ECLI:NL:RBMNE:2025:2151

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
16/312969-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ontucht met minderjarige, inclusief seksueel binnendringen

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een minderjarige. De verdachte heeft meermalen ontucht gepleegd met een 15-jarig meisje, waarbij de handelingen onder andere bestonden uit seksueel binnendringen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een gelijkwaardige verhouding tussen de verdachte en het slachtoffer, aangezien zij in een familiebedrijf werkten en er een aanzienlijk leeftijdsverschil was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 269 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer van € 5.106,80, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat nog steeds psychische klachten ondervindt als gevolg van de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/312969-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. M. Harmsen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht, alsmede mr. F.M.M. Buijs, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 juni 2021 tot en met 1 september 2021 te [plaats 1] meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, waarbij die ontuchtige handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

Bewijsmiddelen
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 april 2025;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 13 maart 2023, onderzoek [.] , genummerd PL0900-2023039323-5, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 12 tot en met 24.
Bewijsoverweging
De verklaringen van verdachte en aangeefster verschillen van elkaar over het aantal keren dat sprake is geweest van seks, waarbij zij bedoelen het brengen van de penis in de vagina. Aangeefster heeft verklaard dat zij drie keer seks heeft gehad met verdachte, waarvan twee keer in de visschuur waar zij beiden werkten en één keer bij verdachte thuis. Bij die eerste keer in de visschuur duurde het niet lang en was het licht uit. Het was voor haar de eerste keer seks en er kwam bloed uit haar vagina.
Verdachte heeft verklaard dat er slechts eenmaal sprake is geweest van seks, bij hem thuis. Volgens verdachte had hij op een eerder moment ook afgesproken met aangeefster in de visschuur om seks te hebben, waarbij hij haar ook had gezoend en haar kont had vastgepakt. Toen hij vervolgens met zijn vingers tussen haar schaamlippen voelde, zaten zijn vingers onder het bloed. Volgens verdachte was het bloed afkomstig van ongesteldheid. Hij heeft toen geen seks met haar gehad.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat het voelen tussen de schaamlippen reeds kan worden gezien als het seksueel binnendringen van het lichaam (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BK6910). Voor de bewezenverklaring is dan ook niet van wezenlijk belang of het verhaal van verdachte of aangeefster wordt gevolgd, omdat in beide gevallen sprake is van het meermalen plegen van ontuchtige handelingen, die (telkens) mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Wel acht de rechtbank het van belang daarover het volgende op te merken.
In zaken zoals deze is in de regel sprake van een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn geweest. Dat maakt dat achteraf moeilijk is vast te stellen welke feitelijkheden precies hebben plaatsgevonden. Bij de vaststelling van de feiten kan belang toekomen aan de betrouwbaarheid van beide verklaringen. Ook dient er steunbewijs te zijn voor de verklaring van de aangever. Dat steunbewijs hoeft niet te zien op de gehele tenlastelegging, maar kan ook slechts zien op een onderdeel daarvan. Bij twijfel moet de rechtbank de feitenvaststelling in het voordeel van verdachte uitleggen.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen redenen heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Wel neemt de rechtbank in aanmerking dat die verklaringen meer dan anderhalf jaar na het feit zijn afgelegd. Aangeefster heeft verder verklaard dat ze bij die eerste keer in de visschuur veel drank op had en het daarom niet precies meer weet. Ook weet zij niet meer precies of het de eerste of de tweede keer was dat zij vooraf door verdachte met de auto werd opgehaald.
De rechtbank acht daarnaast ook de verklaring van verdachte betrouwbaar. Verdachte heeft het feit ten overstaan van de dominee opgebiecht en daarna zelf de politie gebeld. Zijn verklaring ter terechtzitting, dat hij slechts eenmaal seks heeft gehad met aangeefster en dat het eerder is gebleven bij een poging, is niet te weerleggen door andere bewijsmiddelen.
De screenshot van het WhatsAppgesprek, waaruit volgt dat verdachte naar aangeefster stuurde dat zij zich niet hoefde te schamen, past zowel bij de lezing van de aangeefster als de verdachte. De verklaring van de dominee dat volgens hem meermaals sprake is geweest van seks, komt voort uit gesprekken met aangeefster en verdachte. Verklaringen van getuigen die slechts het verhaal van het slachtoffer (de auditu) of de verdachte herhalen, zijn wellicht mede dragend voor het betrouwbaarheidsoordeel, maar naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om hier als aanvaardbaar steunbewijs te kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank betrekt daarbij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de uitspraak van de dominee waarschijnlijk ziet op de overige seksuele handelingen die hadden plaatsgevonden voorafgaand aan de keer dat verdachte en aangeefster geslachtsgemeenschap hebben gehad.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, in de feitenvaststelling uitgaan van de verklaring van verdachte.
