8.3Het oordeel van de rechtbank
Het Europees Aanhoudingsbevel (EAB)
De rechtbank stelt met de raadsman vast dat in de dagvaarding uitgegaan wordt van een langere pleegperiode voor de bedreigingen (feiten 1, 4 en 5) dan in het oorspronkelijke EAB het geval was. Later is een aanvullend EAB uitgevaardigd waarin de pleegperiode van de bedreigingen is verlengd en de strafbare feiten belaging en opruiing zijn opgenomen.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een strafkorting toe te passen, zoals de raadsman heeft bepleit. Dat de pleegperiode van de schriftelijke bedreigingen zoals opgenomen in de tenlastelegging langer is dan in het oorspronkelijke EAB stond (en achteraf is gewijzigd in het aanvullende EAB), is geoorloofd. Die verlenging vloeide immers voort uit het politieonderzoek naar het in het oorspronkelijke EAB opgenomen feit, zonder dat de aard van het feit is gewijzigd. Onder die omstandigheden mag een verdachte worden gedagvaard voor een langere pleegperiode dan werd vermeld op het EAB op grond waarvan hij is uitgeleverd. Ook is het geoorloofd dat verdachte voor de aanvullende feiten (opruiing en belaging) is vervolgd, ondanks dat die feiten in het oorspronkelijke EAB niet waren opgenomen. Er is immers een aanvullend EAB uitgebracht waarop deze feiten wel zijn vermeld. De rechtbank stelt niettemin vast dat verdachte in voorlopige hechtenis is genomen en gebleven op grond van (ook) de tenlastegelegde belaging (feit 2), terwijl verdachte voor dat feit niet was uitgeleverd. Dat is, zoals de raadsman terecht naar voren heeft gebracht, niet juist geweest (zie bijvoorbeeld Hof van Justitie, 1 december 2008 (Leymann en Pustovarov)). Uit de opvolgende beslissingen van de raadkamer gevangenhouding volgt evenwel dat verdachte ook in voorlopige hechtenis zou zijn genomen en gebleven als hij niet tevens was vervolgd voor belaging, maar uitsluitend voor de bedreigingen. Met de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat verdachte geen nadeel heeft ondervonden van het feit dat hij tevens op grond van de verdenking van belaging in voorlopige hechtenis heeft verbleven. De raadkamer gevangenhouding heeft voor de tenlastegelegde opruiing (feit 3) overigens geen ernstige bezwaren aangenomen, dus dat feit heeft niet aan de voorlopige hechtenis ten grondslag gelegen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte geen nadeel heeft ondervonden van deze omissie, zodat van strafkorting geen sprake kan zijn.
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij het bepalen van de straf en maatregelen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere indringende schriftelijke bedreigingen met de dood aan het adres van zijn ex-partner (verder te noemen: aangeefster) en hun twee dochters. In het openbaar (door het plaatsen van bedreigende teksten op Facebook), maar ook in persoonlijke berichten aan hen heeft verdachte deze ernstige, vaak lugubere bedreigingen geuit. Daarnaast heeft hij medewerkers van verschillende hulpverlenende instanties die betrokken waren bij het gezin, maar ook de directeur van de school van zijn dochters, meerdere malen met de dood bedreigd. Ook heeft hij aangeefster vier maanden lang gestalkt door haar onder meer talloze keren te bellen, haar voicemail in te spreken en berichten te sturen. Het merendeel van deze berichten hadden een dreigende strekking. Tot slot heeft verdachte een opruiend bericht op Facebook geplaatst waarin hij lezers, in een bericht vol met leugens, oproept aangeefster te doden voor een beloning van €10.000.000. In een van deze berichten noemt hij ook haar naam en adres. Verdachte heeft daarmee een voor aangeefster uitermate gevaarlijke situatie gecreëerd die hij zelf niet meer kon controleren.
Verdachte heeft zijn gedrag, nadat de meervoudige kamer van deze rechtbank hem bij vonnis van 10 januari 2022 reeds heeft verboden contact op te nemen met aangeefster, zonder scrupules voortgezet. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Het handelen van verdachte heeft op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en zijn dochters, de medewerkers van de verschillende instanties en de directeur van de school van zijn dochters.
Verdachte was naar eigen zeggen wanhopig en wilde zijn dochters zien, wat op zichzelf een heel invoelbaar verlangen is. In zijn wanhoop dat hij zijn dochters niet te zien kreeg, is hij echter vele grenzen overgegaan en heeft hij gehandeld vanuit zijn eigen frustratie, woede en haat. Hij heeft zich daarbij onvoldoende verplaatst in de gevolgen die zijn handelen en uitlatingen zouden hebben voor zijn ex-partner en kinderen. Ook heeft hij zich onvoldoende verplaatst in de gevolgen die zijn verstrekkende uitlatingen hadden voor de medewerkers van de instanties en de schooldirecteur.
