ECLI:NL:RBMNE:2025:1761

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
16.009730-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, poging brandstichting en bedreiging met een mes en brandgel

Op 10 januari 2023 heeft de verdachte in Blaricum geprobeerd om twee medewerkers van een glasvezelbedrijf te doden door met een mes in hun richting te zwaaien en hen te bedreigen met brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt richting het hoofd van slachtoffer 1, maar dat er geen opzet op de dood aanwezig was. De verdachte heeft echter wel geprobeerd om de kleding van de slachtoffers en hun werkbus in brand te steken met brandgel en lucifers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, poging tot brandstichting en bedreiging. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 500 dagen opgelegd, waarvan 456 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar, en daarnaast een taakstraf van 120 uur. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding van 1500 euro voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.009730-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.A.C. ter Steeg, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van wat mr. M. Treur, advocaat te Utrecht, namens benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
1. primair:
op 10 januari 2023 in Blaricum heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden;
1. subsidiair:
op 10 januari 2023 in Blaricum heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
1. meer subsidiair:
op 10 januari 2023 in Blaricum [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
2:
op 10 januari 2023 in Blaricum heeft geprobeerd brand te stichten aan de kleding van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of aan een werkbus en/of mini graafmachine;
3:
op 10 januari 2023 in Blaricum [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
4:
op 10 januari 2023 in Blaricum [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde.
De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat verdachte één zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van de keel en de hals van aangever. Hij acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte heeft geprobeerd de werkbus in brand te steken. Ten slotte acht de officier van justitie de onder 4 tenlastegelegde bedreiging met brandstichting en (in ieder geval) zware mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en van het onder 3 tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 2 is vrijspraak bepleit van te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel; tegen een bewezenverklaring van poging tot brandstichting met gevaar voor goederen is geen verweer gevoerd. Ten slotte heeft de raadsvrouw gesteld dat ten aanzien van de onder 4 tenlastegelegde bedreiging met brandstichting een bewezenverklaring kan volgen; van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling is vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feiten 1, 2 en 4
Een
proces-verbaal van aangiftevan 10 januari 2023 [2] , met als verklaring van aangever [slachtoffer 1] , voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 10 januari 2023 waren [slachtoffer 2] en ik werkzaam op de openbare weg [straat] achter [adres] in [plaats] . [3] Er kwam een man naar ons toe. Op een gegeven moment zei hij: “Als je de motor niet uitzet, dan steek ik de bus in de fik.” Ik zag dat de man terugkwam en dat hij een bus met vloeistof in zijn linkerhand en een groot mes in zijn rechterhand had. De man liep voor mij langs en zei: “Ik ga hem nu in de fik steken want ik meen wat ik zeg.” Ik zag dat hij de rechter voorzijde onderspoot met de vloeistof uit de bus. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een luciferdoosje vasthad. Ik probeerde de bus met vloeistof uit zijn handen te slaan. Toen haalde hij uit met het grote mes richting mijn keel. De man maakte een zwaaiende beweging met het mes. Hij heeft een keer gezwaaid met het mes. Ik ben niet gewond geraakt. Het mes was wel 30 centimeter groot.
