ECLI:NL:RBMNE:2025:1714

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/5449
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van wisselende belastbaarheid en benutbare mogelijkheden in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Adecco HR Solutions B.V. en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de arbeidsongeschiktheid van een ex-werknemer. De ex-werknemer was sinds 19 juli 2015 arbeidsongeschikt en ontving een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Adecco, als eigen risicodrager, heeft een herbeoordelingsverzoek ingediend bij het Uwv, maar het Uwv heeft in zijn besluit van 4 juli 2024 geoordeeld dat er geen wijziging in de uitkering nodig was. Adecco heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat de ex-werknemer op de datum in geding, 6 mei 2020, geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. De rechtbank oordeelt dat de motivering van het Uwv in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen adequate onderbouwing is voor de conclusie dat er sprake was van wisselende belastbaarheid. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van Adecco.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

Adecco HR Solutions B.V. , uit Utrecht , eiseres

(gemachtigde: H.E. Wonnink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Oldenburg).

Inleiding

1. Ex-werknemer van eiseres (ex-werknemer) is op 19 juli 2015 uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Zijn arbeidsovereenkomst is 16 september 2015 geëindigd. Het Uwv heeft bepaald dat ex-werknemer per einde wachttijd, vanaf 16 juli 2017, een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt. Deze uitkering is gebaseerd op de volledige, niet duurzame, arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer. Eiseres is eigen risicodrager voor de uitvoering van de Wet WIA.
1.1.
Op 6 mei 2020 heeft eiseres een herbeoordelingsverzoek ingediend bij het Uwv.
1.2.
Naar aanleiding van het herbeoordelingsverzoek heeft een verzekeringsarts van het Uwv eind 2022 en begin 2023 verzekeringsgeneeskundig onderzoek gedaan. In de medische rapportage van 19 januari 2023 vermeldt de verzekeringsarts dat het na tweeënhalf jaar niet meer mogelijk is om de belastbaarheid van ex-werknemer per datum van het herbeoordelingsverzoek aan te geven. Wel kan de verzekeringsarts het globale verloop schetsen van de belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft wel de belastbaarheid van ex-werknemer vastgesteld per 19 januari 2023, de datum waarop het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) per die laatste datum opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage per 6 mei 2020 niet kunnen bepalen, omdat de verzekeringsarts de belastbaarheid per die datum niet heeft kunnen vaststellen. De arbeidsdeskundige heeft per 19 januari 2023 geen voorbeeldfuncties kunnen duiden, zodat ex-werknemer per die datum volledig arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 3 februari 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv daarom besloten dat de WIA-uitkering van ex-werknemer niet wijzigt. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
In bezwaar heeft het Uwv geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten verrichten. De bezwaren van eiseres heeft het Uwv ongegrond verklaard met het besluit van 4 juli 2024 (het bestreden besluit). Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
1.4.
Het Uwv heeft een verweerschrift van 18 september 2024 en een aanvullend verweerschrift van 7 november 2024 ingediend, met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 oktober 2024. Daaruit blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar & beroep heeft geconcludeerd dat per 6 mei 2020 sprake was van sterk wisselende mogelijkheden waardoor er geen benutbare mogelijkheden waren voor ex-werknemer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat ex-werknemer per 19 januari 2023 (en met zekerheid vanaf 23 januari 2023) beperkingen had door een nieuwe ziekteoorzaak. Eiseres heeft daarop haar beroepsgronden op 23 december 2024 aangevuld.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. Ex-werknemer heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres te verstrekken. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover mogelijk beperken om te voorkomen dat die medische gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht. Op sommige plekken is het noemen van medische gegevens echter noodzakelijk voor de begrijpelijkheid van de uitspraak.
Het geschil
3. De rechtbank constateert dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer hebben beoordeeld per 6 mei 2020 en per 19 januari 2023.
4. Eiseres vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft kunnen concluderen dat per 6 mei 2020 sprake is van wisselende belastbaarheid. Eiseres is met de primaire verzekeringsarts van mening dat de belastbaarheid per die datum niet is vast te stellen. Omdat de belastbaarheid van ex-werknemer tussen 6 mei 2020 en 23 januari 2023 niet vastgesteld kan worden en omdat in ieder geval vanaf 23 januari 2023 sprake was van een nieuwe ziekteoorzaak, vindt eiseres dat de betalingsverplichting voor de WIA-uitkering van haar ex-werknemer niet aan haar toegerekend mag worden en de kosten niet op haar verhaald mogen worden. Tot slot is eiseres van mening dat zij gecompenseerd dient te worden voor de kosten van ex-werknemers WIA-uitkering die onterecht op haar zijn verhaald.