Deze ernstige strafbare feiten brengen veel angst teweeg bij de slachtoffers. De rechtbank kan zich voorstellen dat aangeefster het gevoel heeft gekregen vogelvrij te zijn verklaard op het moment dat verdachte de oproep deed om haar op gruwelijke wijze te doden. Uit de slachtofferverklaring van aangeefster die namens haar en haar dochters ter zitting werd voorgelezen blijkt dat er een groot gevoel van angst en onzekerheid heerst bij haar en haar dochters. Zij is ervan overtuigd dat verdachte nooit is veranderd en dat hij ook nooit zal veranderen. Hun leven is voorgoed veranderd en wordt nog steeds bepaald door verdachte. Zij hebben door de dreiging maandenlang ondergedoken gezeten. Ook hebben ze een lange periode therapie gevolgd en zullen in de toekomst deze behandelingen ook nog nodig hebben. Dat de bedreigingen werkelijk door verdachte uitgevoerd zouden worden was in de ogen van aangeefster voorstelbaar, gezien het eerdere geweld dat verdachte tegen haar had gebruikt.
Stichting Buurtteams Utrecht heeft, vanwege de ontstane angst door de dreigende uitlatingen van verdachte, om een contact- en locatieverbod gevraagd. Verder blijkt uit de verklaring van de directeur van de school dat hij zich uit angst extra heeft laten beveiligen. Ook binnen de school zijn veiligheidsmaatregelen genomen om de kinderen van verdachte voor hun vader te beschermen.
Kortom, verdachte heeft met zijn handelen veel mensen, onder wie zijn eigen kinderen, angst en leed toegebracht.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van:
- een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 8 april 2024;
- een Consult strafrechtspleging van 14 november 2023, opgemaakt door P.K. Kristensen, GZ-psycholoog bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP);
- een pro Justitia rapport van 25 september 2024, opgemaakt door J.H. Lamberts, psychiater, en A. Witvliet, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het NIFP, locatie PBC, Psychiatrische Observatiekliniek;
- een Reclasseringsadvies (ten behoeve van een tbs met voorwaarden) van 28 november 2024, opgemaakt door H. van der Woude, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, Unit Oost;
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van rapporten adviezen die zijn opgemaakt in eerdere strafzaken tegen verdachte:
- een pro Justitia rapport van 17 december 2021, opgemaakt door M.L. Reijmerink, GZ-psycholoog;
- een reclasseringsadvies van 22 december 2021 (ten behoeve van de rechtszitting), opgemaakt door R. van Duijn, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, Unit Midden Noord;
- een Reclasseringsadvies (ten behoeve van voortijdige beëindiging toezicht) van 24 februari 2022, opgemaakt door E. van der Pluijm, reclasseringswerker van Inforsa, Unit Utrecht;
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte op 10 januari 2021 is veroordeeld voor soortgelijke feiten, onder meer mishandeling en bedreiging met de dood van aangeefster en het doden van de cavia’s van zijn dochters. De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met de inhoud van dit uittreksel Justitiële Documentatie.
Uit voornoemde rapporten en adviezen blijkt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, onder meer het volgende.
Psycholoog Reijmerink heeft in 2021 onderzoek verricht naar de persoon van verdachte in verband met een op dat moment aan verdachte onder meer ten laste gelegde mishandeling en bedreiging van zijn ex-partner en het doden van de cavia’s van zijn dochters. Ook heeft Reclassering Nederland in 2021 geadviseerd over een op te leggen straf. Tijdens beide onderzoeken heeft verdachte zijn medewerking verleend. Uit de rapportages heeft de rechtbank het volgende afgeleid.
Volgens psycholoog Reijmerink was ten tijde van het (destijds) tenlastegelegde sprake van een complexe posttraumatische stressstoornis (complexe PTSS) en een bipolaire stoornis. Tevens was er gedurende de meeste tenlastegelegde feiten sprake van een stoornis in het gebruik van middelen. De al aanwezige emotieregulatieproblemen, suïcidale gedachten en het negatieve zelfbeeld vanuit de complexe posttraumatische stressstoornis en bipolaire-I stoornis (voorlopige diagnose) werden versterkt door het gebruik van verschillende middelen.
