2.1.De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Dat wil zeggen dat het Uwv terecht de WIA-aanvraag van eiseres heeft afgewezen en dat eiseres dus geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. Eerst geeft de rechtbank onder 3. en 4. de relevante feiten en achtergrond en onder 5. en 6. de standpunten van partijen weer. Onder 7. - 9. geeft de rechtbank het beoordelingskader weer. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest (10.) en of het bestreden besluit inhoudelijk juist is (11. - 17.)
Relevante feiten en achtergrond
3. Eiseres was werkzaam als [functie] bij een bakkerij voor gemiddeld 38,39 uur per week tot 1 oktober 2021. Zij heeft zich daarna op 12 juli 2022 ziekgemeld bij het Uwv vanwege psychische en lichamelijke klachten ingang van 15 september 2021. Eiseres heeft vanaf 1 oktober 2021 een Ziektewetuitkering van het Uwv ontvangen.
4. Eiseres heeft vervolgens bij het bereiken van het einde van de wachttijd een WIA-uitkering aangevraagd, waarna het Uwv een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door een primaire arts en een arbeidsdeskundig onderzoek door een primaire arbeidsdeskundige heeft laten verrichten. Dit onderzoek heeft geleid tot het primaire besluit zoals vermeld onder ‘Inleiding’. Omdat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit heeft het Uwv opnieuw verzekeringsgeneeskundig laten verrichten door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat eiseres per datum in geding op een aantal punten verdergaande beperkingen heeft dan de primaire arts had aangenomen. De beperkingen zijn vastgesteld in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 maart 2024. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens arbeidsdeskundig onderzoek verricht en heeft geconcludeerd dat de voorbeeldfuncties die eiseres volgens de primaire arbeidsdeskundige zou moeten kunnen verrichten niet geschikt zijn voor eiseres, maar hij heeft in de plaats van die functie drie andere geschikte functies kunnen vinden, die eiseres moet kunnen uitvoeren. Daarom heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd vastgesteld op 21,85% in plaats van 27,06%. Omdat dit nog altijd minder is dan 35% is het Uwv met het bestreden besluit zoals vermeld onder ‘Inleiding’ bij zijn eerdere besluit tot afwijzing van de WIA-aanvraag gebleven.
De standpunten van partijen
De standpunten van eiseres
5. Eiseres is het niet eens met het Uwv. Eiseres vindt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar haar psychische klachten niet zorgvuldig is geweest, omdat geen nadere informatie is opgevraagd bij haar behandelaars, waaronder onder meer de GGZ (Max Ernst), POH GGZ en de huisarts. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende medisch onderzoek gedaan omdat voornamelijk gebruik is gemaakt van het medisch onderzoek van de primaire arts. Ook de PTSS is onvoldoende meegewogen. Daarnaast stelt eiseres dat de informatie over haar lichamelijke klachten niet dan wel onvolledig is meegenomen, omdat sprake is van toenemende klachten, wat met name ziet op de linker lichaamshelft en oren (oorsuizen en piepen). Volgens eiseres is zij helemaal niet in staat om te werken. Eiseres wijst er specifiek op dat zij beperkingen heeft ten aanzien van concentratie, dat zij geen deadlines of productiepieken aankan en vanwege haar verhoogde energiegebruik en extra recuperatiebehoefte ongeveer 4 uur per dag belastbaar is. Daarom zijn ook de geduide functies niet geschikt. De functie van telefonist of medewerker callcenter overschrijdt bovendien haar belastbaarheid, omdat zij geen werk kan verrichten in visuele of auditieve hectiek. De functie van medewerker postbezorging is niet geschikt omdat zij geen staand werk mag verrichten, terwijl in de functie in de praktijk veelvuldig moet worden gestaan.
6. Het Uwv ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden een ander standpunt in te nemen.
7. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn of haar laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij of zij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
8. Bij de beoordeling van het besluit van het Uwv is van belang dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Dat kan anders zijn in het geval waarin eiseres aanvoert (en zo nodig aannemelijk maakt) dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsequenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling geldt dat een belanghebbende in beginsel niet kan volstaan met de enkele stelling dat hij of zij meer beperkt is dan door de (verzekerings-)artsen van het Uwv is aangenomen. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk.
9. Van belang is verder dat het hier gaat om een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres per einde wachttijd. Dat is 13 september 2023. Het gaat dus om de medische situatie van eiseres op die datum, de zogenoemde datum in geding.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
De zorgvuldigheid van de besluitvorming
10. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is het volgende van belang. Uit het rapport van de primaire arts van 25 augustus 2023 blijkt dat het dossier is bestudeerd en dat eiseres op 13 juli 2023 is gezien op het spreekuur. Tijdens het spreekuur heeft de arts een (uitgebreide) anamnese afgenomen, het dagverhaal van eiseres uitgevraagd en is eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. De arts heeft ook vragen gesteld aan de psycholoog en psychiater van Max Ernst GGZ, omdat eiseres aangaf daar in behandeling te zijn. Daarop hebben de psychiater en psycholoog aangegeven dat ze de vragen niet kunnen beantwoorden, omdat eiseres de behandeling bij Max Ernst GGZ na de intakegesprekken niet wilde voorzetten. In de bezwaarfase is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook een dossierstudie verricht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres in aansluiting op de hoorzitting van 18 maart 2024 lichamelijk en psychisch onderzocht, waarvan de bevindingen in het rapport ook uitgebreid zijn weergegeven.