ECLI:NL:RBMNE:2025:168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
16/261413-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meermalen computervredebreuk en schending ambtsgeheim door politieambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieambtenaar die zich gedurende bijna vijf jaar schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk en schending van zijn ambtsgeheim. De verdachte, werkzaam als brigadier bij de Nationale Politie, heeft herhaaldelijk toegang verkregen tot politiesystemen zonder dat daar een legitieme reden voor was vanuit zijn functie. Hij heeft gegevens over zichzelf en anderen opgevraagd en deze informatie gedeeld met onbevoegde derden, waaronder familieleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 7 juni 2017 tot en met 11 april 2022 meermalen zijn eigen gegevens, alsook die van zijn vrouw, oom, neef en andere personen heeft bevraagd. De verdachte heeft erkend dat hij deze bevragingen heeft gedaan, maar stelde dat dit noodzakelijk was voor zijn werk. De rechtbank oordeelde echter dat de bevragingen niet werkgerelateerd waren en dat hij zijn bevoegdheid heeft overschreden. De verdachte is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 140 uren, met de voorwaarde dat hij zich gedurende twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de impact van de zaak op de verdachte, die vlak voor zijn pensioen is ontslagen, en met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder PTSS.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/261413-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1959] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mr. R. de Kruijk en mr. H.J. Timmer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 7 juni 2017 tot en met 11 april 2022 in [plaats] , meermalen computervredebreuk heeft gepleegd door met een gebruikersnaam en wachtwoord servers van de Nationale politie binnen te dringen en daarbij bevragingen heeft gedaan met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en waarvoor hem die toegang was toegestaan;
feit 2
in de periode van 13 september 2017 tot en met 18 november 2021 in [plaats] meermalen opzettelijk als politiemedewerker (brigadier) van de Nationale Politie zijn ambtsgeheim heeft geschonden door (NAW- en/of persoons)gegevens te bevragen en deze informatie te delen met derden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officieren van justitie besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar de ten laste gelegde bevragingen heeft gedaan, maar dat deze (met uitzondering van die welke [J] betreffen) noodzakelijk waren voor zijn werk als politieambtenaar en dus niet wederrechtelijk of onbevoegd zijn verricht.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de bevraagde informatie heeft gedeeld met derden of dat de informatie die verdachte verstrekt heeft geen geheim was.
Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsman besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde computervredebreuk (met uitzondering van de bevragingen van [A] , [B] , [C] en [D] ) en aan de onder 2 ten laste gelegde schending van het ambtsgeheim (met uitzondering van de gegevens van [B] en van zijn neef). De rechtbank zal na de bewijsmiddelen uiteenzetten hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
4.3.1
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en 2 [1]
De hieronder weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Een geschrift, zijnde een rapport uitleg procedure bevragingen door verdachte (inclusief bijlage, pagina 44-46), voor zover inhoudende:
De loggings die met het account van [verdachte] in de periode 01.07.2015 tot en met 01.07.2020 in de verschillende politiesystemen, waaronder BVl-IB, waren verricht, werden bij de afdeling Forensisch Digitale Opsporing (FDO) van De Landelijke Eenheid opgevraagd.