Omvang van het geding

5. De beroepsgronden over de toerekening van de betaling van de WIA-uitkering aan eiseres, het verhaal daarvan op eiseres en compensatie voor de betaling door eiseres vallen naar het oordeel van de rechtbank buiten de omvang van het geding. Het besluit dat ter toetsing voorligt ziet alleen op de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van ex-werknemer en niet op de toerekening en verhaal van de kosten van de WIA-uitkering. Over de toerekening en het verhaal zijn afzonderlijke besluiten genomen.
6. Ter discussie staat nog de wisselende belastbaarheid van ex-werknemer. Deze beroepsgrond ziet op de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 6 mei 2020 (hierna: de datum in geding), zodat het geschil zich daarop toespitst. De vraag is of het Uwv zijn besluit op dit punt voldoende heeft gemotiveerd.
Toetsingskader
7. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat bij een (ex-) werkgeversberoep de positie van de (ex-)werkgever en de aard van betrokken belangen meebrengen dat het Uwv een besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. [1] Daarbij speelt mee dat (ex-)werkgevers niet de mogelijkheid hebben om medische informatie in te brengen en dat een (ex-) werkgever niet veel anders kan dan proberen aan te geven dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende is geweest of dat de door het Uwv gegeven motivering het besluit niet kan dragen.
Motivering van het bestreden besluit
8. De rechtbank stelt vast dat met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 oktober 2024 in de beroepsfase een andere motivering ten grondslag wordt gelegd aan het bestreden besluit. In eerst instantie lag het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts ten grondslag aan het bestreden besluit. Er was immers in bezwaar geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitgevoerd door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en de motivering is in het bestreden besluit op dat punt niet aangepast. De primaire verzekeringsarts was van oordeel dat de belastbaarheid van ex-werknemer per 6 mei 2020 niet was vast te stellen. In beroep wordt echter niet langer vastgehouden aan het dit oordeel. In de plaats daarvan komt het standpunt dat per 6 mei 2020 sprake is van geen benutbare mogelijkheden wegens sterk wisselende belastbaarheid. Het Uwv heeft ter zitting verklaard dat dit rapport gezien moet worden als een aanvulling op de motivering van de beslissing op bezwaar. Enig eventueel gebrek in de motivering wordt volgens het Uwv hiermee gerepareerd en dient daarom gepasseerd te worden. De rechtbank oordeelt dat het Uwv zijn motivering in de beslissing op bezwaar verlaat. De beslissing op bezwaar is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en er is sprake van een motiveringsgebrek. Welke gevolgen dit gebrek met zich meebrengt hangt af van hoe de rechtbank de nieuwe motivering van het besluit zal beoordelen.
Heeft het Uwv kunnen vaststellen dat er sprake is van wisselende belastbaarheid?
9. Eiseres voert aan dat niet aan de vereisten is voldaan om wisselende belastbaarheid vast te stellen. Bij gebrek aan het driemaal door verzekeringsgeneeskundig onderzoek vaststellen dat iemand wisselend belastbaar is voor arbeid, kan wisselende belastbaarheid achteraf slechts worden vastgesteld als er voldoende gegevens zijn over een periode in het verleden. Uit die gegevens moet blijken dat gedurende de periode in het verleden minimaal drie momenten waren waarop ex-werknemer zodanig wisselend belastbaar was voor arbeid dat ex-werknemer geen benutbare mogelijkheden had. De laatste van die drie momenten moet volgens eiseres vallen op de datum in geding.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Of sprake is van geen benutbare mogelijkheden en wisselende belastbaarheid moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit). [2] Het tweede lid, onder d, van dit artikel bepaalt dat van arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat wisselende belastbaarheid driemaal in verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgelegd moet worden. Het vijfde lid van dit artikel bepaalt wanneer sprake is van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in onder andere het tweede lid.
