ECLI:NL:RBMNE:2025:1744

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
16.318197.23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen door minderjarige verdachte

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De feiten vonden plaats in Weesp op 25 augustus 2023, waarbij de verdachte samen met anderen een slachtoffer zwaar mishandelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 131 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en moest zich houden aan bijzondere voorwaarden zoals hulpverlening en begeleiding door de Jeugdreclassering. Daarnaast werden er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde over de schadevergoeding voor de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van toezicht en begeleiding voor de verdachte, die een positieve ontwikkeling doormaakte na zijn detentie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.318197.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.E. Lohuis en van wat [verdachte] en zijn raadsvrouw, mr. M.C. van Megen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Daarnaast waren de moeder en stiefvader van [verdachte] aanwezig en zijn mevrouw [A] (Raad voor de Kinderbescherming) en mevrouw [B] (Jeugdreclassering) aan het woord geweest.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
ten aanzien van feit 1:op 25 augustus 2023 te Weesp samen met anderen heeft geprobeerd om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen (primair) en op 25 augustus 2023 te Weesp openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (subsidiair);
ten aanzien van feit 2:op 26 augustus 2023 te Weesp in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] ;
ten aanzien van feit 3:op 10 september 2023 te Weesp in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] ;
ten aanzien van feit 4:op 10 september 2023 te Weesp samen met anderen [slachtoffer 3] heeft gedwongen om zijn kleding en schoenen uit te trekken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling omdat er geen sprake is geweest van opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
ten aanzien van feit 1 primair:
Proces-verbaal van aangifte (met fotobijlage en letselverklaring) van [slachtoffer 1] (p. 57 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op het [evenement] in Weesp op 25 augustus 2023. Opeens kwamen er drie jongens naar ons toen. De kleinste zei dat we te lang naar hem keken. Toen kwam er een langere jongen bij. [2] Ik zag dat hij mij met gebalde vuist probeerde te slaan. Ik kwam op de grond terecht. Toen ik op de grond lag, zag ik allemaal mensen die mij sloegen en schopten, tegen mijn hele lichaam, ook tegen mijn hoofd. Ik heb een aantal trappen tegen mijn hoofd gevoeld, die deden pijn. Ik heb een trap tegen mijn oor gevoeld. Ik had een dik oor, een gezwollen kaak, last van mijn pols en mijn scheenbeen was blauw. [3]
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 24 januari 2025
Ik was inderdaad op 25 augustus 2023 betrokken bij de vechtpartij in de [straat 1] in Weesp. Ik heb hem (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] ) geslagen en getrapt. Ik herken mijzelf op de camerabeelden als degene waarvan de broek afzakt, die jongen met de witte onderbroek.
Proces-verbaal van bevindingen (uitkijken beelden) (p. 159 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik bekeek de opnamen van openlijke geweldpleging te Weesp op 23 augustus 2023. [4] Ik zie dat [slachtoffer 1] op zijn rug op de grond valt. Ik zie dat NN1 (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) over [slachtoffer 1] heen buigt en hem een vuistslag op het hoofd geeft door met kracht met zijn tot vuist gebalde rechterhand op het hoofd te slaan. Ik zie dat NN1 met kracht met zijn linkervoet tegen het lichaam van [slachtoffer 1] schopt. Ik zie dat NN1 bij het hoofd van [slachtoffer 1] gaat staan. Ik zie dat hij over [slachtoffer 1] buigt en met zijn tot vuist gebalde hand met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] slaat. Ik zie dat hij zijn rechterarm naar achter brengt en nogmaals met zijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer 1] slaat. [5] Ik zie dat hij met zijn tot vuist gebalde rechterhand een harde klap op het hoofd van [slachtoffer 1] geeft en dreigend blijft staan. [6]
ten aanzien van feit 2, feit 3, feit 4:
Deze feiten zijn door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft deze feiten bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • proces-verbaal van bevindingen (inhoudende de verklaring van slachtoffer [slachtoffer 2] ) (p. 200 e.v.);
  • proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] (p. 385 e.v.);
  • proces-verbaal van bevindingen (inhoudende het uitkijken van camerabeelden) (p. 446 e.v.);
  • de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 24 januari 2025.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat [verdachte] heeft deelgenomen aan het geweld tegen aangever [slachtoffer 1] (aangever feit 1). [verdachte] heeft zelf tijdens de terechtzitting ook erkend dat hij betrokken is geweest en heeft zichzelf herkend op de camerabeelden. Daarmee is duidelijk dat [verdachte] een aandeel in het geweld heeft gehad. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of dat aandeel een poging tot zware mishandeling (zoals primair ten laste gelegd) of openlijke geweldpleging (subsidiair ten laste gelegd) oplevert.
