ECLI:NL:RBMNE:2024:516

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
10886308
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst voor bepaalde tijd en de vraag naar onbepaalde tijd

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een kort geding aan de orde waarin de Bewindvoerder van een huurder vordert dat de gedaagde verhuurder de huurovereenkomst voortzet en toegang tot de woning verleent. De huurovereenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd, en de vraag is of de verhuurder deze op de juiste wijze heeft beëindigd. De huurder heeft sinds 2016 verschillende woningen gehuurd, en de Bewindvoerder stelt dat er door de opeenvolgende tijdelijke huurovereenkomsten een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. De kantonrechter oordeelt dat de aanzegging van de beëindiging van de huurovereenkomst correct is gedaan, en dat er geen huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. De kantonrechter wijst de vorderingen van de Bewindvoerder af, omdat de belangen van de huurder onvoldoende zijn onderbouwd en er geen bewijs is dat de huurder het gehuurde ooit in gebruik heeft genomen. De Bewindvoerder wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10886308 \ LV EXPL 24-4
Vonnis in kort geding van 7 februari 2024
in de zaak van
[bewindvoerder] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiser] , als formele procespartij in de plaats van:
,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de Bewindvoerder,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [gemachtigde] van Incasso Result.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 19 januari 2024;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling van 29 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Sinds 1 september 2016 heeft [eiser] in totaal zeven verschillende woningen in Lelystad gehuurd gedurende een periode van steeds minimaal vier maanden en maximaal twee jaar. Als verhuurders traden steeds (afzonderlijk) op [gedaagde] , zijn broer [A] en een vennootschap van [A] .
2.2.
Met ingang van 1 juni 2023 heeft [eiser] de woning aan de [adres 1] van [A] gehuurd. Deze huurovereenkomst is aangegaan voor vier maanden en liep af op 30 september 2023.
2.3.
Bij brief van 25 augustus 2023 heeft [A] aan [eiser] te kennen gegeven dat de huurovereenkomst met betrekking tot de [adres 1] eindigt per 30 september 2023 en dat hij de woning op die datum moet ontruimen.
2.4.
Bij brief van 7 september 2023 heeft de advocaat van [eiser] aan [A] geschreven niet akkoord te gaan met een beëindiging van de huurovereenkomst, omdat er sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, aangezien er al sinds 2016 sprake is van een stapeling van tijdelijke huurovereenkomsten waarbij [eiser] de betreffende huurruimte steeds moet verlaten en hem op een ander adres een nieuwe tijdelijke huurovereenkomst wordt aangeboden.
2.5.
Bij brief van 13 september 2023 heeft de gemachtigde van [A] aan de advocaat van [eiser] geschreven dat [eiser] de woning moet ontruimen en er geen sprake is van een verlenging.
2.6.
Per 1 oktober 2023 is [eiser] met [gedaagde] een nieuwe huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot de woning aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: de woning). Deze huurovereenkomst is aangegaan voor 4 maanden en eindigt per 31 januari 2024.
2.7.
Bij brief van 9 december 2023 heeft [A] aan [eiser] te kennen gegeven dat de huurovereenkomst met betrekking tot de woning eindigt per 31 januari 2024 en dat hij de woning op die datum moet ontruimen.
2.8.
Bij brief van 12 december 2023 heeft de advocaat van [eiser] aan [A] geschreven niet akkoord te gaan met een beëindiging van de huurovereenkomst.
2.9.
Op 9 januari 2024 is het slot van de woning vervangen.
2.10.
Bij brief van 10 januari 2024 heeft de advocaat van [eiser] [A] gesommeerd om [eiser] toegang te verschaffen tot de woning. Hieraan is niet voldaan. [eiser] heeft tot op heden geen toegang tot de woning.

3.Het geschil

3.1.
De Bewindvoerder vordert in kort geding – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] :
I. om de huurovereenkomst tussen partijen onverminderd voort te zetten en [eiser] onbelemmerd toegang tot de woning en het huurgenot te verschaffen, met teruggave van zijn huisraad en kleding, op straffe van een dwangsom;
II. om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle aan [eiser] toebehorende roerende zaken welke zijn verwijderd uit het gehuurde en zijn opgeslagen of verwijderd aan [eiser] ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom;
III. in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vorderingen legt de Bewindvoerder – kort gezegd – het volgende ten grondslag. Primair (en meer subsidiair) stelt zij dat [gedaagde] de kennisgeving ter zake het niet verlengen van de huurovereenkomst had moeten richten aan de Bewindvoerder, en niet aan [eiser] zelf. Subsidiair voert zij aan dat er sprake is van zeven opvolgende huurovereenkomsten voor bepaalde tijd, waardoor er een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Nog meer subsidiair stelt de Bewindvoerder dat [gedaagde] misbruik maakt van bevoegdheid door de huurovereenkomst te beëindigen dan wel deze niet voor onbepaalde tijd te verlengen. Uiterst subsidiair acht de Bewindvoerder de beëindiging van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Bewindvoerder in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] baseert zijn verweer – kort weergegeven – op het volgende. De aanzegging heeft op de juiste manier plaatsgevonden. De Bewindvoerder heeft die aanzegging ook ontvangen. Het klopt dat er sprake van een reeks van opvolgende tijdelijke huurovereenkomsten, maar deze hebben steeds betrekking op een andere woning en worden verhuurd door drie verschillende huurders. Er is geen sprake van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is een spoedeisend belang vereist. Hiervan is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onverwijlde voorziening geboden is en de afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.2.