Na analyse van de BVI-IB loggings van [verdachte] bleek dat met zijn account, in de periode gelegen tussen 01.07.2015 en 01.07.2020,op 23 dagen 27 bevragingen/ raadplegingen in BVl-IB waren verricht ten aanzien van:
  • [E] (13x),
  • zijn zoon [F] (10),
  • het woonadres van [verdachte] [adres] te [woonplaats] (2x),
  • [G] (4x), zijnde partner van [verdachte] ,
  • Zichzelf (4x),
  • een persoon, genaamd [H] ,
  • een oom van [verdachte] , zijnde [I] ,
  • het kenteken [kenteken] van een voormalige personenauto van [verdachte] . [2]
Een proces-verbaal betreffende [J] , (inclusief bijlagen, pagina 291-297), voor zover inhoudende:
Er werd onder andere onderzoek gedaan naar de data uit de bij [verdachte] in beslaggenomen
telefoon, de Samsung S6 met de IBN-code [IBN-code] Vanuit deze telefoon is een reeks WhatsApp chatgesprekken aangetroffen tussen [verdachte] en een persoon die in het chatgesprek staat vermeld als " [H] ". [3]
Op 13-12-2017, vanaf 13:07:02 vinden er de volgende chatgesprekken plaats tussen [verdachte]
( [telefoonnummer] , privénummer) en [H] ( [telefoonnummer] ) (letterlijk weergegeven)
13-12-2017 13.17.02 - [telefoonnummer] @s.whatsapp.net: […] , dit is het tel nr , [telefoonnummer] als het nog werkt, betreft [J] Kenteke land rover [kenteken] Hoor het wel !Gr [H]
13-12-2017 13. 18:52 - [telefoonnummer] @s.whatsapp.net:Komt goed.. (…)
Uit de loggingbevragingen van [verdachte] blijkt dat twee dagen na de verstrekking van gegevens door [H] diverse gegevens en registraties van [J] door [verdachte] zijn bevraagd in het geautomatiseerde politiesysteem BVI-IB. Deze bevraging zijn rond 8 uur die morgen van 15 december 2017 gedaan. [4]
Tweede bevraging [J]
Opvallend is dat op het dienstnummer van [verdachte] op 05-01-2018 wederom diverse bevragingen zijn gedaan rond de persoon [J] . [5]
Een proces-verbaal van analyse bevraagde kentekens en entiteiten BVI-IB in de periode januari 2020-juli 2022, voor zover inhoudende:
Uit de totale loggegevens van BVI-IB, over een periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juli 2022, volgt dat er op drie verschillende data is geraadpleegd op de keno-sleutel ' [keno-sleutel 1] '. Dit betreft de keno-sleutel van [K] ( [K] , geboren op [1995] te [geboorteplaats] ).
Op 16 oktober 2020 heeft deze raadpleging vanaf de diensttelefoon plaatsgevonden. Op 26 oktober 2020 en op 12 november 2020 hebben deze raadplegingen vanaf een vaste werkplek
plaatsgevonden. [6]
Uit de totale loggegevens van BVl-IB, over een periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juli 2022, volgt dat er op vijf verschillende data is geraadpleegd op verschillende schrijfwijzen voor de naam ' [K] '. Vermoedelijk werd hiermee bedoeld [K] (voornoemd).
Op 15 oktober 2020, 18 november 2021 en 6 december 2021 hebben deze raadplegingen vanaf de vaste werkplek plaatsgevonden Op 25 januari 2021 en op 7 juni 2021 hebben deze raadplegingen vanaf de diensttelefoon plaatsgevonden. [7]
Uit de totale loggegevens van BVI-IB, over een periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juli 2022, volgt dat er op acht verschillende data is geraadpleegd op de naam ' [keno-sleutel 2] ', ' [keno-sleutel 2] ' en ' [keno-sleutel 2] '. Uit onderzoek blijkt dat deze keno-sleutel is gekoppeld aan de persoon:
[L] , geboren op [1974] te [woonplaats] . [8]
Uit de totale loggegevens van BVI-IB, over een periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juli 2022, volgt dat er op vier verschillende data is geraadpleegd op het adres ' [straat] '. Uit de loggegevens volgt dat er op 15 maart 2022 en 11 april 2022 op het eigen adres van de verdachte is geraadpleegd. [9]
Een proces-verbaal van aanvullend onderzoek aan de diensttelefoon van verdachte, inclusief bijlagen (pagina 253-266) voor zover inhoudende:
Op 13 april 2022 werd bij [verdachte] , hierna te noemen [verdachte] , zijn diensttelefoon met het nummer [telefoonnummer] inbeslaggenomen.
Tijdens de analyse van de genoemde data stuitte ik op een WhatsApp-gesprek tussen [verdachte] , diensttelefoonnummer [telefoonnummer] , met een persoon genaamd ' [M] .', met het telefoonnummer [telefoonnummer] . In het WhatsApp-gesprek wordt door ' [M] .' informatie over coronademonstraties en voetbalsupporters aan [verdachte] verstrekt. ' [M] .' lijkt te fungeren als tipgever van [verdachte] . In dit WhatsApp-gesprek vindt onder andere de volgende passage plaats:
(…)
18 november 2021, 09.31 uur (UTC+0) [verdachte] : Geef ff voorletter en geboortedatum
18 november 2021, 09.31 uur (UTC+0) [M] .: [nummer]
18 november 2021, 09.32 uur (UTC+0) [M] .: BSN
18 november 2021, 09.35 uur (UTC+0) [verdachte] . Niks bijzonders... wel gewoon vastgelegd.