Bij een poging tot zware mishandeling in vereniging is vereist dat [verdachte] dubbel opzet heeft gehad: zowel opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel als opzet op het bestanddeel ‘in vereniging’. De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat [verdachte] de bedoeling had [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen. De rechtbank moet vervolgens vaststellen of er sprake is geweest van een lichtere vorm van opzet, het zogenoemde voorwaardelijk opzet. Deze vorm van opzet op een bepaald gevolg - in dit geval het zware letsel - is aanwezig als [verdachte] zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Door samen met een groep jongens meermaals met kracht te slaan en te trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , heeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Dergelijke gedragingen zijn bijzonder gevaarzettend en het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam is. Dat het geweld uiteindelijk niet tot blijvend zwaar letsel heeft geleid (waardoor juridisch gezien sprake is van een poging en geen voltooid feit) is niet aan [verdachte] of zijn medeverdachten te danken.
Bovenstaande maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat [verdachte] voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft hij ook opzet gehad op het bestanddeel ‘in vereniging’, dus op de gezamenlijke geweldpleging. [verdachte] heeft terechtzitting bekend dat hij samen met zijn medeverdachten [slachtoffer 1] in elkaar wilde slaan. Daaruit leidt de rechtbank zijn opzet op het medeplegen af. Bovendien heeft [verdachte] niet alleen de groep getalsmatig versterkt, maar zelf een wezenlijke en significante bijdrage geleverd aan gepleegde geweld: hij stond vooraan en heeft geslagen en getrapt.
Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat de poging tot zware mishandeling in vereniging (zoals primair ten laste gelegd) wettig en overtuigend kan worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
ten aanzien van feit 1 primair:op 25 augustus 2023 te Weesp tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met kracht) voornoemde [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft getrapt terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag en meerdere malen (met kracht) (met (gebalde) vuist) voornoemde [slachtoffer 1] tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft geslagen en gestompt, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:op 26 augustus 2023 te [plaats] openlijk, te weten, op de [adres 2] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door: (met kracht) tegen het lichaam van voornoemde van [slachtoffer 2] te duwen, en (vervolgens) (met kracht) (met (gebalde) vuist) voornoemde van [slachtoffer 2] in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam te slaan en te stompen;
ten aanzien van feit 3:op 10 september 2023 te Weesp openlijk, te weten, op een voetbalveld ter hoogte van de [straat 2] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door: (met kracht) met gebalde vuist voornoemde [slachtoffer 3] in de buik en in het gezicht en tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan en te stompen, en (met kracht) met gebalde vuist voornoemde [slachtoffer 3] op/tegen het lichaam te slaan en stompen, terwijl voornoemde [slachtoffer 3] op de grond zat/lag, en (met kracht) voornoemde [slachtoffer 3] tegen het lichaam te trappen en te schoppen, en (met kracht) voornoemde [slachtoffer 3] bij de nek vast te pakken en voornoemde [slachtoffer 3] (vervolgens) op de grond te gooien/duwen;
ten aanzien van feit 4:op 10 september 2023 te Weesp tezamen en in vereniging met een of meer anderen een ander, te weten [slachtoffer 3] , door geweld wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het (laten) uittrekken van de broek en schoenen van voornoemde [slachtoffer 3] , door: (meermaals) dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen: “trek je braga uit” althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en (met kracht) (met (gebalde) vuist) voornoemde [slachtoffer 3] in de buik en in het gezicht entegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan en te stompen, en (met kracht) met gebalde vuist voornoemde [slachtoffer 3] tegen het lichaam te slaan en stompen, terwijl voornoemde [slachtoffer 3] op de grond zat/lag, en (met kracht) voornoemde [slachtoffer 3] tegen het lichaam te trappen en te schoppen, en (met kracht) voornoemde [slachtoffer 3] bij de nek vast te pakken en voornoemde [slachtoffer 3] (vervolgens) op de grond te gooien/duwen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 primair: poging tot zware mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit2:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van feit 3, feit 4: eendaadse samenloop van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] te veroordelen tot een jeugddetentie van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 131 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (met de toevoeging van een contactverbod met de slachtoffers) aan het voorwaardelijk strafdeel zullen worden verbonden. Deze bijzondere voorwaarden (en het daarop uit te oefenen toezicht) zijn wat de officier van justitie betreft ook dadelijk uitvoerbaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het gegeven dat [verdachte] tijdens zijn schorsing een aantal maanden een enkelband heeft moeten dragen en daarmee al lange tijd beperkt is geweest in zijn bewegingsvrijheid. Daarnaast heeft de raadsvrouw benadrukt dat er inmiddels sprake is van een positieve ontwikkeling: [verdachte] krijgt behandeling, gaat naar school, heeft een bijbaantje, wil graag beginnen met het halen van zijn rijbewijs en heeft veel aan de begeleiding van zijn buddycoach. Gelet op deze positieve ontwikkeling en omdat [verdachte] een druk weekschema heeft, heeft de raadsvrouw bepleit om te volstaan met een voorwaardelijke jeugddetentie en de rechtbank verzocht daarnaast niet nog een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. De raadsvrouw heeft tenslotte verzocht om de proeftijd te beperken tot 10 of 12 maanden, geen contactverbod met de slachtoffers op te leggen en om de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich in de zomer van 2023 schuldig gemaakt aan nare strafbare feiten. Hij heeft samen met een groep jongens zonder aanleiding meerdere slachtoffers mishandeld en vernederd. De slachtoffers zijn geslagen en getrapt (waaronder ook meermaals tegen het hoofd) en één van hen is weerloos en zonder kleding achtergelaten. [verdachte] heeft niet alleen deelgenomen aan dit zinloze, intimiderende en ernstige geweld, maar stond letterlijk en figuurlijk vooraan, moest door anderen worden tegengehouden en heeft zich op geen enkele manier bekommerd om de slachtoffers. De rechtbank vindt dat heel kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van [verdachte] van 17 december 2024. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke (gewelddadige) feiten is veroordeeld. De rechtbank neemt het strafblad daarom niet in strafverzwarende zin mee.
Persoonlijke omstandigheden
Er zijn over [verdachte] meerdere rapportages opgemaakt, waaronder een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (opgesteld op 14 januari 2025 door [A] , raadsonderzoeker) en een Pro Justitia Rapportage (opgemaakt op 17 oktober 2024 door R.M.C. Hoogstraten, GZ-psycholoog). Deze zullen hieronder worden besproken.
Pro Justitia Rapportage
In de Pro Justitia Rapportage wordt gesteld dat er bij [verdachte] sprake is van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Deze stoornis was ook aanwezig tijdens het plegen van de feiten en heeft [verdachte] beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate aan hem toe te rekenen. De psycholoog schat het recidiverisico hoog in: [verdachte] kan impulsief, zonder rem en agressief reageren, heeft een beperkt mentaliserend vermogen, is gericht op zijn eigen behoeften, is zelfbepalend en heeft (bij onvoldoende toezicht, structuur en monitoring) emotieregulatie-tekorten. Daarnaast vormen de toegeeflijke en niet-begrenzende houding van de moeder van [verdachte] en de invloed van andere jongens extra risicofactoren op gewelddadig gedrag.
Inmiddels lijkt het gelukkig beter te gaan met [verdachte] . Hij heeft zijn tijd in de detentie als heel vervelend ervaren, heeft goed contact met zijn buddycoach en laat zich aanspreken door de Jeugdreclassering. Daarnaast woont [verdachte] nu bij zijn stiefvader die hem structuur en begrenzing biedt. Concluderend adviseert de psycholoog om behandeling en begeleiding op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie. De behandeling moet zich richten op het voorkomen van agressief, impulsief en gewelddadig gedrag en de begeleiding kan worden vormgegeven door toezicht en monitoring vanuit de Jeugdreclassering.
Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak was mevrouw [B] van de Jeugdreclassering ter zitting aanwezig. Zij heeft de conclusies uit de rapportage onderschreven en benadrukt dat zij inderdaad een positieve ontwikkeling ziet: [verdachte] komt van ver, maar heeft de afgelopen tijd mooie stappen gezet.
Raad voor de Kinderbescherming
De rechtbank leest in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ook dat [verdachte] een lastige jeugd heeft gehad, mede omdat zijn moeder door persoonlijke problematiek weinig beschikbaar was. Door het daaruit voortvloeiende gebrek aan grenzen en kaders, heeft [verdachte] zich ontwikkeld als een zelfbepalende jongen met veel antisociale contacten, schoolverzuim en geen adequate vrijetijdsbesteding. De Raad ziet echter, net als de psychoog, dat het nu beter gaat: de detentie en de schorsingsperiode hebben gezorgd voor bewustwording bij [verdachte] , zijn woonsituatie is gestabiliseerd, hij heeft zijn schoolgang opgepakt en afstand genomen van negatieve contacten.
De Raad is van mening dat er - gelet op het hoge recidiverisico - bij [verdachte] nog wel een flinke stok achter de deur mag zijn. Hij kan impulsief reageren, is erg gericht op zijn eigen behoeften en heeft nog steeds vaardigheidstekorten die toezicht, structuur en monitoring vereisen. De Raad concludeert daarom dat interventies noodzakelijk zijn om de kans op herhaling te verkleinen en kan zich vinden in het strafadvies van de psycholoog. Daarnaast ziet de Raad het voortzetten van de Jeugdreclassering als een passende consequentie en adviseert een aantal bijzondere voorwaarden waarmee de Jeugdreclassering niet alleen de positieve vooruitgang van [verdachte] kan blijven monitoren, maar ook kan waarborgen dat de benodigde hulpverlening wordt ingezet en gecontinueerd.
Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak was mevrouw [A] van de Raad ter zitting aanwezig. Zij heeft de conclusies uit bovenstaande rapportage onderschreven en aangegeven dat [verdachte] erg zijn best doet, zich openstelt en gemotiveerd is voor de behandeling.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundigen uit de rapportages over en maakt deze tot de hare.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten die [verdachte] heeft gepleegd in principe de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank ook waarde hecht aan het blanco strafblad van [verdachte] , aan het advies van de psycholoog om de feiten in verminderde mate aan hem toe te rekenen en aan de omstandigheid dat [verdachte] zich langere tijd grotendeels aan strenge en vrijheidsbeperkende schorsingsvoorwaarden heeft gehouden (ITB-Harde Kern en het dragen van een enkelband).
Daarnaast speelt mee dat [verdachte] (inmiddels) verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag, spijt heeft, nog een hele toekomst voor zich heeft en een nieuwe weg lijkt te zijn ingeslagen. De rechtbank wil deze positieve ontwikkeling niet doorkruisen met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie en zal [verdachte] daarom, conform de eis van de officier van justitie, veroordelen tot een jeugddetentie van 150 dagen (met aftrek van het voorarrest) waarvan 131 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, in dit geval geen aanleiding voor een kortere proeftijd.
Door het opleggen van een forse voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur, hoopt de rechtbank dat [verdachte] de positieve ontwikkeling kan doorzetten. Het is belangrijk dat hij begrijpt dat zijn oude gedrag echt niet meer kan. De rechtbank verwacht dat [verdachte] gemotiveerd blijft om mee te werken aan de hulpverlening en niet opnieuw strafbare feiten gaat plegen. [verdachte] hoeft dus niet (terug) naar de jeugdgevangenis, maar moet zich wel tijdens de proeftijd (naast de algemene voorwaarden) houden aan de bijzondere voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd. De invulling van deze bijzondere voorwaarden is gespecificeerd in het dictum van dit vonnis. Gelet op wat de deskundigen tijdens de zitting naar voren hebben gebracht over het risico op overvraging van [verdachte] (vanwege zijn drukke weekschema) zal de rechtbank niet ook nog een werkstraf opleggen.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding voor het opleggen van een contactverbod met de slachtoffers en ook niet voor dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop. Reden daarvoor is dat de rechtbank ervan uitgaat dat de voorwaardelijke jeugddetentie een voldoende stok achter de deur is. Tenslotte zal de rechtbank ook het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1.
