In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 20 januari 2025, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking van de Dienst Toeslagen met betrekking tot de compensatie voor kinderopvangtoeslag. Eiseres stelde dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op haar bezwaar, dat zij op 5 juli 2023 had ingediend. De rechtbank had eerder, op 28 maart 2024, een soortgelijk beroep gegrond verklaard en de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen. Echter, tot op heden had de Dienst Toeslagen geen besluit genomen, wat de rechtbank noopte om opnieuw te oordelen.
De rechtbank constateerde dat de termijn voor het nemen van een besluit op 9 mei 2024 was verstreken en dat er nog steeds geen beslissing was genomen. Daarom oordeelde de rechtbank dat het beroep gegrond was en dat de Dienst Toeslagen alsnog een besluit moest nemen. De rechtbank bepaalde dat dit besluit binnen twee weken na verzending van de uitspraak moest worden genomen, maar in bijzondere gevallen kon een andere termijn worden vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de wettelijke beslistermijn in dit geval te kort was en dat een termijn van twintig weken na verzending van de uitspraak realistisch was, gezien de gemiddelde doorlooptijd van de bezwaarprocedure.
Daarnaast werd er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Dienst Toeslagen de termijn overschreed, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, en het door haar betaalde griffierecht van € 51,- moest door de Dienst Toeslagen worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. I. Helmich, in aanwezigheid van griffier E.J.H.C. Hui, en werd openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.