In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd. De heffingsambtenaar had op 29 november 2022 een naheffingsaanslag opgelegd omdat de auto van eiser zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd op 2 oktober 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 17 maart 2025 was eiser niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar verdedigde zijn standpunt. Eiser voerde aan dat de beslistermijn van 16 weken was overschreden en dat de parkeerautomaat defect was, waardoor hij niet in staat was om te betalen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de beslistermijn was overschreden, dit niet automatisch leidde tot vernietiging van de aanslag. De rechtbank stelde vast dat eiser redelijkerwijs in staat was om de parkeerbelasting te betalen, ondanks zijn knieblessure en de afstand tot de dichtstbijzijnde parkeerautomaat.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar bevoegd was om de naheffingsaanslag op te leggen en dat er geen sprake was van overmacht. De persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals zijn knieblessure, werden niet als voldoende geacht om de aanslag te vernietigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving.