ECLI:NL:RBMNE:2025:1924

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
UTR 23/1738
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beslissing van het Uwv inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 59,84%. Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Eiser heeft zich op 4 november 2019 ziekgemeld en heeft op 14 augustus 2021 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft op 6 mei 2022 beslist dat eiser met ingang van 1 november 2021 recht heeft op een WIA-uitkering, maar met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 59,84%. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het besluit gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigden waren niet aanwezig. De rechtbank heeft de zaak geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen zijn standpunt schriftelijk te verduidelijken. Eiser heeft later aanvullende medische informatie ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser op de datum in geding voor 59,84% arbeidsongeschikt is. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische rapportages van de verzekeringsartsen en dat de beperkingen van eiser niet zijn onderschat.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A.T. Sick),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] B.V. (ex-werkgever)
(gemachtigde: mr. N.M. Wolters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het Uwv om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 59,84 %. Eiser is het daarmee niet eens, omdat hij vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt is (80-100%).
Verloop van de procedure
2. Eiser was bij zijn ex-werkgever werkzaam als [functie] . Op 4 november 2019 heeft hij zich ziekgemeld door dit werk. Eiser heeft op 14 augustus 2021 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend bij het Uwv.
3. Naar aanleiding van de aanvraag van eiser, heeft het Uwv op 6 mei 2022 beslist dat eiser met ingang van 1 november 2021 recht heeft op een WIA-uitkering. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarbij vastgesteld op 59,84%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Met het besluit van 3 februari 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is het Uwv bij deze beslissing gebleven.
4. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend. Het Uwv heeft daarop vervolgens gereageerd met een aanvullend verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 november 2023. Op 22 november 2023 heeft eiser een aanvullend stuk ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het Uwv deelgenomen. Eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van ex-werkgever hebben zich afgemeld voor de zitting.
6. De rechtbank heeft het behandeling van het beroep op de zitting geschorst, om het Uwv zijn standpunt dat eiser niet langer procesbelang heeft op schrift te laten stellen zodat de niet ter zitting verschenen partijen daarop kunnen reageren. Dit heeft het Uwv gedaan per brief van 22 november 2023. Eiser heeft daar op 18 december 2023 op gereageerd.
7. De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij een nadere zitting wensen. Eiser heeft in de brief van 8 maart 2024 in reactie daarop aangegeven nog medische informatie te willen overleggen. De rechtbank heeft eiser daartoe in de gelegenheid gesteld.
8. Op 19 april 2024 heeft eiser medische stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 augustus 2024.
Eiser heeft op 14 oktober 2024 desgevraagd aangegeven niet meer te willen reageren op dit rapport.
9. Partijen hebben desgevraagd niet aangegeven een nadere zitting te wensen. De rechtbank heeft bij brief van 19 december 2024 partijen laten weten dat het onderzoek is gesloten en er binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan. Deze termijn om uitspraak te doen, heeft de rechtbank helaas tweemaal moeten verlengen.

Vermelden medische informatie

10. Eiser heeft geen toestemming gegeven om zijn medische informatie te delen met zijn ex-werkgever. Dit betekent dat de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig én voor zover mogelijk zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.

Goede procesorde

11. De gemachtigde van eiser heeft op de dag van de zitting (22 november 2023) om 9:55 uur nog een nader stuk had ingediend, terwijl de zitting om 10:45 uur stond gepland. De rechter en ook de gemachtigde van het Uwv waren niet bekend met dit stuk ten tijde van de zitting. In zijn reactie van 22 november 2023 heeft het Uwv opgemerkt dat het in strijd is met de goede procesorde om op de dag van de zitting een aanvullend beroepschrift in te dienen. Doorgaans zou een zodanig late indiening van een aanvullend beroepschrift leiden tot strijd met de goede procesorde en daarom buiten beschouwing worden gelaten, maar daar ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding voor. Ter zitting is namelijk beslist om de zaak aan te houden en het Uwv heeft daardoor alsnog kunnen reageren op het aanvullend beroepschrift en heeft dat ook gedaan. De rechtbank laat het stuk om die reden toe en betrekt het dus bij de beoordeling van het beroep.

Is het beroep van eiseres ontvankelijk?