Mijn collega heeft de man de bosjes ingeduwd en hij heeft het mes kunnen afpakken. Ik was ondertussen door de man opzettelijk met de vloeistof bespoten op en tegen mijn kleding. Ook mijn collega is door de man opzettelijk met de vloeistof bespoten tegen de kleding. [4]
De man kwam weer overeind. Hij zei: “Als ik mijn spullen niet krijg, dan steek ik de bus aan.” Ik zag dat hij een lucifer aanstak op een afstand van ongeveer 1,5 à 2 meter van de plaats waar hij de vloeistof op de bus had gespoten, dichtbij genoeg om de lucifer erop te gooien. [5]
Een
proces-verbaal van aangiftevan 10 januari 2023 [6] , met als verklaring van aangever [slachtoffer 2] , voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 10 januari 2023 was ik met collega [slachtoffer 1] werkzaam in [plaats] . Onze bedrijfsauto stond op het looppad op [straat] . Ik zag mijn collega met een man praten. [7] De man liep naar zijn huis en ik zag hem terugkomen met in zijn hand een plastic fles, die ik herkende als een fles waarin een soort brandgel zit. Ik zag dat hij erg boos was en hoorde dat hij zei: “Ik steek alles in de brand.” Ik zag dat hij de vloeistof uit de fles op de rechter voorband en rechterzijde van onze bestelwagen spoot. Ik zag dat de man ook een groot vleesmes van ongeveer 30 centimeter lengte in zijn hand had en ik zag dat de man met dit mes vlak langs de keel van mijn collega zwaaide. Ik hoorde dat de man zei: “Ik maak je of jullie kapot.” Ik pakte de man bij zijn polsen en zag dat hij uit zijn evenwicht raakte en in de struiken viel. Ik kon het mes van hem afpakken. Ik zag dat de man weer opstond, dat hij de fles met brandgel weer pakte en op mij en op [slachtoffer 1 (voornaam)] begon te spuiten met de gel. Ik kreeg de gel op meerdere plekken op mijn werkkleding. Ik zag dat de man een pakje lucifers uit zijn broekzak pakte, dat hij een paar lucifers aanstak en dat hij deze lucifers in onze richting gooide, maar de lucifers raakten onze kleding niet. We stonden op ongeveer twee meter afstand van hem. [8]
Een
proces-verbaal van bevindingenvan 10 januari 2023 [9] , met als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Tijdens het transport van verdachte naar politiebureau [.] op 10 januari 2023 hoorden wij verdachte verklaren:
  • ik ben naar mijn woning gelopen;
  • ik heb daar een mes gepakt en brandbare vloeistof;
  • ik heb de brandbare vloeistof over een van de mannen gespoten;
  • ik heb gezegd: “Jullie keuze, de banden of de bus.”;
  • ik bedoel hiermee of de banden lek of de bus in brand.
De
verklaring van verdachteafgelegd ter terechtzitting op 2 april 2025, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben naar de mannen toegegaan met in mijn linkerhand een groot mes en in mijn rechterhand een fles brandgel. Ik had ook lucifers bij mij. Ik wilde de mannen afschrikken. Met de brandgel wilde ik dreigen de auto in brand te steken. Er zat geen dop op de fles, die had ik eraf gehaald. Ik heb de band van de auto met de brandgel besprenkeld. Ik heb een lucifer aangestoken. Het is mogelijk dat ik heb gezegd: “Als de motoren niet uitgaan, dat steek ik de auto in de brand.” Ik kreeg een zwieper en daarbij werd de fles fijngeknepen; daarbij kregen de man en ik brandgel over ons heen. Ik kan hebben gezegd: “Ik steek alles in de brand.”
Bewijsoverwegingen
Feiten 1, 2 en 4
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of twee feiten.
Feit 1
Onder 1 primair is aan verdachte ten laste gelegd poging tot doodslag door met een mes zwaaiende of stekende bewegingen te maken richting slachtoffer [slachtoffer 1] . Dit stelt de rechtbank voor de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , al dan niet in voorwaardelijke zin.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat verdachte (vol) opzet, ofwel de uitdrukkelijke bedoeling heeft gehad om [slachtoffer 1] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. Daartoe dient te worden vastgesteld dat verdachtes handelen de aanmerkelijke kans met zich meebracht op de dood van [slachtoffer 1] en dat verdachte door aldus te handelen deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dan wel op de koop heeft toegenomen.
Onder bepaalde omstandigheden kan het steken of zwaaien met een mes richting een persoon de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden of zwaar gewond raakt. Daarvoor zijn onder meer van belang wat voor mes is gebruikt, op welke plaats van het lichaam is gericht, of het slachtoffer daadwerkelijk is geraakt en met welke kracht is gestoken of gezwaaid.