De aanwezigheid van een spoedeisend belang van de Bewindvoerder bij haar vorderingen is door [gedaagde] niet betwist. Dat de Bewindvoerder een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, die erop neerkomen dat [eiser] de toegang tot de woning wordt verschaft en hij de beschikking krijgt over zijn spullen, is de kantonrechter voldoende gebleken.
Inleiding
4.3.
In dit kort geding moet beoordeeld worden of een vordering van de Bewindvoerder tot veroordeling van [gedaagde] tot het aan [eiser] verschaffen van toegang tot de woning in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen door een veroordeling tot het verlenen van toegang tot de woning in deze procedure als voorlopige voorziening uit te spreken. In dit vonnis geeft de kantonrechter alleen een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.4.
De looptijd van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst is inmiddels geëindigd. In deze procedure gaat het nog om de vraag of 1) [gedaagde] het einde van de huurovereenkomst op de juiste wijze aan de Bewindvoerder heeft aangezegd en, zo nee, wat de gevolgen daarvan zijn, 2) of er door de reeks van tijdelijke huurovereenkomsten thans sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, en 3) of [eiser] recht heeft op teruggave van aan hem toebehorende roerende zaken.
Aanzegging einde huurovereenkomst
4.5.
Vooropgesteld wordt dat de wetgever met de invoering van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 de mogelijkheid heeft geïntroduceerd om huurovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten zonder dat daarbij voor de huurder sprake is van huurbescherming. Artikel 7:271 lid 1 BW bepaalt sindsdien dat huurovereenkomsten voor zelfstandige woonruimte die zijn aangegaan voor de duur van twee jaar of korter niet meer hoeven te worden opgezegd. Op grond van artikel 7:228 lid 1 BW eindigen deze overeenkomsten door het enkele verloop van de overeengekomen tijd. Wel moet de verhuurder bij een dergelijke kortdurende huurovereenkomst de huurder maximaal drie maanden en minimaal één maand voor het verstrijken van de bepaalde duur schriftelijk daarover informeren (een aanzegging). Als de verhuurder deze verplichting niet nakomt, dan wordt de huurovereenkomst verlengd voor onbepaalde tijd.
4.6.
Bij brief van 9 december 2023 heeft [gedaagde] de hiervoor bedoelde aanzegging aan [eiser] verzonden. Deze aanzegging is tijdig gedaan. Volgens de Bewindvoerder had de aanzegging echter aan de Bewindvoerder moeten worden gericht.
4.7.
Ingevolge artikel 1:438 leden 1 en 2 BW komen tijdens het bewind het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de onderbewindgestelde, maar aan de bewindvoerder. De bewindvoerder vertegenwoordigt de onderbewindgestelde tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW). De uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten van de onderbewindgestelde zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW (Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
4.8.
Uit het voorgaande volgt naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter dat [gedaagde] de aanzegging strikt genomen aan de Bewindvoerder had moeten sturen, nu de aanzegging betrekking heeft op rechten die uit de huurovereenkomsten voortvloeien. De kantonrechter acht het echter niet aannemelijk dat de bodemrechter daar consequenties aan zal verbinden, omdat de Bewindvoerder en [eiser] niet in hun belangen zijn geschaad. Ter zitting is immers vast komen te staan dat de aanzegging kort na de ontvangst door [eiser] al bij de Bewindvoerder terecht is gekomen. Bovendien heeft de advocaat van de Bewindvoerder drie dagen na de dagtekening van de aanzegging hiertegen al schriftelijk bezwaar gemaakt.
4.9.
De Bewindvoerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat de aanzegging afkomstig is van en ondertekend is door [A] , en niet door de verhuurder [gedaagde] . De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Het staat [gedaagde] vrij om zijn broer in te schakelen om namens hem de aanzegging te doen. Weliswaar staat in de aanzegging niet uitdrukkelijk dat de aanzegging namens [gedaagde] wordt gedaan, maar voor de Bewindvoerder was duidelijk dat het ging om de huurovereenkomst met betrekking tot de woning. Bovendien richt de advocaat van de Bewindvoerder zijn reactie op de aanzegging ook aan [A] .
