ECLI:NL:RBMNE:2025:1814

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
24/4050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep tegen besluiten inzake brede ondersteuning en tandartskosten in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 22 april 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor brede ondersteuning op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen, waarbij zij een lening voor inboedel en een vergoeding voor tandartskosten verzocht. Het college had haar aanvraag voor tandartskosten afgewezen en het bezwaar tegen de lening niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagaffaire, heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. De rechtbank oordeelt dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep, ondanks dat zij eerder een beroep had ingetrokken. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar is vanwege medische omstandigheden van eiseres. Echter, het beroep zelf wordt ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat het college terecht de aanvraag voor tandartskosten heeft afgewezen, omdat eiseres niet voldoende informatie heeft verstrekt om een plan van aanpak op te stellen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in een vergelijkbare situatie anders behandeld is. De rechtbank concludeert dat de nadelige gevolgen van het besluit voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van de wet. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4050

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht

(gemachtigde: J. Hekelaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de wijze waarop het college haar aanvraag voor de brede ondersteuning van de Wet hersteloperatie toeslagen heeft afgehandeld. [1]
1.1.
Bij besluit van 7 februari 2022 heeft het college aan eiseres een bedrag van € 5.982,55 toegekend als lening voor het aanschaffen van bank, bedden en vloer (inboedel). Eiseres heeft op 17 mei 2023 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 14 juni 2023 heeft het college de lening voor de inboedel omgezet in een gift.
1.3.
Bij besluit van 10 augustus 2023 heeft het college een aanvraag om vergoeding van tandartskosten van € 16.213,88 van eiseres afgewezen. Op 22 augustus 2023 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 15 januari 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres van
17 mei 2023 niet-ontvankelijk en het bezwaar van 22 augustus 2023 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
Het college heeft op eiseres gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft bij het college een aanvraag voor brede ondersteuning ingediend voor inboedel en tandartskosten. De brede ondersteuning is bedoeld als een steun in de rug bij een nieuwe start en is mogelijk voor vijf leefgebieden: financiën, gezin, werk, wonen, en zorg. Voor het gezin dat toegang wenst tot de brede ondersteuning wordt een plan van aanpak opgesteld. Dit is een voorwaarde voor inzet van de voorzieningen.
3. Het college heeft in het bestreden besluit van 15 januari 2024 overwogen dat eiseres in haar bezwaar dat is gericht tegen het besluit dat ziet op de inboedel
niet-ontvankelijk is, omdat eiseres zonder goede reden te laat was met het indienen van het bezwaar. Het college heeft het bezwaar dat is gericht tegen het besluit dat ziet op de tandartskosten ongegrond verklaard, omdat hiervoor geen plan van aanpak is gemaakt.