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 2] staat vast dat verdachte met zijn linkerhand eenmaal een zwaaiende beweging met een mes heeft gemaakt in de richting van de hals, het hoofd, althans het bovenlichaam van [slachtoffer 1] . Van (een) stekende beweging(en) is geen sprake geweest en [slachtoffer 1] heeft geen letsel opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat deze zwaaiende beweging eerder een ongecontroleerde beweging is geweest op het moment dat verdachte (gelijktijdig) met zijn rechterhand in een fles brandgel kneep om brandgel op de werkbus te spuiten dan dat verdachte met het mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt met het doel om [slachtoffer 1] te raken. [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat het mes met de botte zijde in zijn richting kwam. De rechtbank overweegt voorts dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld met welke kracht verdachte met het mes heeft gezwaaid.
Onder voornoemde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] .
Dit betekent dat, hoewel verdachte met een mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt richting [slachtoffer 1] , niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte door met een mes zo dicht bij het lichaam, meer specifiek het hoofd en de keel van [slachtoffer 1] te zwaaien, hij zonder meer zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen en de kans heeft aanvaard – op de koop toe heeft genomen – dat dit ook daadwerkelijk zou gebeuren. De rechtbank acht daarom de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd de kleding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun werkbus in brand te steken. Immers volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte een fles brandgel en lucifers uit zijn woning heeft opgehaald, waarna hij tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij alles in brand zou steken, en vervolgens heeft verdachte daadwerkelijk brandgel over de beide slachtoffers en hun werkbus gespoten en lucifers aangestoken en weggeworpen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte sprake geweest van vol opzet op het stichten van brand, met levensgevaar en gevaar voor zwaar letsel, dan wel gevaar voor goederen, en dienen de handelingen van verdachte te worden aangemerkt als een begin van uitvoering daartoe.
Verdachte heeft verklaard dat voor zover brandgel op de kleding van de beide slachtoffers is terechtgekomen, dit per ongeluk is gebeurd doordat hij als gevolg van de zwieper die hij van een van de mannen heeft gekregen, in de fles brandgel heeft geknepen. De rechtbank overweegt dat zelfs indien van deze lezing van verdachte wordt uitgegaan, dit niet afdoet aan een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, aangezien uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte
daarnalucifers heeft aangestoken en weggeworpen.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte van dit feit vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. subsidiair

op 10 januari 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes een zwaaiende beweging te maken in de richting van de keel/hals, althans het hoofd en bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en waarbij de keel van die [slachtoffer 1] met voornoemd mes is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2
op 10 januari 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten
- aan de kleding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- aan de (brandgel op een) band van een werkbus,

terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en gemeen gevaar voor goederen, te weten een werkbus, te duchten was, met dat opzet

- tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft gezegd: “Als je de motor niet uitzet, dan steek ik de bus in de fik” en “ik steek alles in de brand” en “als ik mijn spullen niet krijg, dan steek ik de bus aan” en
- brandgel heeft gespoten over die werkbus en de kleding van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] , en
- een doosje lucifers heeft gepakt en meerdere lucifers heeft aangestoken en meerdere lucifers in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die werkbus heeft gegooid,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

4
op 10 januari 2023 te [plaats] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling en met brandstichting, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Als je de motor niet uitzet, dan steek ik de bus in de fik” en “Ik ga hem nu in de fik steken want ik meen wat ik zeg” en “Als ik mijn spullen niet krijg, dan steek ik de bus aan” en “Ik steek alles in de brand” en “Ik maak je kapot”, terwijl hij een mes en lucifers in zijn handen had.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
2:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
4:
bedreiging met zware mishandeling en met brandstichting.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

In het dossier bevinden zich onder meer de volgende rapporten:
  • een pro Justitia rapport van 18 april 2023 betreffende een psychiatrisch onderzoek, uitgebracht door dr. [A] , psychiater;
  • een pro Justitia rapport van 17 september 2023 betreffende een psychiatrisch onderzoek, uitgebracht door dr. [B] , psychiater/psychoanalyticus;
  • een pro Justitia rapport van 16 april 2024 betreffende een psychologisch onderzoek, uitgebracht door [C] , klinisch psycholoog.