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 1545,34 euro, bestaande uit 1363,34 euro materiële schade en 182,00 euro immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bovengenoemde vordering integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] primair om afwijzing en subsidiair om niet-ontvankelijkheid verzocht. Reden daarvoor is dat de raadsvrouw stelt dat de kosten van de telefoon te ver verwijderd zijn van de handelingen van [verdachte] (dus geen rechtstreekse schade betreffen) en dat de immateriële schade onvoldoende onderbouwd is.
9.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de schadepost die betrekking heeft op de ID-kaart geheel voor vergoeding in aanmerking komt. De ID-kaart is bij de mishandeling verloren gegaan en betreft daarom rechtstreekse schade. De andere materiële schadepost (de iPhone) komt ook voor vergoeding in aanmerking. Een schadepost kan namelijk als een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit worden aangemerkt als de schade het gevolg is van het handelen van verdachte dat in (een voldoende) verband staat met het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is, omdat de telefoon is weggenomen tijdens de vechtpartij. Naar het oordeel van de rechtbank wordt er echter dubbel geclaimd omdat zowel de kosten van de gestolen iPhone 13 als de aanschafkosten van een nieuwe iPhone 11 worden gevorderd. Daarom zal de rechtbank deze post gedeeltelijk toewijzen, tot een bedrag van 702,00 euro (de aanschafkosten van de iPhone 13 minus de afschrijving). De schade als gevolg van het verlies van de iPhone 13 is daarmee gedekt, zodat de kosten die geclaimd worden voor de iPhone 11 niet ook nog eens voor vergoeding in aanmerking komen en moeten worden afgewezen.
Concluderend zal rechtbank de vordering dus tot een bedrag van 772,35 euro aan materiële schade toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling.
Onder de noemer ‘immateriële schade’ heeft [slachtoffer 1] een bedrag gevorderd voor misgelopen inkomsten als gevolg van de mishandeling. In feite gaat het hier dus ook om materiële schade. De rechtbank zal [slachtoffer 1] in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Het is weliswaar aannemelijk dat er schade is geleden (het betreft redelijke bedragen en het gaat om gemiste werkdagen direct na het geweld), maar de rechtbank kan op basis van de onderbouwing niet vaststellen of de gevorderde bedragen netto of bruto bedragen betreffen. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst nader onderbouwen en bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Voor zover [slachtoffer 1] heeft bedoeld immateriële schade te vorderen zal hij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu onvoldoende is komen vast te staan wat hij heeft willen vorderen. De vordering kan voor dat deel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Hoofdelijkheid
[verdachte] is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Betalingen die door mededader(s) zijn gedaan worden op de betalingsverplichting van verdachte in mindering gebracht.
Proceskostenveroordeling
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van 772,35 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat [verdachte] nog minderjarig is. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.2.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 1372,79 euro, bestaande uit 572,79 euro materiële schade en 800,00 euro immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] onder 2 ten laste gelegde feit.
9.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bovengenoemde vordering integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.2.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw gesteld dat de schadepost van de kleding niet onderbouwd is dus primair moet worden afgewezen en subsidiair moet worden gematigd. Het sportschoolabonnement komt volgens de raadsvrouw ook niet voor vergoeding in aanmerking omdat het gepauzeerd had kunnen worden. Ten aanzien van de andere materiële posten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Bij de immateriële schade kan de raadsvrouw zich - onder verwijzing naar jurisprudentie van soortgelijke zaken - vinden in een gematigde toewijzing. Tenslotte heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat het voegingsformulier geen handtekening van een wettelijk vertegenwoordiger bevat, terwijl dat bij minderjarigen wel vereist is.