Reijmerink heeft de rechtbank geadviseerd de tenlastegelegde feiten
in verminderde mateaan verdachte toe te rekenen. Het risico op een nieuw gewelddadig incident wordt zonder behandeling als matig tot hoog ingeschat. Bij de totstandkoming van het rapport heeft Reijmerink mede gebruik gemaakt van informatie omtrent de behandeling die verdachte onderging bij De Waag. De rechtbank heeft bij haar beslissing van 10 januari 2021 de conclusie van Reijmerink dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de tenlastegelegde feiten
overgenomen.
De reclassering adviseerde de rechtbank op 22 december 2021 een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden (reclasseringstoezicht, ambulante behandeling bij De Waag en meewerken aan middelencontrole) op te leggen. De rechtbank heeft op 10 januari 2022 dit advies bij de strafoplegging overgenomen.
Vervolgens heeft de reclassering in de terugmeldrapportage van 24 februari 2022 aangegeven dat bij aanvang van het toezicht van de reclassering verdachte heeft gemeld dat hij niet wil meewerken aan het reclasseringstoezicht. Verdachte wilde zijn voorwaardelijke straf uitzitten en met een schone lei in België gaan wonen. Om deze redenen zag de reclassering geen mogelijkheden voor het uitvoeren van hun taak tot gedragsverandering en recidivebeperking.
In het NIFP consult van 14 november 2023 adviseert psychiater Kristensen met alle informatie uit het eerdere psychologische onderzoek van Reijmerink en de overige dossier- stukken een multidisciplinair onderzoek omdat (het opleggen van) een maatregel niet uitgesloten kan worden. Een klinische observatie in het PBC valt ook te overwegen. Er is volgens hem, naar het lijkt, sprake van heel complexe en hardnekkige problematiek bij verdachte. Hij is eerder veroordeeld vanwege dreiging en geweld naar aangeefster. Hij overtreedt ook na zijn veroordeling herhaaldelijk het contactverbod en heeft volgens het ten laste gelegde aangeefster en kinderen naast een reeks van anderen bij instanties betrokken personen nu weer op ernstige wijze bedreigd. Dat zou volgens Kristensen erop kunnen wijzen dat verdachte weinig tot niets geleerd heeft van de ambulante behandeling bij de forensische polikliniek De Waag en/of toezicht door de reclassering en dat het recidiverisico
hoogis.
Op 13 mei 2024 is naar aanleiding van onderhavige strafzaak verdachte ter observatie opgenomen in het PBC. Psychiater Lamberts en GZ-psycholoog Witvliet concluderen dat al met al gezegd kan worden dat verdachte, ondanks de schijnbare medewerking die hij aan het einde van het onderzoek toonde, een
overwegend weigerende houdingheeft gehad, die het onderzoek in sterke mate heeft beperkt. Dit heeft de uitkomst van het onderzoek in grote mate beperkt.
De deskundigen concluderen dat in de collaterale informatie, de later bij Altrecht en de Waag opgevraagde behandelgeschiedenis van verdachte, het milieuonderzoek, de gesprekken die de onderzoekers met verdachte hebben gevoerd en bij de observaties op de afdeling en het dagprogramma gedurende de onderzoeksperiode, er door de tijd heen veel opmerkelijke gedragingen van verdachte zijn vastgesteld.
Alles bij elkaar genomen achten de deskundigen een scenario waarin er bij verdachte géén sprake is van een psychiatrische stoornis, onwaarschijnlijk. Welke stoornissen al dan niet aan- of afwezig zouden zijn en hoe deze door de tijd heen op elkaar ingrijpen en met elkaar samenhangen, kan echter niet met zekerheid vastgesteld worden.
Wel kan worden geconcludeerd dat er bij betrokkene sprake lijkt van een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur, waardoor hij makkelijk lijkt te kunnen decompenseren bij stressoren in zijn sociale context. Daarin vormt volgens de deskundigen de stressor die speelde gedurende de tenlastelegging (indien bewezen), namelijk het verlies van het contact met zijn dochters, een zeer ingrijpende - en daarmee ontregelende - factor voor het functioneren van betrokkene. Ook de aanhoudende huwelijksproblemen, die door zowel verdachte als aangeefster zijn onderschreven, kunnen een negatieve invloed op verdachte hebben gehad. Persoonlijkheidselementen die bij betrokkene tot uiting komen in een ontregeling zijn een verstoorde impuls-, agressie en emotieregulatie, gevoelens van krenking en stemmingsschommelingen. Daarnaast zijn er door de tijd heen steeds weer aanwijzingen geweest voor de aanwezigheid van een stemmingsstoornis, maar deze kon- ook gedurende het huidige onderzoek- niet geobjectiveerd worden. Ook de aanwezigheid van een ontwikkelingsstoornis in de vorm van AD(H)D, zou volgens de deskundigen van invloed kunnen zijn op bijvoorbeeld de emotieregulatie en impulscontrole van betrokkene. Door de weigering van verdachte kon ook dit echter niet worden onderzocht.