Op 18 november 2021 heeft de gebruiker van het dienstnummer [dienstnummer] op een vaste werkplek [K] geraadpleegd. Genoemde tijdstippen van de loggegevens komen overeen met de tijdstippen van het WhatsApp-gesprek tussen de diensttelefoon van [verdachte] en [K] . [10]
Een proces-verbaal betreffende [A] , voor zover inhoudende:
Gedurende het onderzoek naar [verdachte] zijn, over de periode 1 juli 2017 tot en met 30 augustus 2022, de loggings van de politiesystemen, waaruit de handelingen van het account [dienstnummer] in deze politiesystemen zou blijken, gevorderd.
Uit de loggings blijkt dat [A] is bevraagd op 24 januari 2021. Hierbij zijn in Bluespot de tabbladen van de persoon en antecedenten geselecteerd. Tevens is middels het tabblad SKDB, wat staat voor Strafrecht Keten DataBase, de persoon geselecteerd. [11]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 januari 2025, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik in de tenlastegelegde periode de bevragingen, zoals opgenomen in de tenlastelegging, heb gedaan. Ik heb geen van de bevragingen vastgelegd, omdat ik het niet nodig vond.
Ik heb mijn oom bevraagd om te kijken of hij nog leefde en deze informatie heb ik met mijn familie gedeeld.
Ik heb de naam en het kenteken van [J] bevraagd en deze informatie gedeeld met mijn neef om hem te helpen.
Ik heb [K] bevraagd en hem vervolgens gerustgesteld door te zeggen dat er niets bijzonders over hem is vastgelegd.
4.3.2
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en wat op de terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast, die overigens tussen partijen niet ter discussie hebben gestaan.
Verdachte is per 1 oktober 1986 aangesteld als ambtenaar van de Nationale Politie. In verband met de benoeming van zijn ambt heeft verdachte de belofte van zuivering en de belofte vermeld in artikel 9 lid 1 van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie afgelegd.
Verdachte was in de tenlastegelegde periode tot aan zijn aanhouding werkzaam als politieambtenaar bij de politie Eenheid Midden-Nederland in de functie van Senior Gebiedsgebonden Politie/wijkagent. Verdachte had als politieambtenaar onder andere toegang tot de politie-informatiesystemen BVI-IB, Bluespot en BHV. Vanwege zijn functie en voor de uitoefening van zijn werk was verdachte geautoriseerd om deze diverse politiesystemen te raadplegen. Hij beschikte daarvoor over gebruikersaccounts en wachtwoorden en zijn dienstnummer was [dienstnummer] .
Uit analyse van de logginggegevens van [dienstnummer] is gebleken dat met het account van verdachte in de periode van 7 juni 2017 tot en met 11 april 2022 diverse bevragingen zijn verricht in de politiesystemen die (mogelijk) niet werkgerelateerd zijn. Dit gaat om bevragingen van zijn eigen gegevens (naam, BSN-nummer en adres), zijn eigen kenteken, zijn vrouw, oom en neef, [J] , [K] , [E] , [F] , [B] , [L] , [D] , [C] en [A] . Geen van de bevragingen heeft verdachte vastgelegd in het politiesysteem. Dit deed hij naar eigen zeggen alleen wanneer het nodig was. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting erkend dat hij in de tenlastegelegde periode de hiervoor genoemde bevragingen heeft gedaan. Verdachte heeft deze bevragingen gedaan vanaf een vaste werkplek of via zijn telefoon.
Computervredebreuk (feit 1)
Beoordelingskader
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte ten aanzien van de hiervoor genoemde bevragingen gebruik heeft gemaakt van zijn gebruikersnaam en/of wachtwoord met een ander doel dan waarvoor deze aan hem waren verstrekt. Met andere woorden, waren deze bevragingen wederrechtelijk? Het zich onbevoegd toegang verschaffen levert wederrechtelijkheid op. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer men zich buiten de opgedragen (wettelijke) taak toegang verschaft tot een (deel van een) geautomatiseerd werk of wanneer men zich daartoe toegang heeft verschaft zonder dat er enig verband is met de destijds als werknemer verrichte werkzaamheden. [12] Kortom, is sprake geweest van werkgerelateerde bevragingen die binnen de grenzen van zijn functie passen, of niet.
