Uitspraak
1.De procedure
- de schriftelijke conclusie van antwoord.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de woningstichting GoedeStede. De huurder, die sinds 2002 een sociale huurwoning huurt van GoedeStede in Almere, heeft een verzoek ingediend tot huurverlaging. Dit verzoek is gebaseerd op een gedaald huishoudinkomen, aangezien de huurder in 2022 alleen woonde en de huurprijsverhoging van € 70,00 per maand per 1 juli 2024 door GoedeStede was gebaseerd op een inkomenstoets van dat jaar. De huurder betwistte de huurverhoging, omdat zij van mening was dat de verhoging onterecht was, gezien haar gewijzigde woonsituatie en het lagere inkomen van haar partner per 1 januari 2024.
De procedure begon met een dagvaarding en een schriftelijke conclusie van antwoord van GoedeStede. De huurder heeft niet gereageerd op de conclusie van antwoord, waarna de kantonrechter besloot om een vonnis uit te spreken. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de huurder tijdig was ingesteld, maar dat de huurprijsverhoging door GoedeStede terecht was. De kantonrechter verwees naar de relevante wetgeving, waaronder artikelen 7:252 BW, 7:252a BW en 7:252b BW, die bepalen dat bij een huurverhoging gekeken moet worden naar de huishoudsituatie op het moment van de verhoging en het inkomen van de personen in de huishouding in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan de verhoging.
De kantonrechter concludeerde dat de huurder niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de huurverhoging onterecht was. De vordering van de huurder werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van € 258,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.