De conclusie van de deskundigen is dat het zeer voorstelbaar is dat een of meer van de beschreven psychische stoornissen aanwezig is of zijn bij verdachte. Zij kunnen dit echter niet vaststellen en kunnen daarom evenmin uitspraak doen over de vraag hoe dit was ten tijde van het ten laste gelegde, noch over het recidiverisico.
Ter zitting van 13 januari 2025 hebben Lamberts en Witvliet hun conclusies toegelicht. Daaraan hebben zij toegevoegd dat een bipolaire stoornis in remissie kan zijn maar dat deze stoornis niet verdwijnt door tijdsverloop. Het verblijf van verdachte in de Penitentiaire Inrichting kan ertoe leiden dat bepaalde triggers die bij deze stoornis een rol spelen ontbreken, zodat de stoornis tijdens het verblijf in de PI op de achtergrond geraakt. Voor een complexe PTSS kan volgens de deskundigen een behandeling voor vooruitgang zorgen. Verdachte heeft tijdens de zitting van 13 januari 2025 aangegeven dat hij geen behandeling voor complexe PTSS heeft ondergaan, nu verdachte van oordeel is dat deze stoornis niet bij hem aanwezig is.
Ten slotte heeft de reclassering op 28 november 2024 het recidiverisico
als hoogingeschat. De reclassering adviseert negatief over tbs met voorwaarden en ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Bij een veroordeling tot tbs of (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen (artikel 38z SR).
De oplegging van straf en maatregelen
De straf
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een straf dient te worden opgelegd. Bij het bepalen van de op te leggen straf en de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken en hiervoor is omschreven. Bij de oplegging van de straf houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals hierna zal worden uiteengezet. De rechtbank heeft tevens gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare strafzaken door rechters zijn opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een straf die vrijheidsbeneming meebrengt. De rechtbank acht een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur noodzakelijk, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat bij het onder 1 en 2 bewezenverklaarde sprake is van eendaadse samenloop betreft in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht. Een feit valt in meer dan 1 strafbepaling en dan wordt slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het bepaalde in voornoemd artikel.
Alles overwegend is de rechtbank - met de officier van justitie - van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden is. De tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal op deze gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De tbs-maatregel
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of aan verdachte ook een tbs-maatregel dient te worden opgelegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd. En indien een tbs-maatregel zal worden opgelegd, of daarbij bevolen dient te worden dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Een tbs-maatregel kan worden opgelegd indien wordt voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dient oplegging van de maatregel te eisen. De rechter dient daarbij tot het oordeel te komen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit (of feiten) een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en het door verdachte begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (artikel 37a lid 1 aanhef en onder 1° en 2°). Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist, kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de tbs-maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die verdachte hebben onderzocht (artikel 37a lid 3 Sr).
De vaststelling dat bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond geschiedt door de rechter en niet door een medicus of gedragsdeskundige en betreft in zoverre een juridisch oordeel. Deze vaststelling kan plaatsvinden op grond van bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen opgenomen in door hen opgestelde rapporten en adviezen, ook indien deze niet zijn opgesteld in het kader van de onderhavige strafzaak.
De rechtbank beschikt in deze strafzaak niet over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen als bedoeld in artikel 37a, lid 3, Sr. Immers heeft verdachte geweigerd medewerking te verlenen aan onderzoek naar zijn persoon. Verdachte dient dan ook te worden aangemerkt als een weigerende observandus als bedoeld in lid 4 van artikel 37a Sr.
Onder voornoemde omstandigheden vervalt de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Om tot oplegging van de tbs-maatregel te komen, blijft echter vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het gaat daarbij om vaststelling of sprake was van zo’n gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis in juridische zin; vaststellingen over de precieze aard van de bij verdachte vastgestelde stoornis zijn niet noodzakelijk (ECLI:NL:HR:2023:1295). Voor beantwoording van de vraag of bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de rapporten en adviezen met betrekking tot de persoon van verdachte die zich in het dossier bevinden. Voor een korte weergave van hetgeen in deze rapporten en adviezen over de persoon van verdachte is vervat, verwijst de rechtbank naar de pagina’s 16 tot en met 18 van dit vonnis.