Uit de Politiewet 2012 volgt dat politiegegevens slechts mogen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet. Het gaat daarbij om daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Dit brengt mee dat politieambtenaren een ruime bevoegdheid hebben om in het kader van hun functie de politiesystemen te bevragen. Het is ook van groot belang dat politieambtenaren niet alleen die ruime bevoegdheid hebben, maar ook dat zij zich vrij voelen om bevragingen te doen (ook als dit buiten eigen werkgebied of buiten werktijd valt). De systemen mogen nooit voor privézaken of voor eigen nieuwsgierigheid of van een ander geraadpleegd worden.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat de politieambtenaar zijn bevoegdheid om politiesystemen te bevragen alleen maar gebruikt in het kader van de uitoefening van de politietaak. De rechtbank neemt dan ook als uitgangspunt dat de door een politieambtenaar gedane bevragingen werkgerelateerd zijn en dus binnen de verkregen autorisatie vallen. Slechts ingeval er sprake is van omstandigheden die maken dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij het doel van een bevraging, mag van een politieambtenaar worden verwacht dat hij uitlegt waarom hij een dergelijke bevraging heeft gedaan. De politieambtenaar moet door een concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring alsnog aannemelijk maken dat de bevraging noodzakelijk is geweest voor de uitoefening van de functie en niet voor privézaken of voor eigen nieuwsgierigheid of die van een ander.
In het licht van het voorgaande zal de rechtbank in deze zaak moeten beoordelen of bepaalde bevragingen al dan niet onder de strafbaarstelling van computervredebreuk vallen.
Privébevragingen en bevragingen familie, [E] , [F] , [L] en [K]
Ten aanzien van het bevragen van zijn eigen gegevens (naam, BSN-nummer, adres en kenteken) verklaarde verdachte dat hij niet meer (precies) wist waarom hij deze bevragingen had gedaan. Aangezien verdachte daarnaast over deze bevraging ook niets heeft vastgelegd, kan de rechtbank niet vaststellen dat deze bevragingen werkgerelateerd waren en daarmee enig dienstbelang hadden.
Wat betreft een aantal bevragingen heeft verdachte zelf verklaard dat hij deze bevragingen deed voor privédoeleinden, en dus zonder dienstbelang. Zo verklaarde hij dat hij zijn oom en neef bevroeg om te achterhalen of zijn oom nog in leven was en om te weten wanneer zijn neef jarig was.
Ten aanzien van de bevragingen van [E] heeft verdachte verklaard dat hij hem meerdere malen heeft bevraagd in de politiesystemen, omdat hij niet met de verkeerde mensen om wilde gaan en wilde weten of [E] – met wie hij bevriend was - zich bezighield met criminele activiteiten. Verder bevroeg hij om dezelfde reden ook de zoon van [E] , [F] .
Als hij zou zien dat vader en/of zoon mogelijk bij criminele activiteiten waren betrokken zou hij het contact verbreken. Een soortgelijke verklaring gaf verdachte ten aanzien van de bevragingen van [L] . Hij kende [keno-sleutel 2] vanuit zijn functie als wijkagent en kwam wel eens bij hem langs. Hij bevroeg [keno-sleutel 2] , zodat hij wist of hij daar nog steeds langs kon gaan en om te voorkomen dat hij door zijn omgang met [keno-sleutel 2] iets, bijvoorbeeld een lopend onderzoek, zou verstoren.
Ten aanzien van de bevraging van [J] heeft verdachte verklaard dat hij dit deed voor zijn neef, omdat hij wilde weten op wiens naam de auto stond.
De rechtbank stelt vast dat verdachte deze bevragingen dus heeft verricht voor privédoeleinden, zonder dienstbelang.
Verdachte heeft verklaard dat hij de bevraging van [K] had uitgevoerd in het kader van zijn werkzaamheden.
Uit het dossier en de verklaring van verdachte blijkt dat [K] voor verdachte fungeerde als tipgever en hem vaak nuttige informatie verstrekte voor zijn werk. Over het raadplegen van [K] verklaarde verdachte dat [K] hem gevraagd had of er iets bijzonders over hem was vastgelegd omdat hij in Rotterdam gecontroleerd was door de politie. Verdachte heeft hem vervolgens bevraagd om dit te bekijken. De rechtbank is van oordeel dat het raadplegen van de politiesystemen met als doel het informeren van een derde, een ander doel is dan waarvoor hem de inloggegevens zijn verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn gebruikersaccount de hiervoor genoemde bevragingen in de politie-informatiesystemen heeft gedaan, telkens met een ander doel dan waarvoor dat gebruikersaccount aan hem ter beschikking stond. In alle gevallen ging het om bevragingen voor privéaangelegenheden, bevragingen waarvan verdachte niet meer wist waarom hij deze had gedaan en/of bevragingen waarvoor verdachte geen concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring heeft gegeven waaruit blijkt dat de bevragingen noodzakelijk waren voor de uitoefening van zijn functie.