9.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de minderjarige [slachtoffer 2] wel ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks het feit dat op het voegingsformulier de handtekening van zijn wettelijk vertegenwoordiger ontbreekt. De rechtbank stelt namelijk vast dat de gegevens van de wettelijk vertegenwoordiger (de moeder van [slachtoffer 2] ) wel zijn ingevuld (bij punt 1) en dat zij onderaan het voegingsformulier ook haar handtekening heeft gezet. Er is weliswaar geen handtekening opgenomen bij punt 2 (machtiging), maar gelet op de handtekening onderaan het voegingsformulier gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer 2] zijn moeder heeft willen machtigen, maar dat de handtekening abusievelijk niet onder punt 2 is opgenomen. De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 2] daarom inhoudelijk beoordelen.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten die betrekking hebben op de kleding (89,95 euro en 170,00 euro en de tas (190,00 euro) voor vergoeding in aanmerking komen, omdat dit rechtstreekse schade betreft. De gevorderde bedragen zijn weliswaar niet concreet onderbouwd, maar het is aannemelijk dat er schade is geleden en het zijn redelijke bedragen. Daarom zal de rechtbank met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid de schade waarderen op de gevorderde bedragen.
De schadeposten die zien op het sportschoolabonnement (77,97 euro) en de contributie (31,66 euro) zullen ook worden toegewezen. Met betrekking tot de contributie is geen verweer gevoerd, de post ten aanzien van het abonnement is voldoende onderbouwd en niet voldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de reiskosten naar het politiebureau (5,67 euro) afwijzen omdat dit volgens vaste jurisprudentie geen rechtstreekse schade betreft. De reiskosten naar het ziekenhuis (7,45 euro) worden tenslotte wel toegewezen. Aan materiële schade wordt dus in totaal een bedrag van 567,03 euro toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek hebben benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade indien zij ten gevolge van de strafbare feiten letsel hebben opgelopen, in hun eer of goede naam zijn geschaad of op andere wijze in hun persoon zijn aangetast. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] als rechtstreeks gevolg van het handelen van [verdachte] schade heeft geleden en nadeel heeft ondervonden. Hij is geduwd, geschopt en geslagen door een groep jongens en heeft daar letsel door opgelopen. Deze situatie moet naar en beangstigend zijn geweest en het is evident dat [slachtoffer 2] daar nog lang last van heeft (gehad).
Ingevolge artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen die dit voor [slachtoffer 2] heeft gehad, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding van 500,00 euro billijk is. De rechtbank zal de vordering daarom tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van 1.067,03 euro toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
[verdachte] is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Betalingen die door mededader(s) zijn gedaan worden op de betalingsverplichting van verdachte in mindering gebracht.
Proceskostenveroordeling
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van 1.067,03 euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat [verdachte] nog minderjarig is. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.3.
[slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 1389,10 euro, bestaande uit 489,10 euro materiele schade en 900,00 euro immateriële schade, ten gevolge van de aan [verdachte] onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
9.3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bovengenoemde vordering integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw gesteld dat de mate van eigen schuld zou moeten doorwerken in de hoogte van de immateriële schade en dat deze daardoor slechts in gematigde vorm voor vergoeding in aanmerking komt. Met betrekking tot de materiële schade die ziet op de schoenen stelt de raadsvrouw eveneens dat deze slechts gematigd kan worden toegewezen (omdat het goedkope namaak merkschoenen waren). De andere materiële schadeposten moeten volgens de raadsvrouw worden afgewezen.
Tenslotte heeft de raadsvrouw ook hier naar voren gebracht dat het voegingsformulier geen handtekening van een wettelijk vertegenwoordiger bevat, terwijl dat bij minderjarigen wel vereist is.
9.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal ook hier eerst moeten beoordelen of [slachtoffer 3] ontvankelijk is in zijn vordering, nu het voegingsformulier geen handtekening van een wettelijk vertegenwoordiger bevat en de raadsvrouw naar voren heeft gebracht dat dit tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat [slachtoffer 3] als minderjarig slachtoffer geen vordering kan indienen, maar dat een wettelijk vertegenwoordiger dit voor hem had moeten doen. Dat volgt uit artikel 51 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). [slachtoffer 3] lijkt het voegingsformulier echter zelf te hebben ingevuld en zelf te hebben ondertekend, aangezien het voegingsformulier geen gegevens of handtekening van een wettelijk vertegenwoordiger bevat, niet bij punt 1 (wettelijk vertegenwoordiger), niet bij punt 2 (machtiging) en niet onderaan bij de ondertekening. [slachtoffer 3] zal dan ook niet- ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De rechtbank ziet geen aanleiding het onderzoek ter terechtzitting aan te houden teneinde de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] alsnog in de gelegenheid te stellen namens hem een vordering in te dienen. Dat zou in dit geval een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen. Bij de afweging daarover heeft de rechtbank het volgende betrokken.
Artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt, kort gezegd, dat de rechter aan de verdachte de verplichting kan opleggen tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer of de personen genoemd in artikel 51f, tweede lid, Sv, indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Uit de bewoordingen van artikel 36f Sr en uit de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel volgt dat de in die bepaling bedoelde maatregel een strafrechtelijke sanctie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan door de rechter ook worden opgelegd indien het slachtoffer niet in zijn vordering kan worden ontvangen, zoals hier het geval is (ECLI:NL:HR:2019:793).
[verdachte] is (hoofdelijk) aansprakelijk voor de (rechtstreekse) schade die [slachtoffer 3] heeft geleden als gevolg van het door hem, samen met anderen, gepleegde openlijk geweld en de gepleegde dwang. Namens [verdachte] is aangevoerd dat sprake is van eigen schuld (in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek) van [slachtoffer 3] , omdat [slachtoffer 3] eerder, op een ander moment, zelf als dader betrokken was bij soortgelijke feiten tegen een van de mededaders van [verdachte] . De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet kan worden geoordeeld dat er tussen een eventueel eerder, op een ander moment, door [slachtoffer 3] begane onrechtmatige daad jegens een ander, voldoende verband bestaat met het openlijk geweld en de dwang zoals gepleegd door [verdachte] en zijn mededaders. [verdachte] en zijn mededaders zijn ieder dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 3] geleden schade. Dit betekent dat [verdachte] en zijn mededaders ieder voor de gehele schade kunnen worden aangesproken, maar ook dat betalingen die door mededader(s) zijn gedaan op de betalingsverplichting van [verdachte] in mindering moeten worden gebracht De rechtbank begroot de schade als volgt.
Ingevolge artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen die dit voor [slachtoffer 3] heeft gehad, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag van 900,00 euro aan immateriële schade billijk is. Bij het gepleegde openlijk geweld en de uitgeoefende dwang zijn allerlei goederen van [slachtoffer 3] verdwenen. De schade die daarmee samenhangt, is daarom een rechtstreeks gevolg van dat openlijk geweld en de dwang. De schade voor de telefoon die verloren is gegaan wordt geschat op het gevorderde bedrag van 107,00 euro. De schade voor de verdwenen ID-kaart is onderbouwd met een betaalbewijs en wordt vastgesteld op 37,95 euro. De schade voor de verdwenen powerbanks en geluidsboxjes wordt geschat op de gevorderde bedragen van 30,00 euro respectievelijk 184,20 euro. De schade voor de verdwenen schoenen wordt geschat op het gevorderde bedrag van 129,95 euro. De kosten van rechtsbijstand zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv, maar als proceskosten zoals hiervoor bedoeld.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, aanleiding voor het bedrag van in totaal 1.389,10 euro de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2023 tot de volledige betaling. Op de Staat rust op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting het van verdachte ontvangen bedrag onverwijld aan de benadeelde uit te keren.
Hoewel de [slachtoffer 3] Siersma niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, ziet de rechtbank in het voorgaande aanleiding te bepalen dat ieder de eigen proceskosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 284 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1 (primair), 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Strafbaarheid
  • verklaart de onder 1 (primair), 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart [verdachte] strafbaar.