Uit het rapport van 18 april 2023 blijkt dat bij verdachte zeer waarschijnlijk sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van hetgeen verdachte ten laste wordt gelegd en beïnvloedde op dat moment zijn gedragingen. De deskundige [A] adviseert het tenlastegelegde, indien bewezen, ten minste verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Het rapport van 17 september 2023 houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van autistische en narcistische problematiek die bij situationele triggers (zoals overschrijding van zijn territorium) de motor aanzet voor antisociaal gedrag. De deskundige [B] classificeert een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. De vastgestelde stoornis is chronisch aanwezig en was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De stoornis beïnvloedde verdachtes gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundige adviseert het tenlastegelegde, indien bewezen, licht verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De deskundige [C] heeft in het rapport van 16 april 2024 geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, autistische kenmerken en een beperkte neurocognitieve stoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde en deze stoornissen beïnvloedden op dat moment verdachtes gedragingen. Geadviseerd wordt verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde tot sterk verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen op de daarvoor in hun rapporten bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond van deze rapporten dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 270 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan een gedeelte van 226 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaren, met als (bijzondere) voorwaarde verplicht reclasseringscontact;
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van een of meer feiten komt, verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met een aantal omstandigheden, waaronder de door deskundigen bij verdachte vastgestelde cognitieve stoornissen en de verminderde toerekenbaarheid van (eventueel) bewezen verklaarde feiten aan verdachte, de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis en de omstandigheid dat een dreiging van detentie recidivebeperkend werkt. De raadsvrouw heeft verzocht geen verplicht reclasseringscontact of andere bijzondere voorwaarden op te leggen. Ten slotte heeft zij verzocht rekening te houden met het overschrijden van de redelijke termijn van berechting.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte is boos geworden op tegen twee medewerkers van een bedrijf die in de directe nabijheid van zijn woning op de openbare weg aan het werk waren om glasvezelkabels te leggen. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een van deze mannen, aan een poging tot brandstichting gericht tegen beide mannen en hun bedrijfsauto en aan bedreiging van beide mannen met een misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van een mes, een fles brandgel en lucifers. Hij heeft brandgel op de kleding van beide mannen en op hun bedrijfsauto gespoten en gedreigd en geprobeerd deze brandgel aan te steken. Daarbij heeft verdachte een zwaaiende beweging gemaakt met het mes.
Voor de slachtoffers is dit een angstige ervaring geweest, zoals blijkt uit hun verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris en de schriftelijke slachtofferverklaring van een van hen. De bewezen verklaarde feiten zijn ernstig te noemen, vanwege de gevaarlijke en onvoorspelbare situatie die verdachte daarmee in het leven heeft geroepen. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven, is te danken aan het (adequate) optreden van beide slachtoffers en niet aan verdachte. Naast de angstige ervaring voor deze slachtoffers geldt ook in het algemeen dat gebeurtenissen als deze gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen. De rechtbank houdt met dit alles rekening.
Persoon van verdachte en zijn omstandigheden
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van diverse rapporten waaronder:
  • de rapporten zoals hiervoor genoemd in rubriek 7;
  • een reclasseringsadvies (rechtszitting) van 23 oktober 2023, uitgebracht door [instelling] te [plaats 2] ;
  • een Pro justitia rapport van 2 mei 2024 betreffende een aanvullend neuropsychologisch en neurologisch onderzoek, uitgebracht door [D] , klinisch neuropsycholoog, en [E] , neuroloog.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van:
  • een ter zitting op 2 april 2025 gegeven toelichting van [F] , reclasseringswerker / toezichthouder van [instelling] ;
  • een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie (‘
Uit de rapporten van de deskundigen [A] , [B] en [C] volgt dat bij verdachte sprake is van stoornissen zoals hiervoor in rubriek 7 is omschreven. Voorts volgt uit het rapport aanvullend neuropsychologisch en neurologisch onderzoek van 2 mei 2024 dat bij verdachte sprake is van milde maar evidente cognitieve stoornissen en dat er een hoge verdenking is op hersenorganisch lijden.
