In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is er een geschil over de beëindiging van een huurovereenkomst tussen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] (hierna: eisers) en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (hierna: gedaagden). De eisers hebben de gedaagden gedagvaard met het verzoek om hen te veroordelen de woning in [plaats 1] te verlaten, omdat de huurovereenkomst voor bepaalde tijd zou zijn geëindigd en er bovendien sprake zou zijn van dringend eigen gebruik. De gedaagden betwisten dit en stellen dat er een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, omdat zij sinds 1 februari 2018 samen met hun zoon in de woning verblijven.
De kantonrechter heeft op 8 januari 2025 geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, die kan worden beëindigd wegens dringend eigen gebruik. De eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de woning dringend nodig hebben vanwege medische redenen. De kantonrechter heeft daarbij de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de eisers zwaarder wegen. De gedaagden zijn veroordeeld om de woning per 1 juli 2025 te ontruimen en de eisers hebben recht op een vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten van € 7.428,00. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de gedaagden binnen vier weken na betekening van het vonnis toegang moeten verlenen aan de aannemer van de eisers voor het opstellen van een offerte voor de verbouwing van de woning.
De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagden, die als de in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt. Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de beëindiging van de huurovereenkomst, maar de veroordelingen tot betaling van de proceskosten en de verhuisvergoeding zijn dat wel.