Verdachte wist dat het verboden was om de politie-informatiesystemen te gebruiken, voor zover dat gebruik niet relevant was voor de uitoefening van zijn werkzaamheden, maar heeft zich daardoor niet laten weerhouden. Hierdoor heeft verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de beveiliging van de politie-informatiesystemen doorbroken met een ander doel dan het uitvoeren van zijn werkzaamheden. De rechtbank merkt dit aan als het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk in de zin van artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het gebruik maken van inloggevens voor doeleinden die buiten de grenzen van zijn autorisatie vallen, merkt de rechtbank aan als het gebruik maken van een valse sleutel in de zin van artikel 138ab, eerste lid, sub c Sr. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de onder feit 1 tenlastegelegde computervredebreuk.
Partiële vrijspraak bevragingen [A] , [B] , [C] en [D]
Anders dan de officieren van justitie acht de rechtbank de wederrechtelijkheid van de bevragingen van [A] , [B] , [C] en [D] niet bewezen.
Verdachte heeft verklaard dat hij [A] op 24 januari 2021 had bevraagd omdat hij hem overgedragen had gekregen uit de wijk en dat hij de bevraging heeft gedaan om te controleren of de vorige wijkagent het juiste verhaal vertelde. Uit het dossier volgt nog wel een eerdere bevraging uit mei 2017 die niet-werkgerelateerd was (namelijk in verband met een bedreiging door een derde tegen verdachte), maar die bevraging valt buiten de ten laste gelegde periode.
Verdachte heeft ten aanzien van de bevragingen van [B] , [C] en [D] verklaard dat hij deze personen had bevraagd omdat hij hen afzonderlijk bij [naam] , het werkgebied van verdachte, had gezien en [naam] een plaats was waar veel criminele activiteiten plaatsvonden.
Gelet op voormelde verklaringen van de verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat deze bevragingen werkgerelateerd waren en niet alleen voor privé doeleinden of uit nieuwsgierigheid zijn gedaan. De rechtbank is van oordeel dat niet is vast komen te staan dat de bevragingen evident niet werkgerelateerd waren of daartoe in een te ver verwijderd verband stonden en de verdachte de bevragingen daarom onbevoegd heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte om deze reden hiervan partieel vrijspreken.
Schending ambtsgeheim (feit 2)
Daarnaast ziet de rechtbank zich ten aanzien van de bevragingen van de oom en neef van verdachte, [J] , [K] en [B] voor de vraag gesteld of verdachte de bevraagde informatie heeft gedeeld met onbevoegde derden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, met uitzondering van de bevragingen van de neef van verdachte en [B] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij informatie over zijn oom heeft opgezocht om te kijken of hij nog in leven was en dat hij deze informatie vervolgens met zijn familie heeft gedeeld. Ook heeft verdachte verklaard dat hij, op verzoek van zijn neef, gegevens van [J] heeft bevraagd en de verkregen informatie met zijn neef heeft gedeeld.
Zoals bij de bespreking van feit 1 al is overwogen, heeft verdachte verklaard dat [K] voor hem fungeerde als tipgever en hem nuttige informatie voor zijn werk verstrekte. Over het raadplegen van [K] verklaarde verdachte dat [K] hem gevraagd had of er iets bijzonders over hem was vastgelegd omdat hij in Rotterdam gecontroleerd was door de politie. Verdachte heeft hem vervolgens bevraagd om dit te bekijken en heeft [K] vervolgens medegedeeld: “niks bijzonders…wel gewoon vastgelegd”. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat met het enkele doorgeven dat er een registratie is opgemaakt op de naam van [K] , al sprake is van het schenden van het ambtsgeheim. Verdachte deelt hiermee namelijk informatie uit politiesystemen die hem bekend is uit hoofde van zijn functie als politieambtenaar en die niet beschikbaar is voor onbevoegde derden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte bovengenoemde informatie heeft verstrekt aan onbevoegde derden.