Ontvankelijkheid beroep

4. Eiseres heeft op 24 januari 2024 tijdig beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 22 april 2024 heeft zij dit beroep ingetrokken. Op 23 april 2024 heeft de rechtbank de intrekking bevestigd. Op 21 mei 2024 heeft eiseres een nieuw beroep in deze zaak ingesteld. Vervolgens heeft eiseres op 27 mei 2024 laten weten het eerder ingetrokken beroep te willen voortzetten.
5. De rechtbank acht eiseres ontvankelijk in haar beroep en legt dat hieronder uit.
Een beroep kan schriftelijk worden ingetrokken. [2] Een eenmaal ingetrokken beroep kan niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij er sprake is van aan betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waardoor zij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden door een ander om betrokkene te bewegen het beroep in te trekken. [3] Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij door een medische ingreep in de war was en niet meer wist tegen wie zij procedeerde. Dit zijn geen omstandigheden waaruit een dergelijk wilsgebrek valt af te leiden, omdat die omstandigheden bij haarzelf liggen. Om te kunnen spreken van een wilsgebrek is inmenging van of toerekening aan een ander nodig of die ander had moeten ingrijpen. Dat is hier niet het geval. Dit betekent dat het beroep in principe is ingetrokken en niet kan worden behandeld. De tweede keer dat eiseres beroep heeft ingesteld, was zij daarmee te laat. Dit is reden voor een niet-ontvankelijkverklaring. Een niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege als er redenen zijn om te bepalen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. [4] De rechtbank ziet in de door eiseres geschetste situatie uitzonderlijke omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding van eiseres in dit geval verschoonbaar is. Eiseres is vanwege een medische ingreep in de war geraakt en was hierdoor het overzicht kwijt. Eiseres heeft daardoor de rechtbank op verschillende momenten verkeerd ingelicht. Gebleken is dat zij vervolgens de gevolgen hiervan niet heeft kunnen overzien. Toen zij daar weer toe in staat was, heeft eiseres de rechtbank binnen een in dit geval door de rechtbank geaccepteerde termijn op de hoogte gebracht van haar wens het beroep voort te zetten. Dit maakt dat het beroep van eiseres ontvankelijk is. De rechtbank zal het beroep hieronder inhoudelijk behandelen.
De beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar tegen het besluit van
7 februari 2022, waarbij een vergoeding voor de inboedel in de vorm van een lening is toegekend, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en het bezwaar tegen de vergoeding van tandartskosten ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De inboedel
8. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college eiseres in haar bezwaar tegen het besluit dat ziet op de inboedel terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [5] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het primaire besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [6] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaar is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [7] Van belang is dus wanneer het college het bezwaar van eiseres heeft ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat het primaire besluit kort na 7 februari 2022 door eiseres moet zijn ontvangen. Eiseres heeft haar bezwaarschrift bijna anderhalf jaar later, op
17 mei 2023, bij het college ingediend. Eiseres heeft als reden opgegeven dat zij bezig was met haar gezondheid en zij heeft dit niet verder geconcretiseerd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze termijnoverschrijding echter dusdanig groot, dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift niet meer verontschuldigbaar kan zijn vanwege gezondheidsproblemen, met name omdat die gezondheidsproblemen door eiseres niet zijn verduidelijkt. [8] Het beroep van eiseres slaagt op dit punt dus niet.