12. De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of eiser voldoende procesbelang heeft. Volgens het Uwv heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep. Eiser wordt vanaf 9 februari 2023 voor 80-100% arbeidsongeschikt beschouwd, maar dat heeft geen gevolg voor de hoogte van de uitkering omdat de loongerelateerde uitkering die tot 31 oktober 2023 loopt 70% van het WIA-maandloon blijft. Daarnaast heeft Uwv op 9 november 2023 het besluit heeft genomen dat de loongerelateerde WIA-uitkering met ingang van 1 november 2023 wordt omgezet naar een loonaanvullingsuitkering, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%.
13. Het procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van de procedure,
wat hij met zijn bezwaar of (hoger) beroep wil en kan bereiken. Volgens vaste rechtspraak is voor het aannemen van procesbelang vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hogerberoepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren daarvan voor de betrokkene feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Procesbelang wordt ook aangenomen als de indiener stelt dat het bestreden besluit een rechtstreeks feitelijk gevolg heeft waarvan hij in een andere rechtsverhouding nadeel zal ondervinden en de in de voorliggende zaak op bestuursrechtelijke gronden te nemen beslissing voor het al dan niet intreden het intreden van dit gevolg beslissend is. [1]
14. Eiser heeft aangegeven dat hij er belang bij heeft dat hij per de ingangsdatum van de WIA-uitkering, 1 november 2021 voor 80-100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, omdat de premievrije pensioenopbouw van eisers pensioen wordt gebaseerd op het arbeidsongeschiktheidspercentage. Dat geldt mogelijk ook voor zijn WIA-hiaat en/of WIA-excedentverzekering. Eiser stelt dus een financieel belang te hebben bij de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage vanaf het einde van de wachttijd, omdat dit een rechtstreeks gevolg heeft voor in ieder geval de hoogte van zijn pensioen. Hierin is naar het oordeel van de rechtbank voldoende procesbelang gelegen. Het Uwv heeft opgemerkt in reactie op de uitleg van eiser, dat de pensioenopbouw en zijn WIA-hiaatverzekering en/of WIA-excedentverzekering geen onderdeel uitmaakt van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Het Uwv heeft niet weersproken dat het bestreden besluit voor eiser een rechtstreeks feitelijk gevolg heeft voor (onder meer) de door hem te betalen pensioenpremie. Dit vormt voor de rechtbank echter geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat zoals volgt uit voornoemde vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep het belang ook kan zijn gelegen in de rechtstreeks feitelijk nadelige gevolgen van een besluit in een andere rechtsverhouding dan met het Uwv. [2] Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank de zaak dus inhoudelijk beoordelen.

