ECLI:NL:RBMNE:2025:1806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
11429151 \ ME VERZ 24-143 BW 31650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een overeenkomst en ontvankelijkheid van verzoeker in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen [verzoeker] en [verweerster] B.V. [verzoeker] heeft vanaf 22 april 2024 werkzaamheden verricht op basis van een arbeidsovereenkomst, maar deze werd in de proeftijd opgezegd. Na de opzegging is er een overeenkomst van opdracht aangegaan. [verzoeker] stelt dat deze overeenkomst in feite een voortgezette arbeidsovereenkomst is en vordert doorbetaling van loon en een verklaring voor recht dat de overeenkomst van opdracht onrechtmatig is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken, omdat hij niet tijdig heeft verzocht om vernietiging van de opzegging van de overeenkomst van opdracht. De kantonrechter heeft overwogen dat de overeenkomst tussen partijen niet als een arbeidsovereenkomst kan worden gekwalificeerd, maar als een overeenkomst van opdracht. Dit oordeel is gebaseerd op de gedragingen van partijen en de omstandigheden waaronder de overeenkomst is aangegaan. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [verzoeker] de proceskosten moet betalen, omdat hij ongelijk heeft gekregen. De proceskosten zijn begroot op € 949,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer / rekestnummer: 11429151 \ ME VERZ 24-143 BW 31650
Beschikking van 25 maart 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
verzoeker,
verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: dhr. J.V. Lourens,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerster,
verzoekster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. A.H.B. Balm.

1. De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met 21 producties, ingekomen op 29 november 2024,
  • het verweerschrift met voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek met 2 producties, ingekomen op 14 februari 2025,
  • de aanvullende producties 22-30 van [verzoeker] (24 februari 2025).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2025. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door dhr. Lourens. Namens [verweerster] zijn de heer [A] (CFO) en de heer [B] (bedrijfsjurist) verschenen, bijgestaan door mr. Balm.
Beide gemachtigden hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat met partijen besproken is tijdens de zitting.
1.3.
Tijdens de zitting is bepaald dat uiterlijk op 28 maart 2025 uitspraak zal worden gedaan.

2. Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[verzoeker] heeft vanaf 22 april 2024 werkzaamheden voor [verweerster] verricht op basis van een arbeidsovereenkomst. Tijdens een gesprek op 10 juni 2024 heeft [verweerster] aan [verzoeker] laten weten de arbeidsovereenkomst in de proeftijd op te willen zeggen vanwege een gebrek aan culturele aansluiting. Op initiatief van [verzoeker] is aansluitend een ‘overeenkomst van opdracht’ aangegaan tussen [verweerster] en de eenmanszaak van [verzoeker] , [eenmanszaak] .
Omstreeks 20 augustus 2024 is discussie tussen [verzoeker] en [verweerster] ontstaan over het betalingsmoment van de bonus fees. Op 27 augustus 2024 heeft [verzoeker] daarom zijn werkzaamheden opgeschort. [verweerster] heeft op 2 september 2024 de overeenkomst met [eenmanszaak] opgezegd.
2.2.
In deze procedure zegt [verzoeker] dat de ‘overeenkomst van opdracht’ een voortgezette arbeidsovereenkomst betreft, omdat de arbeidsovereenkomst per 22 juni 2024 niet rechtsgeldig is opgezegd. [verzoeker] vordert – samengevat – doorbetaling van loon vermeerderd met vakantietoeslag en bonusregelingen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging. Daarnaast vraagt [verzoeker] een verklaring voor recht dat de ‘overeenkomst van opdracht’ onrechtmatig en derhalve nietig is. Tot slot verzoekt [verzoeker] de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 22 juni 2024 te vernietigen, maakt hij aanspraak op de wettelijke rente over alle bedragen en vraagt hij veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
2.3.
De kantonrechter wijst de verzoeken van [verzoeker] af en legt dat hierna uit.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag die voorligt is hoe de overeenkomst die op 2 september 2024 door [verweerster] is opgezegd moet worden gekwalificeerd. [verzoeker] gaat er in al zijn verzoeken (primair, subsidiair en meer subsidiair) vanuit dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en heeft geen verzoeken ingesteld voor zover de kantonrechter daarover anders mocht oordelen.