De deskundigen [A] , [B] en [C] en de reclassering hebben een inschatting gemaakt van het risico op recidive en advies uitgebracht over een mogelijk aan verdachte op te leggen straf en/of maatregel.
  • De deskundige [A] schat het recidiverisico hoog in en heeft geadviseerd tot plaatsing van verdachte in het Pieter Baan Centrum gezien de onduidelijkheden in de diagnostiek.
  • De deskundige [B] schat het risico op gewelddadig gedrag in als matig tot hoog. Volgens deze deskundige is het niet te verwachten dat de problematiek van verdachte zal veranderen; deze is verankerd in zijn persoon en is niet toegankelijk voor behandeling. Verdachte is een einzelgänger die met name last heeft van andere mensen. Zijn zelfreflectief vermogen en zijn zelfcorrectie schiet soms te kort, leidend tot strafbare feiten. Een interventie met als doel verdachte te veranderen wordt niet zinvol geacht en de deskundige adviseert daarom niet tot een interventie waarin behandeling een rol speelt, maar tot een interventie die als doel heeft de omgeving van verdachte te veranderen: “geen cure maar control”. Meerdere adviezen zijn te overwegen, waaronder oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met toezicht van de reclassering en een fors voorwaardelijk strafdeel. Om gedurende langere tijd verdachte te kunnen bijsturen kan een langere proeftijd worden opgelegd. Een andere optie is om naast een voorwaardelijke veroordeling een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen; met deze maatregel kan verdachte in een forensisch kader worden gemonitord door de reclassering.
  • De deskundige [C] schat de kans op gewelddadig handelen in als matig tot hoog. Bij verdachte is geen sprake van ziektebesef en -inzicht en er is een gebrek aan lijdensdruk voor de problematiek; verdachte lijdt vooral onder het gedrag van zijn omgeving. Enige vorm van therapie is zinloos; opdringen van het idee dat er iets met verdachte aan de hand zou kunnen zijn waarvoor hij behandeling nodig heeft, zal waarschijnlijk tot een toename van pathologisch gedrag leiden, en het recidiverisico zeker niet verminderen. Geadviseerd wordt het kader van een bijzondere voorwaarde, met een verplichte ambulante behandeling door een forensisch FACT-team, een (deels) voorwaardelijk strafdeel en een toezicht door de reclassering, eventueel met een GVM.
  • De reclassering is eveneens van oordeel dat behandeling van verdachte, ondanks het als hoog ingeschatte recidiverisico, niet haalbaar is. Anders dan de deskundige [B] ziet de reclassering echter geen mogelijkheden voor interventies of toezicht
Op te leggen straf
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het is niet zo dat de bewezenverklaarde feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Dit betekent dat aan verdachte een straf kan worden opgelegd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf, de strafmaat en/of maatregel houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken en hiervoor is omschreven. De rechtbank heeft tevens gelet op wat door rechters in min of meer vergelijkbare strafzaken is opgelegd.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven en bedreiging. De rechtbank houdt hiermee rekening in het nadeel van verdachte.