Beoordeling van het beroep door de rechtbank

15. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser vanaf 1 november 2021 (de datum in geding) recht heeft op een WIA-uitkering, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 59,84%. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op de datum in geding en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
16. De rechtbank vindt dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiser op 1 november 2021 voor 59,84% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal hieronder eerst het standpunt van eiser weergeven en vervolgens uitleggen hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het standpunt van eiser (samengevat)
17. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, omdat zijn beperkingen zijn onderschat en hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. Hij stelt dat hij vanwege zijn (hardnekkige) medische problematiek volledig arbeidsongeschikt is en vanaf het moment van zijn ziekmelding tot op heden niet in staat is om te werken. Volgens eiser is het niet terecht dat hij pas vanaf 9 februari 2023 80-100% arbeidsongeschikt wordt geacht, omdat de situatie van geen benutbare mogelijkheden zich al vanaf de datum ziekmelding voordoet. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is diverse medische stukken van behandelaars, informatie van de huisarts en een WMO-indicatie overgelegd.
De redenen van de beslissing van de rechtbank
De zorgvuldigheid van de besluitvorming
18. De vereisten waaraan de besluitvorming van het Uwv moet voldoen, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven
van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, kan het bestreden besluit alleen al om die reden geen stand houden.
19. Eiser heeft in beroep niets aangevoerd over de zorgvuldigheid van het onderzoek. Gelet op de onderzoeksactiviteiten die door de verzekeringsartsen zijn verricht vindt de rechtbank dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De primaire verzekeringsarts heeft een dossierstudie verricht en een telefonisch spreekuur gehouden met eiser. Eiser is tijdens dit spreekuur psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook een dossierstudie verricht en heeft deelgenomen aan de hoorzitting met eiser en eiser toen observerend psychisch onderzocht. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten duidelijk, begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zij tot hun beoordeling zijn gekomen. Ook vloeien hun conclusies logisch voort uit de onderzoeksbevindingen.
De medische beoordeling
20. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit van het Uwv.
21. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat hij op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eiser op medische gronden geen arbeidsmogelijkheden heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep rapporteert dat geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’ omdat geen van de uitzonderingscategorieën zoals genoemd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten aan de orde is. Eiser is niet ADL-afhankelijk of bedlegerig, is niet opgenomen in een ziekenhuis of reguliere instelling en er is geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie de niveaus (zelfverzorging, functioneren in zijn samenlevingsverband, sociale contacten buiten het gezin). De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep erin volgen dat van geen van deze situaties zich voordoet bij eiser. Naar aanleiding van een melding van wijziging van zijn gezondheid door eiser op 9 februari 2023 is weliswaar door een arts van het Uwv geoordeeld dat eiser per die datum geen benutbare mogelijkheden had, maar dat vormt ook geen aanleiding voor twijfel van de beoordeling op dit punt per datum in geding. Zoals blijkt uit het betreffende rapport van deze arts van 19 oktober 2023 en zoals ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benoemd, komt de arts tot het oordeel dat eiser geen benutbare mogelijkheden had per 9 februari 2023, omdat eiser enkele maanden na 9 februari 2023 zou worden opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep benoemt in zijn rapportage van 15 november 2023 in reactie hierop dat het gaat om een andere situatie dan in onderhavige zaak omdat het oordeel dat eiser volledig arbeidsongeschikt is, is gebaseerd op een opname in een reguliere instelling. Op de datum in geding (1 november 2021) was daarvan geen sprake. De rechtbank kan dit volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv eiser dan ook terecht belastbaar geacht op de datum in geding.
22. De rechtbank heeft verder geen reden om aan te nemen dat het Uwv de (objectiveerbare) beperkingen van eiser heeft onderschat. Het Uwv is bekend met de medische problematiek van eiser en de psychische klachten die eiser ervaarde. Daarvoor zijn beperkingen aangenomen op het gebied van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. Niet beslissend is de eigen opvatting van eiser dat hij niet in staat is om te werken, maar of eiser als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken daartoe niet in staat is. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan bevindingen van de verzekeringsartsen ten aanzien van de beperkingen te twijfelen. Daarbij vaart de rechtbank niet alleen op stukken van de verzekeringsartsen, maar ook op de beschikbare medische informatie, waaronder de informatie die eiser heeft overgelegd in beroep.
22.1.
Eiser heeft in beroep per brief van 19 april 2024 meerdere (medische) stukken ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 9 augustus 2024 per medisch stuk gemotiveerd, waarom de informatie geen aanleiding vormt om tot een ander standpunt te komen. Van een aantal medische stukken van behandelaars legt de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit dat het stukken zijn die al bekend waren in de bezwaarfase en destijds zijn meegewogen (de brief van een behandelaar van 2 maart 2022) of wel nieuw zijn maar geen nieuwe medische feiten bevatten die zien op de datum in geding (de brieven van behandelaars van 2 maart 2017, 18 december 2019, 19 december, 20 december 2019, 13 januari 2020, 22 juni 2020, 4 december 2020). In een aantal stukken constateert de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel nieuwe medische feiten, welke betrekking hebben op de datum in geding. In een intakeverslag van een behandelaar van 7 juli 2022 worden bepaalde trekken in de persoonlijkheid genoemd en in de brieven van 4 december 2020, 20 april 2023 en 8 november 2022 worden vier verschillende nieuwe diagnoses genoemd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat een tweetal diagnoses ten aanzien van de psychische problematiek bij eiser niet leiden tot extra beperkingen, omdat de reeds in de FML opgenomen beperkingen op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren daar in voldoende mate aan tegemoetkomen. Ten aanzien van de andere twee diagnoses motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarom hij twijfelt aan de gestelde diagnoses, maar ook dat als deze diagnoses als uitgangspunt moeten worden genomen, daarvan op de datum in geding nog geen sprake was. Daarom leiden ook deze diagnoses niet tot een ander medisch oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de (medische) informatie niet tot een ander oordeel leidt over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding. Eiser heeft niet aangegeven (al dan in reactie op de uitleg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep) tot welke extra beperkingen de medische informatie had moeten leiden en waarom uit deze informatie blijkt dat zijn belastbaarheid is onderschat. De door eiser ingebrachte nadere medische stukken geven aldus geen aanleiding voor de rechtbank om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep per datum in geding.
De arbeidsdeskundige beoordeling
23. Eiser heeft geen specifieke arbeidsdeskundige gronden naar voren gebracht. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor eiser. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1669.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 januari 2015, ELCI:NL:CRVB:2015:53.