[verzoeker] heeft geen vernietiging van de opzegging gevraagd
3.2.
Het meest verstrekkende verweer dat [verweerster] heeft gevoerd is dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken, omdat hij vernietiging vraagt van de (proeftijd)opzegging van 22 juni 2024 en geen vernietiging van de opzegging van
2 september 2024. [verweerster] wijst erop dat [verzoeker] gelet op de vervaltermijn in artikel 7:686a lid 4 sub a BW om vernietiging van de opzegging van 2 september 2024 had moeten verzoeken. Dat heeft [verzoeker] niet gedaan en die mogelijkheid is er gelet op de vervaltermijn nu ook niet meer. De vervaltermijn van twee maanden ten aanzien van de opzegging van 22 juni 2024 was op het moment dat het verzoekschrift is ingediend al ruimschoots verstreken.
3.3.
De kantonrechter heeft [verzoeker] tijdens de zitting gevraagd hoe zij dit verzoek tot vernietiging moet begrijpen. [verzoeker] heeft toen uitgelegd dat de opzegging in de proeftijd nietig is en dat daarmee nooit een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst en deze zou zijn voortgezet door de overeenkomst van opdracht die daarop aansluitend is gevolgd. Op de vraag van de kantonrechter waarom [verzoeker] dan geen vernietiging vraagt van de opzegging van 2 september 2024, heeft [verzoeker] geantwoord dat dit een opzegging van de overeenkomst van opdracht betrof en daar geen vernietiging van kan worden gevraagd. De kantonrechter volgt [verzoeker] niet in die redenering. Het standpunt van [verzoeker] is immers dat de overeenkomst van opdracht kwalificeert als arbeidsovereenkomst. Die overeenkomst is door [verweerster] op 2 september 2024 opgezegd en vanuit het standpunt van [verzoeker] dat [verweerster] daarmee ten onrechte heeft opgezegd, had [verzoeker] vernietiging van de opzegging moeten vragen. Dat heeft hij niet gedaan en zijn verzoek tot vernietiging van de opzegging van 22 juni 2024 kan ook niet als zodanig worden uitgelegd. Dat betekent dat de vervaltermijn hier in de weg staat aan de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van [verzoeker] . De kantonrechter komt daarom ook niet toe aan de behandeling van het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] .
De overeenkomst tussen partijen kwalificeert niet als een arbeidsovereenkomst
3.4.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter, zodat partijen weten waar zij rekening mee moeten houden, dat zij de overeenkomst zoals die vanaf 22 juni 2024 heeft bestaan tussen [verzoeker] (althans zijn eenmanszaak [eenmanszaak] ) en [verweerster] kwalificeert als een overeenkomst van opdracht. Dit licht zij hieronder – kort, gelet op de aard van een overweging ten overvloede – toe.
Hoewel de overeenkomst tussen partijen zowel kenmerken van een arbeidsovereenkomst als van een overeenkomst van opdracht kent, hebben partijen zich bij de inrichting van de overeenkomst en de wijze waarop zij uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven vanaf 22 juni 2024, meer als opdrachtgever en opdrachtnemer gedragen dan als werkgever en werknemer. Daarbij acht de kantonrechter, alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest [1] afwegend, de manier waarop [verzoeker] zich heeft opgesteld en gedragen richting [verweerster] , van doorslaggevend belang. Ten eerste heeft [verzoeker] zelf het voorstel gedaan aan [verweerster] op basis van een overeenkomst van opdracht met elkaar verder te gaan. [verzoeker] heeft aan [verweerster] een format aangeleverd van deze overeenkomst van opdracht. Vervolgens heeft [verzoeker] uitgebreid onderhandeld over de hoogte van de beloning en de bonus. Daarbij heeft hij rekening gehouden met de risico’s die hij als opdrachtnemer heeft in vergelijking met het dienstverband dat partijen aanvankelijk hadden. De beloning is daardoor fors naar boven bijgesteld evenals de afspraken over de bonussen (zo is overeengekomen dat [verzoeker] een maandelijkse beloning zou ontvangen van € 15.500,00 exclusief btw en bonussen). Ook heeft [verzoeker] de algemene voorwaarden van zijn eenmanszaak op de overeenkomst van toepassing verklaard en zich daar vervolgens ook naar gedragen. Zo heeft [verzoeker] op het moment dat eind augustus 2024 een conflict ontstond tussen hem en [verweerster] over het betalingsmoment van de bonus naar aanleiding van een door [verzoeker] (middels [eenmanszaak] ) daarvoor gestuurde factuur, zijn werkzaamheden opgeschort. Deze opstelling en het handelen van [verzoeker] passen niet binnen een arbeidsrelatie. Dat [verweerster] misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie, zoals [verzoeker] heeft betoogd, waardoor hij gedwongen was aan deze constructie mee te werken is de kantonrechter niet gebleken. Het dienstverband dat partijen vóór 22 juni 2024 hadden heeft ook slechts twee maanden geduurd, waarna [verweerster] heeft geconcludeerd dat [verzoeker] zich niet conformeerde aan de bedrijfscultuur, hetgeen minder speelt als hij op basis van een opdrachtovereenkomst werkte.