Dat betekent dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, die telkens mede bestonden uit seksueel binnendringen van het lichaam, waarbij (in elk geval) éénmaal sprake is geweest van het brengen, duwen en houden van zijn penis in de vagina van aangeefster.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op meerdere tijdstippen omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 1 september 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , telkens met [slachtoffer] , geboren op [2005] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die telkens mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen
- (tong)zoenen met die [slachtoffer] ,
- betasten en aanraken van die [slachtoffer] op/aan de (blote) borst(en) en billen,
- met zijn vingers en hand betasten en aanraken van de vagina van die [slachtoffer] ,
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken, en
- brengen, duwen en houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, gelet op het taakstrafverbod, te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag, gecombineerd met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, en een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermaals plegen van ontucht met een minderjarige, dat (telkens) mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte wist dat aangeefster destijds pas 15 jaar oud was, terwijl hij zelf al de leeftijd van 24 jaar had. Een leeftijdsverschil van negen jaar is op die leeftijd aanzienlijk te noemen. Terwijl aangeefster nog naar de middelbare school ging, was verdachte verloofd en zou hij gaan samenwonen. Daarnaast waren zowel aangeefster als verdachte werkzaam in het familiebedrijf van de moeder van verdachte.
Van een gelijkwaardige verhouding tussen verdachte en aangeefster was onder die omstandigheden in geen geval sprake. Verdachte had zich dan ook bewust moeten zijn van het overwicht dat hij daarmee had over aangeefster. Ook als aangeefster liet blijken dat zij instemde met de seksuele handelingen, had verdachte beter moeten weten. Minderjarigen van onder de zestien jaar genieten bijzondere bescherming onder de zedenwet, juist omdat zij zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en gelet op hun jeugdige leeftijd onvoldoende in staat worden geacht de consequenties van hun eigen handelen in te schatten. Dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een grote impact heeft gehad op aangeefster, blijkt uit de vordering tot schadevergoeding en de toelichting daarop op de terechtzitting. Zij kampt nog altijd met psychische klachten als gevolg van dit feit en heeft moeite om dit hoofdstuk uit haar leven af te sluiten.
Verdachte heeft door zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruist. De rechtbank vindt het bijzonder kwalijk dat verdachte naderhand druk heeft uitgeoefend op aangeefster om het stil te houden, omdat hij bang was alles kwijt te raken. Dat getuigt ervan dat verdachte enkel oog had voor zijn eigen seksuele lusten en belangen, en niet die van aangeefster; terwijl hij bovendien wist dat het voor haar de eerste keer was.
De persoon van verdachte
De rechtbank houdt ten aanzien van de persoon van de verdachte rekening met het reclasseringsrapport van 7 april 2025, waaruit volgt dat verdachte goed functioneert op de gebieden werk, huisvesting, financiën en relaties. Wel ziet de reclassering dat sprake is van een gebrekkige zelfreflectie en dat verdachte moeite heeft met het respecteren van grenzen. De reclassering acht het positief dat verdachte hulp heeft gezocht in vrijwillig kader, maar deze hulp was niet gericht op het delict zelf. De reclassering vindt het daarom nodig om een delictscenario en een veiligheidsplan op te stellen, vooral omdat verdachte nog altijd in dezelfde werksituatie zit als ten tijde van deze feiten. Het recidiverisico wordt ingeschat op gemiddeld. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
Verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd. Hij heeft toegezegd aan alle voorwaarden mee te willen werken.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De strafoplegging
Het bewezenverklaarde handelen van verdachte is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar en rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een (deels) vrijheidsbenemende straf zoals door de officier van justitie is geëist, mede gelet op de gevolgen ervan voor het slachtoffer en op het taakstrafverbod ex artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank ziet in deze zaak echter aanleiding om te volstaan met slechts één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat is gelegen in de volgende omstandigheden. Verdachte heeft zich zelf bij de politie gemeld en direct openheid van zaken gegeven, nog voordat een strafrechtelijk onderzoek tegen hem was gestart. Het misbruik is daarnaast beperkt gebleven tot een korte periode en een beperkt aantal afspraken. Daarnaast ziet de rechtbank dat verdachte oprecht lijkt te zijn in zijn gevoelens van schaamte en spijt. Het gaat inmiddels om feiten die bijna vier jaar geleden zijn gepleegd. Hoewel geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, vindt de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur -gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte- onwenselijk en ondoelmatig.
De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden opleggen, om de ernst van het feit te benadrukken en als waarschuwing aan verdachte om zich in de toekomst te onthouden van het plegen van dergelijke feiten. Daaraan zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen die door de reclassering zijn geadviseerd. Om voldoende tijd te bieden aan de behandeling van de verdachte, legt de rechtbank hierbij een proeftijd van drie jaar op.