De hiervoor genoemde deskundigen en de reclassering hebben wisselende adviezen uitgebracht ten aanzien van een mogelijk aan verdachte op te leggen straf en/of maatregel. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Uit het dossier en met name de over verdachte uitgebrachte rapporten komt een beeld van verdachte naar voren van een ‘einzelgänger’ met een eigen visie ten aanzien van de maatschappij, zijn gezondheid en het milieu. Verdachte leeft naar zijn overtuigingen en denkbeelden en indien hieraan wordt getornd, leidt dit tot emotionele ontwrichting, hetgeen conflict- en grensoverschrijdend gedrag in de hand kan werken met als mogelijk gevolg het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank neemt de in de rapporten vervatte conclusies over. De rechtbank gaat er van uit dat de problematiek van verdachte is verankerd in zijn persoon en niet toegankelijk is voor behandeling en dat om die reden een interventie met het doel om verdachte te veranderen niet zinvol is. Hierbij zal zijn gevorderde leeftijd een rol spelen. Op dezelfde gronden acht de rechtbank ook verplicht reclasseringscontact of het opleggen van een GVM of andere maatregel niet zinvol. Met de deskundige [B] is de rechtbank van oordeel dat sprake zal moeten zijn van “geen cure, maar control”.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een straf die vrijheidsbeneming meebrengt. De rechtbank acht een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur noodzakelijk, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Van deze gevangenisstraf zal een groot deel in voorwaardelijke zin worden opgelegd, als (grote) stok achter de deur en als afschrikking ter voorkoming van het opnieuw plegen van strafbare feiten door verdachte. De rechtbank zal de op te leggen gevangenisstraf zodanig vormgeven dat verdachte, na aftrek van de tijd die hij al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op dit moment niet terug hoeft naar de gevangenis.
Verdachte dient zich echter goed te realiseren dat het opnieuw begaan van een strafbaar feit betekent dat hij alsnog een lange gevangenisstraf tegemoet kan zien.
Het is belangrijk dat verdachte gedurende een lange(re) periode de afschrikkende werking van de voorwaardelijke gevangenisstraf zal ervaren. Aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf zal daarom een proeftijd worden verbonden van 5 jaren.
Gelet op de hiervoor genoemde normhandhaving en de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van voornoemde (gevangenis)straf waarvan verdachte,
mits hij zich zal houden aan de voorwaarde van het niet plegen van een strafbaar feit,op dit moment niets zal merken. Aan verdachte zal daarom ook een onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd. Indien verdachte deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht, zal deze worden vervangen door hechtenis.
De rechtbank overweegt ten slotte dat bij de onder 1 en 4 bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 Sr en dat zij, gelet op het bepaalde in voornoemd artikel, bij de bepaling van de strafmaat zal uitgaan van de strafbepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld, zijnde de strafbepaling behorend bij de artikel 157 Sr, in samenhang met artikel 45 Sr.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van 500 dagen, waarvan een gedeelte van 456 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, in combinatie met een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden is.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, de in dit vonnis op te leggen algemene voorwaarde (het niet plegen van enig strafbaar feit) niet dadelijk uitvoerbaar verklaren. De rechtbank overweegt en onderstreept dat
indien verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan en hij daarmee deze algemene voorwaarde zal overtreden, de in dit vonnis op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf op vordering van het Openbaar Ministerie (direct) kan worden tenuitvoergelegd, ook indien dit vonnis nog niet onherroepelijk zal zijn door een mogelijk ingesteld hoger beroep. [10]

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van de op de “
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen” van 31 maart 2025 vermelde voorwerpen:
  • een keukenmes, lemmet 20 cm, handgreep 10 cm zwart, goednummer: PL0900-2023009760-G3102678;
  • vloeistof, 1 liter, brandgel, merk Farmlight, goednummer: PL0900-2023009760-G3102687.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen meegedeeld geen opmerkingen te hebben.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de “
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen” van 31 maart 2025 onder 1 en 2 vermelde voorwerpen verbeurd verklaren omdat het onder 1 subsidiair, 2 en 4 bewezenverklaarde met behulp van deze voorwerpen is begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van in totaal € 3.000,00. Dit bedrag bestaat uit € 500,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde.
Ter onderbouwing van de gestelde materiële schade is een factuur overgelegd van € 500,00 betreffende psychotherapie, bestaande uit het volgen van vijf EMDR-behandelingen in februari en maart 2023.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij (geheel) toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de gestelde materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht bij een eventuele toekenning van immateriële schade aansluiting te zoeken bij bedragen die in soortgelijke zaken door rechters zijn toegekend en het gevorderde bedrag fors te matigen.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering betreffende de materiële schade komt voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken van een rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en het onder 1 subsidiair, 2 en 4 bewezenverklaarde als bedoeld in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering en zijn de gestelde kosten voldoende onderbouwd. Deze schade op basis van hetgeen door de benadeelde partij is overgelegd worden vastgesteld op € 500,00.