Dit geldt niet voor hetgeen ten laste is gelegd over de bevraagde gegevens van de neef van verdachte en [B] . Het kan niet worden vastgesteld dat verdachte informatie over zijn neef met derden heeft gedeeld
Voor de bevraging van [B] geldt dat in Sky encrochat berichten op een PGP-telefoon, door verdachte geraadpleegde en geprinte informatie over [B] is aangetroffen. Hoewel vaststaat dat verdachte [B] heeft bevraagd in de politiesystemen en deze informatie heeft geprint, kan op basis van het dossier niet vastgesteld worden dat verdachte degene is geweest die (een foto van) deze informatie heeft gedeeld met derden. Het alternatieve scenario van verdachte, inhoudende dat hij de print heeft laten slingeren en dat mogelijk iemand anders (een foto van) de print heeft gedeeld met derden, kan de rechtbank op basis van het dossier niet uitsluiten. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op meer tijdstippen in de periode van 7 juni 2017 tot en met 11 april 2022, te Nederland, meermalen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in één of meer (delen van) servers van de Nationale Politie is binnengedrongen
met behulp van één valse sleutel,door zich telkens onbevoegd met een gebruikersnaam en wachtwoord (voor het systeem Basis Voorziening Informatie-Integrale Bevragingen (BVI-IB) en/of de daaraan gekoppelde systemen en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH) en/of BlueView, de toegang te verschaffen tot (delen van) servers van de Nationale Politie (waarop de systemen Basis Voorziening Informatie-Integrale Bevragingen (BVI-IB) en/of de daaraan gekoppelde systemen en/of Basis Voorziening handhaving (BVH) en/of BlueView waren geplaatst), en/of daarmee (mede) (zich) de toegang heeft verworven tot (een deel van) een geautomatiseerd werk van een derde (te weten onder andere de Basisregistratie Voertuigen (BRV) van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en/of de Basisregistratie Personen (BRP) van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, en daarbij
- meermalen zijn eigen (NAW- en/of persoons)gegevens onrechtmatig heeft

bevraagd en

- meermalen(NAW- en/of persoons)gegevens van zijn vrouw en/of zijn oom en/of zijn neef onrechtmatig heeft bevraagd en
- éénmaal het kenteken van zijn auto onrechtmatig heeft bevraagd en
- meermalen(NAW- en/of persoons)gegevens van [J] onrechtmatig heeft bevraagd en
- meermalen (NAW- en/of persoons)gegevens van [K] onrechtmatig heeft bevraagd en
- meermalen(NAW- en/of persoons)gegevens van [E] en [F]

onrechtmatig heeft bevraagd en

- meermalen(NAW- en/of persoons)gegevens van [L] onrechtmatig heeft bevraagd en

althans bevragingen heeft gedaan (telkens) met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en waarvoor hem die toegang was toegestaan;

feit 2
op meer tijdstippen in de periode van 13 september 2017 tot en met 18 november 2021, te Nederland,
meermalen, telkens een geheim, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, te weten als politiemedewerker (brigadier) van de Nationale Politie en/of uit hoofde van (een) wettelijk voorschrift(en), te weten artikel 3 van de Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door uit het (geautomatiseerd) politie bedrijfsprocessensysteem (zoals het systeem Basis Voorziening Informatie-Integrale Bevragingen (BVI-IB)
en/of de daaraan gekoppelde systemen en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH) en/of BlueView),
éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van zijn oom onrechtmatig te bevragen en deze informatie te delen met derden en
- éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [J] onrechtmatig te bevragen en deze informatie te delen met derden en
- éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [K] onrechtmatig te bevragen en deze informatie te delen met derden
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
computervredebreuk, meermalen gepleegd.
feit 2
enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd verdachte ter zake van het door hen bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 140 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 70 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring geen straf of maatregel op te leggen en te volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, nu strafoplegging geen redelijk strafdoel meer dient. De raadsman wijst daarbij op de impact die onderhavige zaak op verdachte heeft gehad, waarbij hij thuis is aangehouden en vervolgens de periode van bewaring in volledige beperkingen heeft vastgezeten. Daarnaast is verdachte vlak voor zijn pensioen na vele jaren trouwe dienst ontslagen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf jaar meermalen schuldig gemaakt aan computervredebreuk. Terwijl verdachte werkzaam was als politieambtenaar heeft hij een groot aantal bevragingen gedaan in de politiesystemen naar gegevens over anderen en zichzelf zonder dat is gebleken dat daartoe vanuit de uitoefening van de politietaak enige aanleiding bestond. Daarnaast heeft verdachte in een periode van ruim vier jaar meermaals zijn ambtsgeheim geschonden door vertrouwelijke politie-informatie te delen met onbevoegde derden.
