ECLI:NL:RBMNE:2025:1900

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
24/7678
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 22 april 2025, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had beroep ingesteld omdat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 13 februari 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft op 10 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder alsnog een besluit moet nemen, en wel binnen twee weken na verzending van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat een nadere beslistermijn van zestig weken na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn realistisch is. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en stelt dat de uiterlijke datum voor verweerder om een besluit op bezwaar bekend te maken 30 september 2025 is.

Daarnaast heeft de rechtbank een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft ook recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 907,-, en het betaalde griffierecht van € 51,- moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

*
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/7678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] (België), eiseres

(gemachtigde: mr. S. Arakelyan),
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 13 februari 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-VCH).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiseres en verweerder.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar. Bij beschikking van 8 november 2024 heeft verweerder erkend dat niet tijdig op het bezwaar is beslist en heeft verweerder eiseres een dwangsom toegekend van € 1.442. Tot op heden heeft verweerder niet beslist op het bezwaar van eiseres.
3. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 26 maart 2025 [3] uitspraak gedaan. De Afdeling heeft geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van zestig weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken, realistisch is. In geval ten tijde van de uitspraak al zestig weken zijn verstreken na ommekomst van de beslistermijn op bezwaar, geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel van de Afdeling en hoe zij hiertoe is gekomen. Voor de overwegingen verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling.
6. Op zitting is aangevoerd dat het bezwaar van eiseres naar de bezwaarschriftencommissie hersteloperatie toeslagen (BAC) zal gaan. Op grond hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat Dienst Toeslagen 18 weken heeft om tot een beslissing te komen. De Afdeling gaat er ook van uit dat Dienst Toeslagen maximaal 18 weken heeft om tot een beslissing te komen. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel.
7. Voor deze zaak betekent dit het volgende. De aanvangsdatum van de beslistermijn gaat in wanneer de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Gelet hierop is de aanvangsdatum 2 april 2024. Dit is zes weken en een dag na dagtekening besluit. Vanaf die datum had verweerder 18 weken de tijd om een besluit te nemen. Dit betekent dat de beslistermijn om op dit bezwaar te beslissen verliep op 6 augustus 2024. Verweerder heeft een nadere termijn van 60 weken na deze datum. Dit betekent dat de uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken is 30 september 2025. Verweerder moet daarom uiterlijk 30 september 2025 een besluit op bezwaar bekend maken.
8. In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 100,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijn niet haalt met een maximum van € 15.000,- . Ook hier sluit de rechtbank zich bij aan.
Bestuurlijke dwangsom
9. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [4]
10. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 8 november 2024 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
Proceskosten en griffierecht
10. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift) en het verschijnen op de hoorzitting levert ook 1 punt op. In totaal worden 2 punten toegekend met waarde per punt van € 907,-, bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 907,-.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de proceskostenveroordeling een wegingsfactor van 0,25 moet worden toegepast, omdat de zaak van zeer licht gewicht is. DT verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling ( ECLI:NL:RVS:2013:BZ7513) en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2023:4482). De rechtbank oordeelt anders. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling zijn zaken over niet-tijdig beslissen van licht gewicht, zodat een wegingsfactor van 0,5 moet worden toegepast (zie meest recentelijk de uitspraak van 26 maart 2025 ECLI:NL:RVS:2025:1301). De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op en het verschijnen op de zitting levert ook 1 punt op. In totaal worden 2 punten toegekend met waarde per punt van € 907,-, bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 907,-.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 30 september 2025 een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-.;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A. Gomes de Jorge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.