Het ondernemerschap van [verzoeker] sluit ook aan bij zijn werkverleden. [verzoeker] was voordat hij per 22 april 2024 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst trad bij [verweerster] ook geruime tijd werkzaam als zelfstandige via zijn eenmanszaak [eenmanszaak] . Hij treedt daarmee ook naar buiten middels onder meer zijn eigen (professionele) website.
Dat binnen [verweerster] de meeste mensen binnen de afdeling van [verzoeker] op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn, maakt niet dat [verzoeker] niet werkzaam zou kunnen zijn in een vergelijkbare functie op basis van een overeenkomst van opdracht. Zo heeft ook de Hoge Raad onlangs bevestigd dat bij de kwalificatie aan de hand van de gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest niet valt uit te sluiten dat het voor het antwoord op de vraag of een overeenkomst te kwalificeren valt als arbeidsovereenkomst, verschil maakt of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. [2]
3.5.
Wat betreft de uitvoering van de overeenkomst, geldt dat sommige gezichtspunten lastig te beoordelen zijn, omdat de overeenkomst van opdracht maar een hele korte periode heeft geduurd (circa twee maanden waarbinnen [verzoeker] ook nog vakantie heeft gehad en zijn werkzaamheden heeft opgeschort). In elk geval is niet gebleken dat [verzoeker] zich vanaf 22 juni 2024 moest conformeren aan de werktijden en/of werklocatie, of anderszins inhoudelijke werkinstructies ontving van [verweerster] . Dat hij wel moest aansluiten bij diverse overleggen is niet zozeer kenmerkend voor een arbeidsrelatie, maar inherent aan de behoefte dat communicatie en afstemming plaatsvindt en dat past ook binnen een overeenkomst van opdracht. Duidelijk is ook dat [verzoeker] na 22 juni 2024 nog maar beperkt invulling zou geven aan de werkzaamheden die hij voorheen deed, althans werd geacht te doen. Het deel van leidinggeven en eindverantwoordelijk zijn voor de afdeling, dus juist de aspecten van de functie die ingebed zijn in de organisatie, behoorden niet langer tot zijn werkzaamheden. [verzoeker] zou alleen nog focussen op het acquireren van overnamekandidaten en het sluiten van deals. Weliswaar zijn er ook een aantal aspecten die meer wijzen in de richting van een arbeidsovereenkomst, zoals de vaste maandelijkse beloning en de 40-urige werkweek, maar alle gezichtspunten afwegend, is dat hier van ondergeschikt belang.
3.6.
Dat betekent dat als [verzoeker] wel (tijdig) een verzoek tot vernietiging van de opzegging van 2 september 2024 zou hebben ingesteld, zijn verzoeken zouden zijn afgewezen, omdat deze allemaal gegrond zijn op het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
[verzoeker] moet de proceskosten betalen
3.7.
Omdat [verzoeker] ongelijk heeft gekregen, moet hij de proceskosten van [verweerster] betalen. De proceskosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 949,00, bestaande uit € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing. De wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar, op de in de beslissing vermelde wijze.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken,
4.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van [verweerster] van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443.
2.Hoge Raad, 21 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:319.