ECLI:NL:RBMNE:2025:1776

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
24/3390
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen een brief van de Minister van Financiën met betrekking tot de Fraude Signalering Voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Financiën van 15 januari 2024 beoordeeld. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiser tegen een brief van de minister van 21 oktober 2023 niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelt de vraag of deze brief kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser stelt dat de brief een publiekrechtelijke rechtshandeling is, omdat deze rechtsgevolgen beoogt, namelijk het recht op schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt echter dat de brief van 21 oktober 2023 niet kan worden aangemerkt als een besluit, omdat deze niet gericht is op een publiekrechtelijk rechtsgevolg en geen wijziging in de rechten en plichten van eiser teweegbrengt. De rechtbank concludeert dat eiser geen bezwaar kan maken tegen een beslissing die niet als een besluit kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt verder dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat er geen dwangsom verschuldigd is wegens niet tijdig beslissen. De uitspraak wordt gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar uitgesproken op 18 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

De Minister van Financiën

(gemachtigde: mr. L. Woudenberg en mr. drs. M.A.N. van de Kerkhof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 15 januari 2024 (het bestreden besluit), waarin het bezwaar van eiser tegen een brief van de minister van 21 oktober 2023 niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
De minister heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 24 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen. Eiser is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Met dagtekening 27 mei 2021 heeft de minister aan eiser een brief gestuurd, waarin staat dat hij is opgenomen in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). Op 31 maart 2023 heeft de minister een brief aan eiser gestuurd waarin staat waarom hij geregistreerd stond in de FSV en dat er nog onderzoek loopt naar de vraag of eiser, zoals hij heeft aangevoerd, onterechte gevolgen heeft ondervonden door de registratie in FSV. Op 21 oktober 2023 heeft de minister een brief gestuurd “Afsluitende brief Fraude Signalering Voorziening”. In deze laatste brief is aan eiser meegedeeld dat de minister heeft gezien dat vraag, afwijzing of wijziging, los stond van de registratie in de FSV, eisers gegevens niet zijn gedeeld met andere organisaties en er geen bijzondere persoonsgegevens van eiser in de FSV staan. Eiser komt om deze reden niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming vanwege de registratie.
3. Eiser heeft tegen de brief van 21 oktober 2023 bezwaar ingediend. De minister heeft het bezwaar met het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 21 oktober 2023 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

