Uitspraak
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser] , als formele procespartij in de plaats van:
,
wonende te [woonplaats 1] ,
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling van 29 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Kamerstukken II2015/16, 34373, nr. 3, p. 18-19) volgt dat de huurovereenkomst voor onbepaalde duur de norm blijft en dat de wetgever heeft willen voorkomen dat huurders worden geconfronteerd met een reeks van tijdelijke huurovereenkomsten. Zoals in de vorige overweging is besproken ziet de letterlijke tekst van artikel 7:271 lid 1 laatste zin BW echter uitdrukkelijk niet op de situatie waarin sprake is van opvolgende huurovereenkomsten met betrekking tot verschillende woningen en verschillende verhuurders. In dat licht is er naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter geen ruimte voor een ruimere, op de wetshistorie gebaseerde interpretatie van dit artikellid, waarbij wordt gekeken naar de bedoeling van de wetgever, welke interpretatie er volgens de Bewindvoerder toe moet leiden dat juist de nieuwe (en niet de oude) huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gaat gelden. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat uit de formuleringen in de Memorie van Toelichting slechts volgt dat de wetgever het onwenselijk heeft geacht dat tijdelijke, elkaar opvolgende huurovereenkomsten met betrekking tot hetzelfde object en tussen dezelfde partijen worden gesloten.
135,00