Strafoplegging
  • veroordeelt [verdachte] tot een
  • bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de jeugddetentie een
  • stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast;
  • stelt als
  • stelt als
  • meewerkt aan de door de Jeugdreclassering noodzakelijk bevonden hulpverlening en/of behandeling;
  • een dagbesteding heeft in de vorm van school (lessen volgt volgens rooster) en deze weet vast te houden;
  • een bijbaantje heeft en deze weet vast te houden;
  • een passende vrijetijdsbesteding heeft in de vorm van sport;
  • meewerkt aan delictbespreking (leren van delict);
  • zich afzijdig houdt van antisociale contacten;
- waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten
Leger des Heilsopdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden. [verdachte] is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan Reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van 772,35 euro;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering voor wat betreft de overige materiële schade af;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat 772,35 euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van 1.067,03 euro;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering voor wat betreft de overige materiële schade af;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft de overige immateriële schade niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat 1.067,03 euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[slachtoffer 3]
  • verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en [verdachte] , in die zit dat ieder zijn eigen kosten draagt;
  • legt [verdachte] de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat 1.389,10 euro te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 september 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling zal geen gijzeling worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. I. Jadib en mr. G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Besselink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2025.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 25 augustus 2023 te Weesp, gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meerdere malen (met kracht) voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft getrapt en/of gestampt, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag en/of een of meerdere malen (met kracht) (met (gebalde) vuist) voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 augustus 2023 te Weesp, gemeente Amsterdam openlijk, te weten, op/aan de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en te weten [slachtoffer 1] door: een of meerdere malen (met kracht) (met (gebalde) vuist) voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of stompen en/of een of meerdere malen (met kracht) voornoemde [slachtoffer 1] tegen het lichaam te trappen en/of schoppen en/of voornoemde [slachtoffer 1] achterover te trekken en/of naar/tegen de grond te duwen en/of (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond ligt) een of meerdere malen (met kracht) (met (gebalde) vuist) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het
lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of stompen en/of (terwijl voornoemde [slachtoffer 1] op de grond ligt) een of meerdere malen (met kracht) voornoemde [slachtoffer 1] in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam te trappen en/of stampen;
2
hij op of omstreeks 26 augustus 2023 te Weesp, gemeente Amsterdam openlijk, te weten, op/aan de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door: een of meerdere malen (met kracht) tegen het lichaam van voornoemde van [slachtoffer 2] te duwen, en/of (vervolgens) een of meerdere malen (met kracht) (met (gebalde) vuist) voornoemde van [slachtoffer 2] in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen;
3
hij op of omstreeks 10 september 2023 te Weesp, gemeente Amsterdam openlijk, te weten, op een skatebaan en/of voetbalveld ter hoogte van de [straat 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door: een of meerdere malen (met kracht) (met (gebalde) vuist) voornoemde [slachtoffer 3] in de buik en/of in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen, en/of een of meerdere malen (met kracht) (met (gebalde) vuist) voornoemde [slachtoffer 3] op/tegen het lichaam te slaan en/of stompen, terwijl voornoemde [slachtoffer 3] op de grond zat/lag, en/of een of meerdere malen (met kracht) voornoemde [slachtoffer 3] tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen, en/of een of meerdere malen (met kracht) voornoemde [slachtoffer 3] bij de nek vast te grijpen en/of pakken en/of voornoemde [slachtoffer 3] (vervolgens) op de grond te gooien/duwen;
4
hij op of omstreeks 10 september 2023 te Weesp, gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer 3] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het (laten) uittrekken van de broek en/of onderbroek en/of schoenen van voornoemde [slachtoffer 3] , door: (meermaals) dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 3] te zeggen: “trek je braga uit” en/of “trek je onderbroek uit”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of een of meerdere malen (met kracht) (met (gebalde) vuist) voornoemde [slachtoffer 3] in de buik en/of in het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen, en/of een of meerdere malen (met kracht) (met (gebalde) vuist) voornoemde [slachtoffer 3] op/tegen het lichaam te slaan en/of stompen, terwijl voornoemde [slachtoffer 3] op de grond zat/lag, en/of een of meerdere malen (met kracht) voornoemde [slachtoffer 3] tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen, en/of een of meerdere malen (met kracht) voornoemde [slachtoffer 3] bij de nek vast te grijpen en/of pakken en/of voornoemde [slachtoffer 3] (vervolgens) op de grond te gooien/duwen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 november 2023, genummerd PL1300-2023256240, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 743.
2.p. 57.
3.p. 59.
4.p. 159.
5.p. 160.
6.p. 161.