4. Dit beroep gaat alleen over de vraag of de minister het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. In het dossier zitten onder meer ook stukken die betrekking hebben op een herzieningsverzoek van vier besluiten afkomstig van, volgens eiser, ‘de ontvanger’. Daar gaat dit beroep niet over.
5. De rechtbank beoordeelt of de minister het bezwaar van eiser tegen de brief van 21 oktober 2023 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 21 oktober 2023 geen besluit is in de zin van de Awb. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de brief van 21 oktober 2023 een besluit in de zin van de Awb?
7. Eiser voert aan dat de brief een publiekrechtelijke rechtshandeling is, omdat er rechtsgevolg beoogd wordt. Dat is het recht op schadevergoeding/tegemoetkoming wegens onrechtmatig handelen van de Belastingdienst. Volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) heeft de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld en moest de Belastingdienst daarom een boete betalen voor de onjuiste verwerking van persoonsgegevens van gedupeerden. Daarom mag de Belastingdienst een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb en artikel 82 van de AVG, niet niet-ontvankelijk verklaren.
8. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb staat wat er in het bestuursrecht onder een besluit wordt verstaan. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Om aan deze definitie te voldoen, moet sprake zijn van een beoogd rechtsgevolg. Dat wil zeggen dat het besluit een wijziging in de rechten en plichten van één of meer betrokkenen maakt. Daarnaast moet het gaan om een publiekrechtelijke rechtshandeling. In de regel is daarvoor nodig dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een specifiek wettelijk voorschrift.
9. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 21 oktober 2023 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De brief is niet op een publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht en beoogt dat evenmin. De brief heeft slechts als doel eiser te informeren dat opname van zijn persoonsgegevens in het FSV-systeem volgens de minister niet heeft geleid tot een aangepaste behandeling van zijn belastingaangiftes of aanvragen. De brief op zichzelf verandert niets in de rechtspositie van eiser. Hij kan bijvoorbeeld nog steeds een verzoek om schadevergoeding doen als hij vindt dat hij schade heeft geleden door de FSV registratie.
10. Eiser wordt in de brief ook meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming, maar ook daarmee wijzigt het informatieve karakter van de brief niet. Voor deze laatste mededeling bestaat namelijk geen publiekrechtelijke grondslag in wet- of regelgeving op grond waarvan de minister moest beslissen. Uit de brieven aan de Tweede Kamer van 4 november 2022 en van 16 mei 2023 waarnaar de minister heeft verwezen blijkt dat er weliswaar wordt gewerkt aan een tegemoetkomingsbeleid voor mensen die in de FSV zijn opgenomen en onterechte en/of nadelige gevolgen daarvan hebben ondervonden, maar tevens dat op dit moment een dergelijke regeling/beleid nog niet bestaat.
11. Voor zover (zoals de minister ter zitting heeft gesteld) voornoemde zinsnede betrekking heeft op schadevergoeding op grond van artikel 82 van de AVG, geldt dat gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2024, er evenmin sprake is van een publiekrechtelijke grondslag. [1]
12. Zolang er geen publiekrechtelijke regeling is, zijn beslissingen over FSV-tegemoetkomingen geen bestuursrechtelijke besluiten. De mededeling over de financiële tegemoetkoming heeft dan ook geen rechtsgevolg. Als eiser vindt dat hij schade heeft geleden door de FSV registratie, is daarvoor zijn schadeverzoek dat apart behandeld zou worden de aangewezen weg, dan wel kan eiser een civielrechtelijk verzoek om schadevergoeding aanhangig maken.
13. Gelet op het voorgaande is de brief van 21 oktober 2023 geen besluit in de zin van de Awb en kon eiser daar om die reden geen bezwaar tegen maken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de besluitvorming van de minister zorgvuldig?
14. Eiser voert verder aan dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest. Anders dan in het bestreden besluit staat, is het bezwaarschrift niet op 11 januari (2024) ontvangen, maar op 24 oktober 2023. De ingebrekestelling wegens niet tijdig beslissen heeft de minister op 22 december 2023 ontvangen. Verder heeft de minister op 15 januari 2024 een beslissing genomen op het bezwaarschrift van eiser, terwijl de procedure nog liep. Eiser immers is bij brief van 17 januari 2024 in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaar nader toe te lichten. En ook in een brief van 7 maart 2024 is hem die gelegenheid geboden. Daarom mocht eiser erop vertrouwen dat hij nog gehoord zou worden.
15. De rechtbank is het met eiser eens dat er in het bestreden besluit ten onrechte staat dat het bezwaar van 23 oktober 2023 op 11 januari 2024 is ontvangen. Dit is een kennelijke typefout zonder nadelige gevolgen voor eiser. Een dergelijke kennelijke typefout kan niet leiden tot een gebrek in het bestreden besluit dat zou moeten leiden tot vernietiging. Ook is de rechtbank het met eiser eens dat de brief van 17 januari 2024 zich op het eerste gezicht niet verhoudt tot het feit dat het bestreden beluit op 15 januari 2024 reeds is genomen. De minister heeft ten aanzien van die brief toegelicht dat die brief ziet op het schadeverzoek dat apart is behandeld, maar gezien de bewoordingen van de brief waarin duidelijk wordt gesteld dat bezwaar afgehandeld
zal worden, heeft eiser dat niet begrijpelijk hoeven vinden. De minister heeft ten aanzien van de brief van 7 maart 2024 dezelfde toelichting gegeven, en deze brief kan wel in lijn met de ministers toelichting gelezen worden. Omdat deze brieven dateren van ná datum bestreden besluit kunnen deze eventuele onduidelijkheden niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
16. Uit overweging 13 volgt dat er geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een beslissing die niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daarom heeft de minister het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en mocht de minister onder toepassing van artikel 7:3 van de Awb afzien van het horen van eiser.
Is de minister een dwangsom verschuldigd wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar?
17. De Belastingdienst heeft van eiser op 22 december 2023 een ‘formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen’ ontvangen. Omdat hiervoor is geoordeeld dat de brief van 21 oktober 2023 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, is het niet mogelijk daartegen in bezwaar te gaan en kan de minister niet verweten worden dat hij niet tijdig heeft beslist. Artikel 4:17 van de Awb, dat bepaalt dat als een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurd, is daarom niet van toepassing. De minister is daarom geen dwangsom verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.