Reeks tijdelijke huurovereenkomsten
4.10.
De Bewindvoerder heeft aangevoerd dat er sprake is van een reeks van zeven opvolgende huurovereenkomsten voor bepaalde tijd, als gevolg waarvan op grond van artikel 7:271 lid 1 laatste zin BW een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Deze overeenkomsten hebben weliswaar steeds betrekking op een andere woning, maar volgens de Bewindvoerder volgt uit de parlementaire geschiedenis dat de bedoeling van de wetgever is dat huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd de norm blijven en een reeks van tijdelijke huurovereenkomsten moet worden voorkomen.
4.11.
[gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat de huurovereenkomsten steeds betrekking hebben op een andere woning en worden verhuurd door drie verschillende huurders, zodat van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd geen sprake is.
4.12.
De kantonrechter overweegt als volgt. In artikel 7:271 lid 1 laatste zin BW is bepaald dat als na afloop van een huurovereenkomst korter dan twee (dan wel vijf) jaar met dezelfde huurder aansluitend opnieuw een huurovereenkomst wordt aangegaan, deze laatste overeenkomst wordt opgevat als verlenging voor onbepaalde tijd van de tijdelijke huurovereenkomst.
4.13.
Het standpunt van de Bewindvoerder, dat erop neerkomt dat het rechtsgevolg uit voornoemd artikellid ook geldt in het geval het gaat om verschillende woningen, kan de kantonrechter niet volgen. Hoewel in artikel 7:271 lid 1 laatste zin BW niet expliciet is bepaald dat het om dezelfde woning en dezelfde verhuurder moet gaan, volgt dit naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter wel uit de wettekst. Daarin is immers bepaald dat de nieuwe huurovereenkomst wordt opgevat als een verlenging voor onbepaalde tijd van de oude huurovereenkomst. Het ligt voor de hand dat dit niet geldt in het geval de nieuwe huurovereenkomst ziet op een andere woning. De huurder zou zich dan immers geconfronteerd zien met een verlengde huurovereenkomst voor de oude woning waar hij reeds uit vertrokken is, terwijl hij al een nieuwe huurovereenkomst voor een andere woning heeft gesloten. Bovendien is niet ondenkbaar dat de verhuurder van de oude woning deze reeds opnieuw verhuurd heeft aan een andere huurder. Dit alles zou nog meer problemen opleveren als er – zoals in deze zaak – sprake is van verschillende verhuurders.
4.14.
Het kan de Bewindvoerder worden nagegeven dat uit de Memorie van Toelichting bij de Wet doorstroming huurmarkt 2015 (
Kamerstukken II2015/16, 34373, nr. 3, p. 18-19) volgt dat de huurovereenkomst voor onbepaalde duur de norm blijft en dat de wetgever heeft willen voorkomen dat huurders worden geconfronteerd met een reeks van tijdelijke huurovereenkomsten. Zoals in de vorige overweging is besproken ziet de letterlijke tekst van artikel 7:271 lid 1 laatste zin BW echter uitdrukkelijk niet op de situatie waarin sprake is van opvolgende huurovereenkomsten met betrekking tot verschillende woningen en verschillende verhuurders. In dat licht is er naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter geen ruimte voor een ruimere, op de wetshistorie gebaseerde interpretatie van dit artikellid, waarbij wordt gekeken naar de bedoeling van de wetgever, welke interpretatie er volgens de Bewindvoerder toe moet leiden dat juist de nieuwe (en niet de oude) huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gaat gelden. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat uit de formuleringen in de Memorie van Toelichting slechts volgt dat de wetgever het onwenselijk heeft geacht dat tijdelijke, elkaar opvolgende huurovereenkomsten met betrekking tot hetzelfde object en tussen dezelfde partijen worden gesloten.
4.15.
De conclusie is dat toepassing van artikel 7:271 lid 1 laatste zin BW er niet toe kan leiden dat de huurovereenkomst, aangegaan tussen [eiser] en [gedaagde] , moet worden geacht te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.
4.16.
