ECLI:NL:RBMNE:2025:2159

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
UTR 23/5472
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en de gevolgen van overschrijding van de beslistermijn

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd. De heffingsambtenaar had op 29 november 2022 een naheffingsaanslag opgelegd omdat de auto van eiser zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd op 2 oktober 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 17 maart 2025 was eiser niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar verdedigde zijn standpunt. Eiser voerde aan dat de beslistermijn van 16 weken was overschreden en dat de parkeerautomaat defect was, waardoor hij niet in staat was om te betalen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de beslistermijn was overschreden, dit niet automatisch leidde tot vernietiging van de aanslag. De rechtbank stelde vast dat eiser redelijkerwijs in staat was om de parkeerbelasting te betalen, ondanks zijn knieblessure en de afstand tot de dichtstbijzijnde parkeerautomaat.

De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar bevoegd was om de naheffingsaanslag op te leggen en dat er geen sprake was van overmacht. De persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals zijn knieblessure, werden niet als voldoende geacht om de aanslag te vernietigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5472

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. D.J. Koopmans).

Procesverloop

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 29 november 2022 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [nummer] . Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Het bezwaar is ontvangen op 3 december 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2023 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2025. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser is niet verschenen, zonder bericht van verhindering.

Overwegingen

De feiten
2. De naheffingsaanslag is aan eiser opgelegd omdat zijn auto met het kenteken [kenteken] op 19 november 2022 om 09:28 uur aan de [straat] in Utrecht stond geparkeerd zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was betaald. In de parkeerverordening [1] is deze plaats aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
De gronden van beroep
3. Volgens eiser is de naheffingsaanslag onterecht opgelegd. Allereerst voert eiser aan dat de officiële beslistermijn van 16 weken ruimschoots is overtreden. Hij heeft hierdoor het gevoel dat zijn bezwaar niet serieus is genomen. Eiser voert verder aan dat de parkeerautomaat in elk geval sinds 5 november 2022 buiten gebruik was en dat er geen alternatieve parkeerautomaat in de buurt was gelegen. De heffingsambtenaar heeft ook niet gecontroleerd of er binnen redelijke loopafstand een parkeerautomaat is. De dichtstbijzijnde parkeerautomaat is op ongeveer 300 meter gelegen. Eiser geeft aan dat hij op
19 november 2022 te maken had met een knieblessure en om deze reden niet, samen met zijn dochter van twee jaar oud, 300 meter heen en weer kon lopen naar de alternatieve parkeerautomaat.
Het verweer
4. De heffingsambtenaar voert het volgende aan. Eiser heeft gelijk dat de beslistermijn met vele maanden is overschreden. Dat heeft volgens de heffingsambtenaar geen gevolgen. Als de beslistermijn is overschreden betekent dat niet dat de heffingsambtenaar geen uitspraak op bezwaar hoeft te doen. Daarnaast heeft eiser hem niet in gebreke gesteld. Verder stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat bij een defecte parkeerautomaat een andere automaat gebruikt moet worden. De heffingsambtenaar heeft het beroep van eiser opgevat als een beroep op overmacht. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het feit dat eiser op dat moment kampte met een knieblessure en niet 300 meter heen en weer kon lopen, niet maakt dat hij geen andere keuze had dan te parkeren zonder te betalen. De heffingsambtenaar heeft daarnaast aangegeven dat parkeerbelasting een objectieve belasting is waarbij geen ruimte is voor persoonlijke omstandigheden. Dat betekent dat niet zonder meer rekening moet worden gehouden met de knieblessure van eiser. Tot slot voert de heffingsambtenaar aan dat eiser er ook voor had kunnen kiezen om daar niet te parkeren of gebruik te maken van een parkeerapp op zijn telefoon.
Beoordeling van het geschil
5. De rechtbank stelt voorop dat zij het eens is met eiser dat de heffingsambtenaar te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat het feit dat een uitspraak op bezwaar te laat is gedaan niet betekent dat de uitspraak op bezwaar niet geldig is. Volgens de wet kan aan het uitblijven van een uitspraak op bezwaar onder bepaalde voorwaarden een consequentie vastzitten, zoals het verbeuren van een dwangsom als niet op tijd is beslist en het bestuursorgaan daarvoor tijdig in gebreke is gesteld. Maar er bestaat geen wettelijke bepaling waaruit volgt dat als een bestuursorgaan te laat uitspraak doet op het bezwaar, dit moet leiden tot vernietiging.
6. Eiser voert aan dat het 300 meter lopen is naar de volgende parkeerautomaat. Voor zover eiser hiermee bedoeld dat de alternatieve parkeerautomaat te ver was gelegen van de defecte parkeerautomaat, waardoor hij redelijkerwijs geen parkeerbelasting kon betalen , overweegt de rechtbank dat eiser dus ongeveer 3 tot 4 minuten moest lopen tot aan de parkeerautomaat vanaf de plaats waar hij zijn auto geparkeerd had. Hoewel de rechtbank het met eiser eens is dat het beter zou zijn als er dichterbij nog een parkeerautomaat zou staan, volgt daar nog niet uit dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om de parkeerbelasting na te heffen. [2] De rechtbank is van oordeel dat een wandeling van 3 tot 4 minuten gevraagd kan worden van parkeerders, mits zij ook die tijd worden gegund om te betalen. Uit het dossier blijkt niet dat de naheffingsaanslag binnen 5 minuten nadat eiser zijn auto had geparkeerd is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat het voor eiser redelijkerwijs mogelijk was om parkeerbelasting te betalen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
7. De rechtbank overweegt verder dat er geen ruimte is om uit coulance iets anders te beslissen. De parkeerbelasting is een objectieve belasting. Hierdoor kan geen rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden. Dit ligt anders indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat sprake is van een noodsituatie of spoedeisende situatie (overmacht), waardoor iemand absoluut, feitelijk en fysiek, verhinderd is om de volgens de wet verschuldigde belasting te betalen. De omstandigheden die eiser daarover heeft aangevoerd, vallen daar naar het oordeel van de rechtbank niet onder. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiser, maar eiser had voldoende mogelijkheid om bijvoorbeeld eerst langs de alternatieve parkeerautomaat te rijden om vervolgens te parkeren of gebruik te maken van een parkeerapp. Hij wist namelijk dat de parkeerautomaat defect was. De rechtbank is van oordeel dat van overmacht geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Barmentlo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelastingen 2022 gemeente Utrecht.
2.HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7497.