Een politieambtenaar neemt, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in en heeft voor de uitoefening van de taken toegang tot een enorme hoeveelheid (privé)gegevens van burgers. Juist van een politieambtenaar mag verwacht worden dat hij of zij nimmer misbruik maakt van deze positie: men moet er op kunnen vertrouwen dat een politieagent hier integer en zorgvuldig mee omgaat. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen de privacy van burgers geschaad, maar bovendien ook het vertrouwen van burgers in de politie. De rechtbank rekent dit verdachte aan, te meer nu verdachte ook al op een eerder moment door zijn leidinggevenden is aangesproken op zijn gedrag en is gewaarschuwd over het (niet-werkgerelateerd) opvragen en delen van gegevens.
Bij de beoordeling van de ernst van de feiten acht de rechtbank van belang dat uit het strafrechtelijk onderzoek niet is gebleken dat verdachte criminele intenties heeft gehad bij de bevragingen van de politiesystemen, in die zin dat hij informatie zou hebben doorgespeeld aan personen uit het criminele milieu en/of hen had willen helpen bij criminele activiteiten. Evenmin is gebleken dat de verdachte informatie heeft gedeeld uit eigen (financieel) gewin en/of ter frustratie van lopende strafrechtelijke onderzoeken. Daarmee is deze strafzaak niet te vergelijken met die van zogenoemde politiemollen. Het lijkt er eerder op dat sprake is geweest van aanmerkelijke onverschilligheid ten aanzien van voor hem geldende normen, in de zin dat hij zichzelf vergoeilijkend als van de oude stempel beschouwde, alsmede van een ontoelaatbare vermenging van het werk- en privédomein.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (‘het strafblad’) van verdachte van 10 december 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Het strafblad van verdachte weegt dus niet in strafverminderende of strafvermeerderende zin mee.
Wel bevat zijn documentatie een voorwaardelijk sepot (sepotcode: anders dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert) voor schending ambtsgeheim. Verdachte was dus een gewaarschuwd mens. Toch heeft dit verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om wederom gegevens door te geven.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 24 september 2024, opgemaakt door reclasseringswerker C.P.M. Cruijen. De reclassering schrijft dat verdachte momenteel geen werk heeft en in een afkeuringstraject bij het UWV zit. Hoewel er op praktisch vlak geen problemen zijn, ervaart verdachte veel onzekerheid over de toekomst.
Verdachte heeft in het verleden, vanwege ingrijpende gebeurtenissen in functie bij de politie, PTSS opgelopen. Hij heeft trauma gerelateerde klachten waarvoor hij al lange tijd onder behandeling staat bij een psycholoog. Verdachte maakt een sombere indruk en ervaart zijn situatie als uitzichtloos. Verder schrijft de reclassering dat het niet duidelijk is geworden welke motieven verdachte heeft gehad bij het tenlastegelegde.
De reclassering schat het recidiverisico in als laag. Zij adviseren een straf zonder bijzondere voorwaarden en achten interventies of toezicht niet nodig.
Strafoplegging
Bij de bepaling van de op te leggen straf vormt het bewezenverklaarde het uitgangspunt en heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken werden opgelegd.
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging verder rekening mee dat de aanhouding en het verblijf in volledige beperkingen tijdens de voorlopige hechtenis een grote impact op verdachte hebben gehad en dat hij als gevolg van onderhavige zaak vlak voor zijn pensioen is ontslagen bij de politie na, blijkens diverse verklaringen in het dossier, een lange en voor de organisatie waardevolle staat van dienst.
De rechtbank constateert tot slot dat sprake is van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank stelt vast dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 30 augustus 2022. Vastgesteld kan worden dat op het moment dat in deze zaak vonnis wordt gewezen, 28 januari 2025, de redelijke termijn van berechting van twee jaren met ongeveer vijf maanden is overschreden. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop en deze beperkte overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak.
De op te leggen straf heeft mede tot doel de norm in te scherpen dat politieambtenaren niet lichtvaardig met de aan hen beschikbare informatie mogen omgaan. In dat licht is de door de officieren van justitie gevorderde taakstraf van 140 uren passend en geboden. Gezien de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede het tijdverloop zal de rechtbank in dit specifieke geval bepalen dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de voorwaarde dat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaren geen strafbare feiten zal plegen. Bij een eventuele tenuitvoerlegging van de straf zal de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering worden gebracht naar rato van twee uren per dag.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 138ab en 272 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
140 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 70 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de taakstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. P.K. van Riemsdijk en mr. G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2025.