11. In de Basisinformatie CBBS worden nadere richtsnoeren gegeven over onder andere het begrip wisselende belastbaarheid. [3] Daarin wordt aangegeven dat de situatie van wisselende belastbaarheid gekenmerkt wordt doordat op het moment van beoordeling nog niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat betrokkene niet zelfredzaam is. Betrokkene heeft weliswaar benutbare mogelijkheden maar essentieel is dat deze mogelijkheden niet duurzaam zijn, in de betekenis dat die naar verwachting ten minste drie maanden duren. Bij wisselende belastbaarheid gaat het specifiek om aandoeningen met een wisselend beloop en/of recidiverend karakter. Voorwaarde is dat periodiek langere tijd sprake is van een situatie waarin betrokkene niet of nauwelijks zelfredzaam is. Hieruit blijkt dat er in ieder geval op de datum in geding sprake moet zijn van mogelijkheden die niet duurzaam benutbaar zijn, in de betekenis dat die naar verwachting ten minste drie maanden duren.
12. Wisselende belastbaarheid kan ook achteraf worden vastgesteld, zo blijk uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 september 2022. [4] De rechtbank is van oordeel dat er in dat geval geen sprake hoeft te zijn van drie verzekeringsgeneeskundige onderzoeken voorafgaand aan het vaststellen van wisselende belastbaarheid. Maar in een dergelijk geval dient nog wel op drie momenten, waarvan de laatste op de datum in geding, sprake te zijn van mogelijkheden die niet duurzaam benutbaar zijn in de betekenis dat die naar verwachting ten minste drie maanden duren. Zo kan alsnog tegemoet worden gekomen aan de eis van het vierde lid van artikel 2 van het Schattingsbesluit.
13. In de rapportage van 11 oktober 2024, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat er gezien het ziektebeloop sprake lijkt te zijn geweest van wisselende belastbaarheid. In de rapportage worden de volgende dossiergegevens genoteerd. Uit brieven van huisartsen blijkt dat ex-werknemer in 2013 een fysieke aandoening heeft gehad en in 2013 in Polen is geopereerd. Daarna was ex-werknemer volgens de anesthesioloog pijnspecialist tijdelijk 100% klachtenvrij. In 2015 en 2016 is ex-werknemer behandeld voor een fysieke aandoening, zo blijkt verder uit de brieven van de huisarts en van de anesthesioloog pijnspecialist. Uit de brief van de neurochirurg en neurotraumatoloog blijkt dat een opname gepland stond op 23 januari 2017. In januari 2022 is ex-werknemer in Polen geopereerd aan een fysieke aandoening, zo blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de door ex-werknemer meegebrachte medische informatie die vertaald is uit het Pools. Volgens ex-werknemer heeft hij vanaf juli/augustus 2022 last gekregen van een andere fysieke aandoening.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat op 6 mei 2020 bij ex-werknemer wisselende mogelijkheden dan wel verlies van mogelijkheden waren en daarom geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij verwezen naar de op- en afgaande belastbaarheid door interventies die zijn gepleegd. Voor de interventie zou er een toename van klachten zijn geweest met vermindering van belastbaarheid en vervolgens verlies van mogelijkheden ten gevolge van een operatieve ingreep met revalidatietijd.
15. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de beschikbare medische informatie voldoende heeft gemotiveerd dat ex-werknemer vanwege zijn operaties in 2013 en 2017 een periode lang geen benutbare mogelijkheden had. Het blijkt echter niet uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het ex-werknemer op de datum in geding aan mogelijkheden ontbrak die duurzaam benutbaar waren in de betekenis dat die naar verwachting ten minste drie maanden zouden duren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom onvoldoende gemotiveerd dat ex-werknemer zodanig wisselend belastbaar was voor arbeid dat ex-werknemer geen duurzaam benutbare mogelijkheden had per datum in geding.
