ECLI:NL:RBMNE:2025:22

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
11194713
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan drinkwaterleiding door onrechtmatig handelen tijdens graafwerkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen OASEN N.V. en [gedaagde] B.V. OASEN vorderde schadevergoeding van € 7.930,56 van [gedaagde] voor schade aan een drinkwaterleiding die zou zijn ontstaan tijdens graafwerkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door niet zorgvuldig te graven, in strijd met de zorgplicht van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (WIBON). De kantonrechter concludeerde dat de schade aan de drinkwaterleiding was veroorzaakt door het handelen van [gedaagde], en dat de omkeringsregel van toepassing was, waardoor het causaal verband tussen de schade en het onrechtmatig handelen van [gedaagde] vaststond. De kantonrechter heeft OASEN in het gelijk gesteld en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11194713 \ UC EXPL 24-4450 JB/61315
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
de naamloze vennootschap
OASEN N.V.,
gevestigd in Gouda,
eisende partij,
hierna te noemen: Oasen,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R. de Haan.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van Oasen van 19 juni 2024;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] ;
- de brief met producties van Oasen;
- de videobeelden van Oasen.
1.2.
De zaak is op 6 december 2024 besproken tijdens de mondelinge behandeling. Namens Oasen waren [A] (specialist schadeafhandeling), [B] (medewerker schadeafhandeling) en [C] (gemachtigde) aanwezig. Namens [gedaagde] waren [D] (hoofduitvoerder), [E] (senior schadebehandelaar) en haar gemachtigde mr. [F] aanwezig.
1.3.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft op 14 januari 2024 werkzaamheden verricht voor het aanleggen van beschoeiing. Op diezelfde dag is in dat gebied schade ontstaan aan een drinkwaterleiding van Oasen. Oasen stelt [gedaagde] daarvoor aansprakelijk en vordert een schadevergoeding van € 7.930,56. [gedaagde] wil niet betalen, omdat zij vindt dat niet kan worden vastgesteld dat de schade door haar is veroorzaakt. De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde] de schade aan Oasen moet vergoeden.

3.De beoordeling

Inleiding
3.1.
[gedaagde] heeft in januari 2021 de opdracht gekregen om beschoeiing te plaatsen langs de watergang bij de Wilhelmina van Pruisenlaan in Gouda. [gedaagde] heeft daarvoor op 12 januari 2021 een KLIC-melding gedaan. Dat is een melding die bij het Kadaster moet worden gedaan voordat met een graafmachine in de grond mag worden gegraven. Na die melding heeft Oasen op 14 januari 2021 informatie gegeven over de aanwezigheid van twee drinkwaterleidingen in het gebied waarbinnen [gedaagde] wilde gaan graven. Oasen heeft instructies gegeven om schade aan de leidingen te voorkomen.
3.2.
Nadat [gedaagde] diezelfde dag met een graafmachine in het graafgebied heeft gereden en werkzaamheden heeft uitgevoerd, bleek dat een lekkage aan de drinkwaterleiding was ontstaan. Oasen vindt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor deze schade, omdat [gedaagde] haar instructies niet heeft opgevolgd. Zij eist daarom dat [gedaagde] de schade van € 7.930,56 voor het herstel van de leiding aan haar vergoedt. Om een schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad toe te wijzen, moet volgens de wet (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek) zijn voldaan aan een aantal vereisten, namelijk:
1) [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld en dat kan haar worden toegerekend;
2) Oasen heeft schade geleden en die schade is veroorzaakt door het handelen van [gedaagde] (causaal verband).
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat aan deze vereisten van de wet is voldaan. Hierna wordt uitgelegd waarom.
1) [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld
De vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, moet worden beoordeeld aan de hand van de WIBON
3.4.
Een gedraging kan onder andere onrechtmatig zijn als deze in strijd is met de wet. Volgens Oasen heeft [gedaagde] gehandeld in strijd met de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (de WIBON). In deze wet staan regels die gelden rondom het uitvoeren van graafwerkzaamheden. In artikel 2 lid 2 van de WIBON staat dat de grondroerder (dat is degene onder wiens verantwoordelijkheid graafwerkzaamheden worden verricht) verplicht is om zorgvuldig te graven. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze verplichting in dit geval niet geldt, omdat zij op 14 januari 2021, de dag waarop de schade aan de leiding is ontstaan, nog geen graafwerkzaamheden heeft verricht. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij die dag alleen voorbereidend werk heeft uitgevoerd met een graafmachine, waaronder het snoeien van bomen, het verwijderen van overig groen en het trekken van oude palen uit de grond.