Immateriële schade
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte psychische schade heeft opgelopen en daarmee is aangetast in zijn persoon, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering niet geheel toewijsbaar. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen vergoeding voor immateriële schade heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de normschendingen en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, zoals een en ander blijkt uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen en -overwegingen en de door de benadeelde opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de bedragen die in soortgelijke strafzaken door rechters als vergoedingen voor immateriële schade zijn toegekend.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.000,00. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd aan immateriële schade dan zal worden toegewezen. De rechtbank zal het meer gevorderde afwijzen.
Wettelijke rente
De toe te wijzen bedragen zullen worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 januari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van in totaal € 1.500,00 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 januari 2023 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45, 57, 157, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 4 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 4 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 500 (vijfhonderd) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 456 (vierhonderdzesenvijftig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 5 (vijf) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • een keukenmes, lemmet 20 cm, handgreep 10 cm zwart, goednummer: PL0900-2023009760-G3102678;
  • vloeistof, 1 liter, brandgel, merk Farmlight, goednummer: PL0900-2023009760-G3102687.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feiten 1 subsidiair, 2 en 4)
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.500,00 (vijftienhonderd euro), waarvan:
  • een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan materiële schade;
  • een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde (aan immateriële schade) af;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, mrs. A.M. Loots en
S.M. van Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 april 2025.
Mr. Loots is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
1
op of omstreeks 10 januari 2023 te Blaricum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/of stekende en/of prikkende bewegingen te maken in de richting van de keel/hals, althans het hoofd en bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en/of waarbij de keel van die [slachtoffer 1] met voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 10 januari 2023 te Blaricum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/of stekende en/of prikkende bewegingen te maken in de richting van de keel/hals, althans het hoofd en bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en/of waarbij de keel van die [slachtoffer 1] met voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 10 januari 2023 te Blaricum, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/of stekende en/of prikkende bewegingen te maken richting de keel/hals en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] , waarbij de keel van die [slachtoffer 1] met voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, is geraakt;
2
op of omstreeks 10 januari 2023 te Blaricum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten
- aan de kleding van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , en/of
- aan de (brandgel op een) band van een werkbus en/of een mini graafmachine,

terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen en/of gemeen gevaar voor goederen, te weten een werkbus en/of een mini graafmachine te duchten was, met dat opzet

- tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft gezegd: “Als je de motor niet uitzet, dan steek ik de bus in de fik” en/of “ik steek alles in de brand” en/of “als ik mijn spullen niet krijg, dan steek ik de bus aan”, althans telkens woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- spiritus of brandgel, althans een brandbare stof, heeft uitgespoten over en/of richting die werkbus en/of die mini graafmachine en/of de kleding van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , en/of
- een doosje lucifers heeft gepakt en/of meerdere lucifers aan heeft gestoken en/of meerdere lucifers in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die werkbus en/of die mini graafmachine heeft gegooid,

in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft proberen te brengen met spiritus of brandgel, althans met een brandbare stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3
op of omstreeks 10 januari 2023 te Blaricum, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (rechterhand) van die [slachtoffer 2] te steken/prikken/snijden;
4
op of omstreeks 10 januari 2023 te Blaricum, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Als je de motor niet uitzet, dan steek ik de bus in de fik” en/of “Ik ga hem nu in de fik steken want ik meen wat ik zeg” en/of “Als ik mijn spullen niet krijg, dan steek ik de bus aan” en/of “Ik steek alles in de brand” en/of “Ik maak je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl hij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of lucifer(s) in zijn handen had.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 februari 2023, proces-verbaalnummer 5, onderzoek [....] , opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 66. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 18.
3.Pagina 18.
4.Pagina 19.
5.Pagina 20.
6.Pagina 18.
7.Pagina 22.
8.Pagina 23.
9.Pagina 8.
10.Artikel 14c Wetboek van Strafrecht, HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5752.