De Bewindvoerder heeft verder nog aangevoerd dat [gedaagde] misbruik maakt van recht door de huurovereenkomst te beëindigen, althans niet voor onbepaalde tijd te verlengen, omdat hij bewust probeert te voorkomen dat [eiser] huurbescherming toekomt door steeds tijdelijke huurovereenkomsten aan te gaan met betrekking tot verschillende woningen.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] gebruikmaakt van de mogelijkheden die artikel 7:271 lid 1 BW hem (op dit moment nog) biedt. De wet verbindt geen sanctie aan opvolgende tijdelijke huurovereenkomsten met betrekking tot verschillende woningen. Het enkele gebruikmaken van de wettelijke bevoegdheid om elkaar opvolgende tijdelijke huurovereenkomsten met betrekking tot verschillende woningen niet te verlengen, levert voorshands dan ook geen misbruik van bevoegdheid op. Daarvoor zijn bijkomende, bijzondere omstandigheden vereist, bijvoorbeeld gebaseerd op de gevallen zoals omschreven in artikel 3:13 lid 2 BW. De Bewindvoerder heeft onvoldoende onderbouwd dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is. Een reeks van zeven elkaar opvolgende tijdelijke huurovereenkomsten met betrekking tot steeds verschillende woningen en met drie verschillende verhuurders, levert dergelijke bijzondere omstandigheden – mede gelet op de hiervoor besproken formuleringen in artikel 7:271 lid 1 laatste zin BW en de parlementaire geschiedenis – naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet op. Dit geldt des te meer nu de (advocaat van) Bewindvoerder zich al tijdens de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres 1] op het standpunt stelde dat sprake was van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar desondanks heeft ingestemd met het sluiten van een nieuwe, tijdelijke huurovereenkomst met betrekking tot een andere woning (aan de [adres 2] ) van een andere verhuurder. Niet aannemelijk is daarom dat het beroep op misbruik van bevoegdheid in een bodemprocedure zal slagen.
4.18.
Tot slot stelt de Bewindvoerder dat de beëindiging van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat er geen voldoende zwaarwegende grond voor de beëindiging van de huurovereenkomst bestaat.
4.19.
De door de Bewindvoerder in dit kader aangehaalde jurisprudentie ziet op de opzegging van voor onbepaalde tijd aangegane duurovereenkomsten, waarbij de wet noch de overeenkomst voorzien in een regeling van de opzegging. In dat geval is de heersende leer dat een overeenkomst in beginsel opzegbaar is en dat de eisen van redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 6:248 lid 1 BW (onder meer) mee kunnen brengen dat opzegging slechts dan mogelijk is als daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. De kantonrechter ontgaat de relevantie van deze jurisprudentie, nu het in deze zaak gaat om een huurovereenkomst voor woonruimte voor bepaalde tijd die op grond van de wet eindigt, zonder dat daartoe een opzegging vereist is, wanneer die tijd is verstreken. Daarvoor is geen zwaarwegende grond vereist. Aan deze stelling gaat de kantonrechter daarom voorbij.
Conclusie en belangenafweging
4.20.
De conclusie is dat [gedaagde] het einde van de huurovereenkomst naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter tijdig en op de juiste wijze heeft aangezegd en er geen huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Voorshands is dan ook niet aannemelijk dat de bodemrechter [gedaagde] zal veroordelen om de huurovereenkomst voort te zetten en [eiser] toegang tot de woning te verschaffen.
4.21.
Een belangenafweging maakt niet dat de kantonrechter de vorderingen van de Bewindvoerder, ondanks het voorgaande, zal toewijzen. De Bewindvoerder heeft de belangen van [eiser] bij de gevraagde voorziening, anders dan dat hij geen toegang tot de woning heeft, onvoldoende onderbouwd. Daarbij is ook van belang dat niet is vast komen te staan dat [eiser] het gehuurde ooit in gebruik heeft genomen, nu dit door [gedaagde] gemotiveerd en aan de hand van stukken is betwist.
4.22.
De conclusie is dat de vorderingen in dit kort geding zullen worden afgewezen.
Teruggave roerende zaken
4.23.
Tot slot heeft de Bewindvoerder gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om alle aan [eiser] toebehorende roerende zaken welke al dan niet uit het gehuurde verwijderd zijn, aan [eiser] terug te geven.
4.24.
[gedaagde] heeft betwist dat er zich spullen van [eiser] in het gehuurde bevinden. [eiser] heeft niet onderbouwd dat hij het gehuurde überhaupt ooit heeft gebruikt, noch heeft hij gespecificeerd welke spullen van hem zich nog in de woning zouden bevinden, dan wel daaruit door [gedaagde] verwijderd zijn. Deze vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen.
4.25.
[gedaagde] heeft wel erkend dat er zich nog spullen van [eiser] in (de berging van) de vorige huurwoning aan de [adres 1] te [plaats] bevinden en dat [eiser] deze spullen kan ophalen. [gedaagde] kan daaraan gehouden worden.
Proceskosten
4.26.
De Bewindvoerder is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op
- salaris gemachtigde € 814,00 (tarief kanton-KG gemiddeld)
- nakosten €
135,00
Totaal € 949,00

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de Bewindvoerder in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Bewindvoerder niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Bewindvoerder ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.
45353