De vergoeding van de tandartskosten

9. Eiseres heeft om vergoeding van tandartskosten voor haar echtgenoot gevraagd. Het gaat om € 16.213,88 in verband met het plaatsen van implantaten. Het college heeft eiseres daarop gevraagd om de offerte te bespreken met haar huisarts en de zorgverzekering, zodat de mogelijkheden tot de meest geschikte oplossing konden worden beoordeeld.
10. Volgens het college heeft eiseres één offerte overgelegd en ontbreken andere brieven of documenten van (tand)artsen die de noodzaak van de behandeling bevestigen en waaruit blijkt welke behandeling het meest geschikt is. De noodzakelijke informatie is dus niet verstrekt. Hierdoor kon hij geen plan van aanpak voor de tandartskosten opstellen, wat reden is om die kosten niet te vergoeden.
11. Eiseres stelt dat zij aan het college voldoende informatie heeft verstrekt om een plan van aanpak op te stellen. Zij heeft de offerte voor implantaten overgelegd, waarna een medewerker van de gemeente met de tandarts van eiseres heeft gesproken. Op verzoek van die medewerker heeft eiseres bij de zorgverzekeraar nagevraagd wat die zou vergoeden. Volgens het college was een implantaat te duur en was een kunstgebit een goedkopere optie. Daar was eiseres het niet mee eens. Er werd niet op haar e-mails gereageerd en er is geen contact meer met eiseres opgenomen. Eiseres heeft meerdere keren geprobeerd contact op te nemen, maar zij is van het kastje naar de muur gestuurd. Omdat eiseres het idee had dat ze het zelf moest doen, is zij met haar echtgenoot naar Turkije gedaan om daar de implantaten te laten plaatsen.
12. De rechtbank stelt voorop dat het college bij het bepalen of hij brede ondersteuning toekent en, zo ja, in welke vorm, een eigen afweging kan maken en per geval kan bekijken wat passend is. Voor het toekennen van de vergoeding van de tandartskosten is een plan van aanpak nodig. Dat heeft het college aan de hand van de door eiseres gegeven informatie niet kunnen opstellen. Niet is gebleken dat eiseres aanvullende gegevens heeft overgelegd of contact heeft gehad over de stand van zaken van het tandartsbezoek. Bovendien heeft eiseres ervoor gekozen om alvast uitvoering aan de tandartsafspraak te geven, terwijl zij wist dat het college hier nog geen akkoord op had gegeven. Zij is dus zelf – zonder overleg met het college – tot het doen van deze uitgaven overgegaan. Eiseres wist waar zij voor deze kosten terecht kon en heeft er zelf voor gekozen om dit niet meer te doen. Het beroep slaagt dus niet.
Het vertrouwensbeginsel
13. Eiseres stelt dat een medewerker van de gemeente haar bij de eerste aanvraag vertelde dat de kosten voor zorg, zoals tandartskosten, wel vergoed worden. Voor zover eiseres hiermee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit niet. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan alleen slagen als een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van betrokkene een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan. [9] Dat een dergelijke verklaring door een medewerker van de gemeente is gedaan, is niet komen vast te staan. Het college heeft dit weersproken en eiseres heeft dit verder niet kunnen onderbouwen. Maar ook in het geval dat de door eiseres gestelde verklaring wel zou komen vast te staan, is de rechtbank van oordeel dat daarmee van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging dat eiseres in aanmerking komt voor vergoeding van de door haar gestelde tandartskosten, niet is gebleken.
Het gelijkheidsbeginsel
14. Eiseres stelt verder dat de medewerker van de gemeente heeft gezegd dat kosten voor zorg, zoals tandartskosten, bij iemand anders wel door de gemeente zijn vergoed. Voor zover eiseres daarmee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dit niet. Het gelijkheidsbeginsel verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij die behandeling objectief gerechtvaardigd is. [10] Het lag op de weg van eiseres om aan te tonen dat de door de medewerker genoemde situatie gelijk was aan haar situatie, maar dat zij niet gelijk zijn behandeld. Dat heeft eiseres niet gedaan.
Het evenredigheidsbeginsel
15. Tot slot begrijpt de rechtbank het standpunt van eiseres dat zij geen nieuwe start kan maken en veel stress heeft ervaren zo dat zij daarmee een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel.
15. Als uitgangspunt voor het evenredigheidsbeginsel geldt dat de voor eiseres nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. [11]
17. De rechtbank is, zoals ook de adviescommissie bezwaarschriften heeft overwogen, van oordeel dat toepassing van de brede ondersteuning in het geval van eiseres niet leidt tot schending van het evenredigheidsbeginsel. In dit geval berust het bestreden besluit op een discretionaire bevoegdheid. Het college heeft invulling gegeven aan zijn bevoegdheid en de keuze gemaakt om zorgvuldig om te gaan met het gemeenschapsgeld van waaruit het de brede ondersteuning betaalt. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank door het college een zorgvuldige afweging gemaakt door eerst een onderzoek te willen instellen om te bepalen of de tandartskosten verband hielden met de toeslagenaffaire en of sprake was van de goedkoopste adequate oplossing. Het is aan eiseres zelf te wijten dat zij onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek van het college en dat zij zonder nader overleg tandartskosten heeft gemaakt. Hierdoor had het college niet meer de mogelijkheid om zijn onderzoek juist uit te voeren. Bovendien heeft eiseres de tandartskosten kunnen betalen uit een schadevergoeding van € 30.000,-, zodat zij zich door de behandeling niet in de schulden hoefde te steken. Het college heeft het belang van het zorgvuldig besteden van het gemeenschapsgeld dan ook zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt daarom het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Khalloufi, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals is verankerd in artikel 2.21 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
2.Dit volgt uit artikel 6:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4033 en de uitspraak van de CRvB van 1 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:201:BX6321.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
7.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
8.Zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG9703.
10.Zie onder meer de uitspraak van het Hof van Justitie van 22 oktober 2009, ECLI:EU:C:2009:652.
11.Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.