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de zorgplicht van artikel 2 lid 2 WIBON wel van toepassing is. In artikel 1 van de WIBON staat dat onder graafwerkzaamheden wordt verstaan het mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond. De kantonrechter is van oordeel dat het trekken van palen uit de grond onder deze definitie valt en dat de werkzaamheden van [gedaagde] op 14 januari 2021 daarom kunnen worden aangemerkt als graafwerkzaamheden. Bij het trekken van de palen heeft [gedaagde] namelijk een graafmachine gebruikt, en op zitting is aan de hand van een foto gebleken dat daarbij grond mee naar boven is getrokken. Daarbij heeft [gedaagde] op zitting aangegeven dat voor het trekken van palen een KLIC-melding nodig is. Een KLIC-melding is alleen nodig als in de grond (mechanisch) wordt gegraven met een machine. Dat was dus het geval.
[gedaagde] heeft in strijd met de zorgplicht van de WIBON gehandeld
3.6.
Het voorgaande betekent dat moet worden beoordeeld of [gedaagde] zorgvuldig heeft gegraven en daarmee heeft voldaan aan de zorgplicht van artikel 2 lid 2 WIBON. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is. Oasen heeft namelijk in de ochtend van 14 januari 2021 aan [gedaagde] laten weten dat [gedaagde] geen toestemming kreeg om de werkzaamheden uit te voeren, omdat er een te groot risico bestond dat de waterleiding zou bezwijken. Het graafgebied is namelijk zeer zettingsgevoelig. Voordat [gedaagde] mocht beginnen aan de werkzaamheden, moest zij daarom eerst een aantal maatregelen nemen.
3.7.
Eén van deze maatregelen hield in dat [gedaagde] de leiding handmatig onder toezicht van Oasen moest opzoeken voordat zij aan de werkzaamheden zou beginnen. Deze maatregel is ook als zorgplicht opgenomen in artikel 2 lid 3 van de WIBON. Daarin staat dat de verplichting tot zorgvuldig graven onder andere inhoudt dat onderzoek wordt gedaan naar de precieze ligging van onderdelen van netten (zoals leidingen) op de graaflocatie. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de waterleiding zich in het graafgebied bevindt. [gedaagde] heeft echter verklaard dat zij niet samen met een medewerker van Oasen de ligging van de leiding heeft onderzocht. Vervolgens heeft [gedaagde] wel – in strijd met de instructies van Oasen – met haar graafmachine in het gebied gereden, waarna de waterleiding lek is gegaan. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en dat dit ook aan haar kan worden toegerekend.
2) De schade van Oasen is veroorzaakt door het handelen van [gedaagde] (causaal verband)
Oasen heeft een beroep gedaan op de omkeringsregel
3.8.
Tussen partijen staat vast dat een lekkage aan de waterleiding van Oasen is ontstaan en dat Oasen dus schade heeft geleden. De volgende vraag die moet worden beantwoord, is of de schade aan de waterleiding ook daadwerkelijk is veroorzaakt door de onrechtmatige gedraging van [gedaagde] (causaal verband). Voor het bewijs van het causaal verband heeft Oasen een beroep gedaan op de omkeringsregel. Toepasselijkheid van de omkeringsregel betekent dat wordt vermoed dat de onrechtmatige handeling van [gedaagde] heeft geleid tot de lekkage in de leiding van Oasen. Het is dan aan [gedaagde] om te bewijzen (aannemelijk te maken) dat de schade ook zonder haar gedraging zou zijn ontstaan. Om de omkeringsregel toe te passen, moet volgens de rechtspraak van de Hoge Raad zijn voldaan aan twee vereisten. Het eerste vereiste houdt in dat de gedraging van [gedaagde] in strijd moet zijn geweest met een norm die een specifiek gevaar voor het ontstaan van schade wil voorkomen. Het tweede vereiste is dat Oasen aannemelijk moet hebben gemaakt dat het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming wil bieden, zich heeft verwezenlijkt. [1]
De kantonrechter past de omkeringsregel toe
3.9.
De kantonrechter is van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor toepassing van de omkeringsregel. De WIBON is namelijk opgesteld met het doel om het aantal incidenten met leidingen te verminderen. [2] Hiervoor is vastgesteld dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de bepalingen uit de WIBON en dat juist die schade is ontstaan waartegen de WIBON bescherming wil bieden. Daarom is het gerechtvaardigd om in deze zaak de omkeringsregel toe te passen. Dat betekent dat het causale verband tussen de schending van de WIBON en de schade aan de drinkwaterleiding op voorhand vaststaat. Het is vervolgens aan [gedaagde] om aannemelijk te maken dat dit anders ligt.