16. Voorop staat dat op de datum in geding geen onderzoek is verricht door het Uwv. Bovendien beschikt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet over medische informatie die zien op de datum in geding. De medische informatie waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt op baseert zien op een periode vanaf 2013 tot en met 2017 en een periode vanaf januari 2022 tot en met 2023. Over de periode vanaf 2018 tot en met de datum in geding heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen gegevens. Dat hier geen gegevens over bekend zijn komt voor rekening en risico van het Uwv. Het Uwv heeft immers geen onderzoek verricht op het moment dat eiseres een herbeoordeling heeft aangevraagd (tevens de datum in geding) maar heeft meer dan twee jaar gewacht om dit onderzoek te verrichten. Ook merkt de rechtbank op dat het niet aan eiseres, als ex-werkgever, was om medische informatie in te brengen.
17. De gegevens die wel voorhanden zijn bieden onvoldoende onderbouwing voor de conclusie dat ex-werknemer op de datum in geding wisselend belastbaar was. De gegevens die beschikbaar zijn vóór de datum in geding (vanaf 2013 tot en met 2017) laten zien dat ex-werknemer twee keer geopereerd is aan een fysieke aandoening maar onderbouwen op zichzelf niet dat er op 6 mei 2020 (drie en een half jaar na de laatste operatie) sprake was van mogelijkheden die niet duurzaam benutbaar zijn, in de betekenis dat die naar verwachting ten minste drie maanden duren. Na de operatie in 2013 was ex-werknemer in ieder geval een periode lang 100% klachtenvrij en uit het dossier blijkt dat op 4 juli 2017 de verzekeringsarts na de operatie in 2017 de verwachting had dat de mogelijkheden van ex-werknemer op korte termijn (binnen 3 maanden) wezenlijk zouden toenemen. Waarom er in 2020 nog steeds sprake zou zijn van mogelijkheden die niet duurzaam benutbaar zijn wordt niet onderbouwd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het feit dat ex-werknemer in 2022 weer geopereerd was doet hier niet aan af nu niet is gebleken dat ex-werknemer twee jaar daarvoor, op de datum in geding, al zodanige vermindering of verlies van mogelijkheden heeft ervaren dat sprake was van gebrek aan mogelijkheden die tenminste drie maanden duren. Er wordt ook niet concreet en gemotiveerd gesteld dat een dergelijke vermindering of verlies van mogelijkheden te verwachten was twee jaar vóór deze operatie. De motivering hiervoor vindt de rechtbank ook niet in de rapportage van de primaire verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts constateert immers dat de belastbaarheid van ex-werknemer per datum in geding niet is vast te stellen.

Conclusie en gevolgen

18. Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering en is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat een nadere medische onderbouwing voor het besluit nodig is. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank af van de mogelijkheid om met een tussenuitspraak het Uwv in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dit betekent dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen. Daarbij moet het Uwv rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
20. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 juli 2024 (het bestreden besluit);
- draagt het Uwv op binnen twaalf weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv aan eiseres het betaalde griffierecht van € 371,- vergoedt en
- veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht .
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijk wettelijke regels

Het schattingsbesluit
Artikel 2
2 Van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien:
d. indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
4 Het wisselend belastbaar zijn voor arbeid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt ten minste drie maal in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld.
5 Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292.
2.Zie voor zover relevant de bijlage bij deze uitspraak
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3181.