ECLI:NL:RBMNE:2025:1695

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
UTR 25/1269
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

Op 9 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 25/1269. Het betreft een verzoek van de verzoeker om een veroordeling van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de proceskosten, na de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker heeft zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken omdat de staatssecretaris heeft toegezegd binnen drie weken na een hoorzitting op 24 maart 2025 te beslissen op het bezwaar van de verzoeker tegen een besluit van 20 januari 2025. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechter legt uit dat als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de staatssecretaris echter niet tegemoetgekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening, aangezien er nog geen beslissing is genomen op het bezwaar van de verzoeker. De voorzieningenrechter concludeert dat het spoedeisend belang bij de procedure niet gelijk te stellen is met tegemoetkomen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, in aanwezigheid van griffier mr. B.L. Kosterman-Meijer, en is openbaar uitgesproken op 9 april 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1269

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening hangende zijn bezwaar tegen het besluit van de staatssecretaris van 20 januari 2025.
1.1.
Hij heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken omdat er op 24 maart 2025 een hoorzitting is geweest en de staatssecretaris heeft toegezegd dat er binnen drie weken na deze hoorzitting zal worden beslist op het bezwaar.
1.2.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is de staatssecretaris aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Gelet op de gedingstukken en het in de inleiding opgenomen procesverloop is de staatssecretaris niet tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. Er is namelijk nog niet beslist op het bezwaar van verzoeker en er is ook anderszins niet bepaald dat aan eiser een VOG moet worden verstrekt. Dat het spoedeisend belang bij de procedure is komen te ontvallen omdat – zoals verzoeker stelt – er op korte termijn een beslissing op bezwaar wordt verwacht, is niet gelijk te stellen met tegemoetkomen in de zin van de Awb. Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom geen reden om het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.