Mr. Van Riemsdijk is buiten staat dit vonnis te tekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juni 2017 tot en met 11 april 2022, te [plaats] , althans in de gemeente Utrecht, in ieder geval in Nederland, meermalen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in één of meer (delen van) servers van de Nationale Politie is binnengedrongen
en/of door een technische ingreep en/of met behulp van één of meer valse sleutel(s),
door zich (telkens) onbevoegd met een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor het systeem Basis Voorziening Informatie-Integrale Bevragingen (BVI-IB) en/of de daaraan gekoppelde systemen en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH) en/of BlueView, de toegang te verschaffen tot (delen van) servers van de Nationale Politie (waarop het/de syste(e)m(en) Basis Voorziening Informatie-Integrale Bevragingen (BVI-IB) en/of de daaraan gekoppelde systemen en/of Basis Voorziening handhaving (BVH) en/of BlueView waren geplaatst), en/of daarmee (mede) (zich) de toegang heeft verworven tot (een deel van) een geautomatiseerd werk van een derde (te weten onder andere de Basisregistratie Voertuigen (BRV) van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en/of de Basisregistratie Personen (BRP) van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, en/of daarbij
- meermalen, althans éénmaal zijn eigen (NAW- en/of persoons)gegevens onrechtmatig heeft
bevraagd en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van zijn vrouw en/of zijn oom en/of zijn neef, althans zijn familieleden onrechtmatig heeft bevraagd en/of
- meermalen, althans éénmaal het kenteken van zijn auto onrechtmatig heeft bevraagd en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [J] onrechtmatig heeft bevraagd en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [K] onrechtmatig heeft bevraagd en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [E] en/of [F]
onrechtmatig heeft bevraagd en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [B] onrechtmatig heeft bevraagd en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [L] onrechtmatig heeft bevraagd en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [D] onrechtmatig heeft bevraagd en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [C] onrechtmatig heeft bevraagd en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [A] onrechtmatig heeft bevraagd, althans bevragingen heeft gedaan (telkens) met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stond(en) en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan;
(Artikel art 138ab lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 september 2017 tot en met 18 november 2021, te [plaats] , althans in de gemeente Utrecht, in ieder geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal (telkens) een geheim, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt of beroep, te weten als politiemedewerker (brigadier) van de Nationale Politie en/of uit hoofde van (een) wettelijk voorschrift(en), te weten artikel 3 van de Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door uit het (geautomatiseerd) politie bedrijfsprocessensysteem (zoals het systeem Basis Voorziening Informatie-Integrale Bevragingen (BVI-IB)
en/of de daaraan gekoppelde systemen en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH) en/of BlueView),
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van zijn oom en/of zijn neef,
althans zijn familieleden onrechtmatig te bevragen en/of op te zoeken en/of over te nemen en/of te downloaden en deze informatie en/of gegevens te delen met derden en/of voor eigen (prive) gebruik te houden en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [J] onrechtmatig te bevragen en/of op te zoeken en/of over te nemen en/of te downloaden en deze informatie en/of gegevens te delen met derden en/of voor eigen (prive) gebruik te houden en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [K] onrechtmatig te bevragen en/of op te zoeken en/of over te nemen en/of te downloaden en deze informatie en/of gegevens te delen met derden en/of voor eigen (prive) gebruik te houden en/of
- meermalen, althans éénmaal (NAW- en/of persoons)gegevens van [B] onrechtmatig te bevragen en/of op te zoeken en/of over te nemen en/of te downloaden en deze informatie en/of gegevens te delen met derden en/of voor eigen (prive) gebruik te houden, althans (meermalen) personen en/of persoonsgegevens en/of de herkomst en/of tenaamstelling,
althans gegevens van kentekens van motorrijtuigen en/of contactgegevens te bevragen en/of op te zoeken en/of over te nemen en/of te downloaden en deze informatie te delen met derden en/of voor eigen (prive) gebruik te houden;
(Artikel art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 december 2023, genummerd met onderzoeksnummer MDSDA21009, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd digitale pagina’s 1 tot en met 460. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Pagina 70.
3.Pagina 287.
4.Pagina 288-289.
5.Pagina 290.
6.Pagina 164.
7.Pagina 166.
8.Pagina 171.
9.Pagina 173.
10.Pagina 249-250.
11.Pagina 237.
12.HR 18 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:610.