Om verdachte voldoende van de consequenties van zijn daad te doordringen zal daarbij nog een aanzienlijke taakstraf worden opgelegd.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.106,80. Dit bedrag bestaat uit € 106,80 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Hierna onder 9.3 zal nader worden ingegaan op de standpunten van de verdediging.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade is niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit ter hoogte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal dat deel van de vordering dan ook toewijzen.
Immateriële schade
Vooropgesteld staat dat vergoeding van immateriële schade ingevolge artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek kan worden toegekend indien een benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van ‘aantasting op andere wijze’ kan sprake zijn indien de benadeelde psychische schade heeft opgelopen. Daartoe moet de benadeelde partij voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook wanneer de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de nadelige gevolgen zó voor de hand liggen, kan - zonder dat de hiervoor bedoelde concrete gegevens worden aangeleverd - een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ worden aangenomen.
De verdediging heeft – kort gezegd – bepleit dat van zo een aantasting in de persoon op andere wijze geen sprake is, omdat enerzijds de ernst van de normschending niet met zich brengt dat psychische schade is opgelopen. Anderzijds geven volgens de verdediging uit de door benadeelde overgelegde stukken onvoldoende blijk van psychische schade, omdat daaruit enkel blijkt dat de huisarts, en dus geen psychiater of psycholoog, PTSS-klachten constateert.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht, niet bestaande uit vermogensschade. Uit het verzoek tot schadevergoeding en de toelichting daarvan ter terechtzitting volgt dat benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde last heeft van nachtmerries en somatische- en psychische klachten, waarvoor zij onder behandeling is van een psycholoog. Ook heeft zij zodanig last gehad van het bewezenverklaarde dat zij haar uren op school en stage moest aanpassen.
Door zijn handelen heeft verdachte een dusdanige inbreuk op een fundamenteel recht gemaakt - in dit geval het zelfbeschikkingsrecht en de seksuele en lichamelijke integriteit - dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek dient te worden beschouwd. Daarbij geldt in het bijzonder dat het voor de benadeelde partij haar eerste seksuele ervaring was, dat sprake was van een hiërarchische verhouding en een groot leeftijdsverschil tussen beiden en dat verdachte nadien benadeelde onder druk heeft gezet om de door hem gepleegde handelingen geheim te houden. Verdachte heeft door zijn handelen de gezonde seksuele ontwikkeling van aangeefster in gedrang gebracht.
Gelet op het voorgaande en op de schadevergoedingen die in vergelijkbare zaken wordt toegewezen in de rechtspraak acht de rechtbank het billijk het gevorderde bedrag van € 5.000,- toe te wijzen.
Totaal toegewezen
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank dat verdachte wordt veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van in totaal € 5.106,80, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, tot de dag van volledige betaling.
Wettelijke rente
Voor wat betreft de materiële schade geldt als ingangsdatum:
  • over een bedrag van € 77,10: vanaf 11 maart 2025; en
  • over een bedrag van € 29,70: vanaf 13 maart 2023.
Voor wat betreft de immateriële schade overweegt de rechtbank dat onduidelijk is op welke datum de geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden, en daarmee het grootste gedeelte van de schade is ontstaan. De rechtbank neemt daarom als ingangsdatum 30 september 2021.
Proceskostenveroordeling
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Maatregel van schadevergoeding
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.106,80, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente zoals hierboven vermeld tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straffen en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig)uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
270 (tweehonderdzeventig) dagen;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
269 (tweehonderdnegenenzestig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
- zich binnen één werkdag na het ingaan van de proeftijd tussen 08:30 en 16:30 uur meldt bij [instelling 1] op het adres [adres 2] te [plaats 2] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de behandeling de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.106,80;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 77,10 (materiële schade) vanaf 11 maart 2025;
- over een bedrag van € 29,70 (materiële schade) vanaf 13 maart 2023;
- over een bedrag van € 5.000,- (immateriële schade) vanaf 30 september 2021;
tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.106,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 77,10 (materiële schade) vanaf 11 maart 2025;
- over een bedrag van € 29,70 (materiële schade) vanaf 13 maart 2023;
- over een bedrag van € 5.000,- (immateriële schade) vanaf 30 september 2021;
tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met
60 dagengijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en S.S.I. Jackson, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 mei 2025.
De voorzitter en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 1 september 2021 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [2005] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen,
althans eenmaal
- (tong)zoenen met die [slachtoffer] ,
- betasten en/of aanraken van die [slachtoffer] op/aan de (blote) borst(en) en/of billen,
- met zijn vinger(s) en/of hand(en) wrijven over, betasten en/of aanraken van de vagina en/of de clitoris, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] ,
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken, en/of
- brengen, duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .