Uitspraak
verzoekster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
1. De procedure
- het verzoekschrift met 21 producties, ingekomen op 29 november 2024,
- het verweerschrift met voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek met 2 producties, ingekomen op 14 februari 2025,
- de aanvullende producties 22-30 van [verzoeker] (24 februari 2025).
Beide gemachtigden hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat met partijen besproken is tijdens de zitting.
2. Waar gaat deze zaak over?
3.De beoordeling
2 september 2024. [verweerster] wijst erop dat [verzoeker] gelet op de vervaltermijn in artikel 7:686a lid 4 sub a BW om vernietiging van de opzegging van 2 september 2024 had moeten verzoeken. Dat heeft [verzoeker] niet gedaan en die mogelijkheid is er gelet op de vervaltermijn nu ook niet meer. De vervaltermijn van twee maanden ten aanzien van de opzegging van 22 juni 2024 was op het moment dat het verzoekschrift is ingediend al ruimschoots verstreken.
Hoewel de overeenkomst tussen partijen zowel kenmerken van een arbeidsovereenkomst als van een overeenkomst van opdracht kent, hebben partijen zich bij de inrichting van de overeenkomst en de wijze waarop zij uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven vanaf 22 juni 2024, meer als opdrachtgever en opdrachtnemer gedragen dan als werkgever en werknemer. Daarbij acht de kantonrechter, alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest [1] afwegend, de manier waarop [verzoeker] zich heeft opgesteld en gedragen richting [verweerster] , van doorslaggevend belang. Ten eerste heeft [verzoeker] zelf het voorstel gedaan aan [verweerster] op basis van een overeenkomst van opdracht met elkaar verder te gaan. [verzoeker] heeft aan [verweerster] een format aangeleverd van deze overeenkomst van opdracht. Vervolgens heeft [verzoeker] uitgebreid onderhandeld over de hoogte van de beloning en de bonus. Daarbij heeft hij rekening gehouden met de risico’s die hij als opdrachtnemer heeft in vergelijking met het dienstverband dat partijen aanvankelijk hadden. De beloning is daardoor fors naar boven bijgesteld evenals de afspraken over de bonussen (zo is overeengekomen dat [verzoeker] een maandelijkse beloning zou ontvangen van € 15.500,00 exclusief btw en bonussen). Ook heeft [verzoeker] de algemene voorwaarden van zijn eenmanszaak op de overeenkomst van toepassing verklaard en zich daar vervolgens ook naar gedragen. Zo heeft [verzoeker] op het moment dat eind augustus 2024 een conflict ontstond tussen hem en [verweerster] over het betalingsmoment van de bonus naar aanleiding van een door [verzoeker] (middels [eenmanszaak] ) daarvoor gestuurde factuur, zijn werkzaamheden opgeschort. Deze opstelling en het handelen van [verzoeker] passen niet binnen een arbeidsrelatie. Dat [verweerster] misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie, zoals [verzoeker] heeft betoogd, waardoor hij gedwongen was aan deze constructie mee te werken is de kantonrechter niet gebleken. Het dienstverband dat partijen vóór 22 juni 2024 hadden heeft ook slechts twee maanden geduurd, waarna [verweerster] heeft geconcludeerd dat [verzoeker] zich niet conformeerde aan de bedrijfscultuur, hetgeen minder speelt als hij op basis van een opdrachtovereenkomst werkte.
Dat binnen [verweerster] de meeste mensen binnen de afdeling van [verzoeker] op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn, maakt niet dat [verzoeker] niet werkzaam zou kunnen zijn in een vergelijkbare functie op basis van een overeenkomst van opdracht. Zo heeft ook de Hoge Raad onlangs bevestigd dat bij de kwalificatie aan de hand van de gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest niet valt uit te sluiten dat het voor het antwoord op de vraag of een overeenkomst te kwalificeren valt als arbeidsovereenkomst, verschil maakt of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. [2]