[gedaagde] heeft het causaal verband niet ontkracht
3.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de schade niet door haar kan zijn ontstaan. De schade aan de leiding is volgens [gedaagde] namelijk op ongeveer twintig meter afstand van de werkzaamheden met de graafmachine ontstaan. Oasen heeft betwist dat dit het geval was. Volgens de KLIC-melding strekt het werkgebied zich namelijk uit over de gehele berm die zich langs de watergang bevindt. Binnen dit werkgebied valt ook de schadelocatie. De stelplicht van het standpunt dat [gedaagde] niet met haar graafmachine bij de leiding in de buurt is geweest ligt bij [gedaagde] , maar zij heeft haar stelling niet (met stukken) onderbouwd. Bovendien is de schadeoorzaak in opdracht van de verzekeraar van [gedaagde] ook onderzocht door het expertisebureau [expertisebureau] . In het rapport van 28 juli 2023 is op basis van dat onderzoek geconcludeerd dat de schade is veroorzaakt door (rijden met) de graafmachine. De expert heeft in de afstand van twintig meter geen aanleiding gezien om te concluderen dat de schade niet door [gedaagde] kan zijn veroorzaakt.
3.11.
Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij al geruime tijd maaiwerkzaamheden verricht in het gebied waar de leidingen liggen, waarbij met zwaar materieel over de grasstrook wordt gereden. Bij deze werkzaamheden is niet eerder schade ontstaan. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] daarmee bedoelt dat het niet aannemelijk is dat slechts door het rijden met een graafmachine schade aan de leiding is ontstaan. Oasen heeft daar tegenin gebracht dat het kan zijn dat eerder werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar dat dat niet betekent dat de leiding niet kapot is gegaan door het rijden met de graafmachine. Volgens Oasen geeft het langdurig heen en weer rijden met een graafmachine namelijk meer druk op de leiding dan het eenmalig kort over een leiding rijden met een maaimachine. Vanwege deze betwisting door Oasen had [gedaagde] haar stelling moeten onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Bovendien heeft [gedaagde] niet alleen gereden, maar ook gewerkt met de graafmachine.
3.12.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen causaal verband bestaat tussen de gedraging van [gedaagde] en het ontstaan van de schade aan de leiding. Dat betekent dat het causaal verband vaststaat.
De omvang van de schade
3.13.
De schade aan de drinkwaterleiding is door monteurs van Oasen hersteld. Volgens Oasen bedragen de herstelkosten € 7.930,56. [gedaagde] heeft de hoogte van de schade betwist, omdat zij vindt dat Oasen de hoogte niet heeft onderbouwd. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. De expert van [expertisebureau] heeft de herstelkosten ook berekend op het bedrag van € 7.930,56, overeenkomstig de vordering van Oasen. De expert heeft per schadepost (uitvoeringskosten, materiaalkosten en schadebehandelingskosten) gespecificeerd wat de schade is en heeft aangegeven dat de kosten in vergelijking met soortgelijke schadegevallen marktconform zijn. De kantonrechter is van oordeel dat de hoogte van de schade hiermee voldoende is onderbouwd en zal daarom de vordering toewijzen.
3.14.
Oasen heeft [gedaagde] op 16 juni 2022 aansprakelijk gesteld voor de schade en haar een betalingstermijn van 30 dagen gegeven. Dat betekent dat de betalingstermijn op 17 juli 2022 afliep. Omdat [gedaagde] te laat heeft betaald, moet zij ook de wettelijke rente vanaf 17 juli 2022 over dit bedrag betalen.
De buitengerechtelijke kosten en proceskosten
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke kosten betalen
3.15.
Oasen vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 771,53. Dat zijn kosten die zij heeft gemaakt om te proberen te voorkomen dat zij naar de rechter moest stappen. Oasen heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daarom moet [gedaagde] daarvoor een vergoeding betalen. Voor die vergoeding gelden vaste tarieven, die afhangen van de hoogte van de vordering. Deze tarieven zijn bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het bedrag dat Oasen heeft gevorderd komt overeen met het tarief in het Besluit. Dat betekent dat [gedaagde] een bedrag van € 771,53 aan Oasen moet betalen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.16.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Ook hiervoor gelden vaste tarieven. De kantonrechter begroot de proceskosten van Oasen op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.452,22
3.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.18.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroept instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Oasen te betalen:
- een bedrag van € 7.930,56 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 juli 2022, tot de dag van volledige betaling;
- een bedrag van € 771,53 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 juli 2022, tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.452,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 2005/2006, 30475, nr. 3, pagina 2.