Met inachtneming van de beschouwingen, (diagnostische) overwegingen en conclusies van de deskundigen zoals vervat in de genoemde rapporten en adviezen, welke de rechtbank overneemt, komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Hoewel het voor de deskundigen van het PBC niet mogelijk is gebleken een eigen diagnose te stellen, stelt de rechtbank vast dat verdachte een (lange) geschiedenis heeft van problemen op het gebied van zijn geestelijke gezondheid en daarmee samenhangende incidenten. Zo is hij vanaf 2016 behandeld bij de GGZ (Altrecht) en heeft hij een behandeling gevolgd bij De Waag. Al in 2021 heeft psycholoog Reijmerink de diagnose complexe PTSS en een bipolaire stoornis bij verdachte vastgesteld en heeft daarbij overwogen dat de al aanwezig zijnde emotieregulatieproblemen, suïcidale gedachten en het negatieve zelfbeeld vanuit de complexe posttraumatische stressstoornis en bipolaire stoornis werden versterkt door het gebruik van verschillende middelen. Deze stoornissen waren ook aanwezig tijdens het destijds tenlastegelegde en hebben geleid tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Uit het PBC-rapport van september 2024 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur, waardoor verdachte makkelijk lijkt te kunnen decompenseren bij stressoren in zijn sociale context. Daarin vormt de stressor die speelde gedurende de tenlastelegging (indien bewezen), namelijk het verlies van het contact met zijn dochters, een zeer ingrijpende - en daarmee ontregelende - factor voor het functioneren van betrokkene. Persoonlijkheidselementen die bij verdachte tot uiting komen in een ontregeling zijn een verstoorde impuls-, agressie en emotieregulatie, gevoelens van krenking en stemmingsschommelingen.
Uit alle collaterale informatie, gespreksindrukken en observaties op de afdeling in het PBC bij elkaar genomen, trekken de deskundigen de conclusie dat verdachte voorafgaande aan zijn hechtenis dermate heeft gedisfunctioneerd op alle leefgebieden en ook dermate opvallend gedrag vertoont gedurende het onderzoek, dat een scenario waarin er géén psychische stoornis aanwezig is, onwaarschijnlijk is.
De deskundigen hebben ter zitting van 13 januari 2025 aan hun rapport toegevoegd dat een bipolaire stoornis in remissie kan zijn maar dat deze stoornis niet verdwijnt. Het verblijf van verdachte in de Penitentiaire Inrichting kan ertoe hebben geleid dat bepaalde triggers zijn uitgebleven, waardoor de stoornis wat op de achtergrond is geraakt.
Het verweer van verdachte dat de rapportage uit 2021 van psycholoog Reijmerink slechts is gebaseerd op zijn eigen verklaring en dat hij deze verklaring heeft ‘aangedikt’ dus niet op de gehele waarheid berust, volgt de rechtbank niet. Uit het rapport blijkt dat er door Reijmerink ook gebruik is gemaakt van informatie van De Waag over de op dat moment lopende behandeling van verdachte.
De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel, dat in voldoende mate aannemelijk is dat bij verdachte ten tijde van de thans bewezenverklaarde feiten sprake was van tenminste één gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten beïnvloedde en dat daarmee de conclusie gerechtvaardigd is dat verdachte daarvoor in een verminderde mate toerekeningsvatbaar is te achten.
Recidiverisico
De rechtbank schat het risico op recidive ter zake geweldsdelicten hoog in. Dat verdachte (potentieel) gevaarlijk is, blijkt onder meer uit:
- het Reclasseringsadvies (ten behoeve van een tbs met voorwaarden) van 28 november 2024. In dit rapport komt naar voren dat verdachte op het moment van het rapport geen motivatie heeft voor het meewerken aan bijzondere voorwaarden, gezien zijn toekomstige terugkeer naar Marokko en/of België. Daarom ziet de reclassering geen mogelijkheden om met bijzondere voorwaarden te werken aan recidive dan wel risicobeperking. De reclassering schat het recidiverisico is als hoog;
- het pro Justitia rapport van 17 december 2021 van psycholoog Reijmerink. Zij overweegt dat emotieregulatieproblemen, suïcidale gedachten, herbelevingen, het omslagpunt van een manische naar depressieve episode in combinatie met middelengebruik belangrijke risicofactoren vormen. Dit vormt het grootste risico op herhaling van strafbaar gedrag zoals ten tijde van het (destijds) tenlastegelegde. Zij acht het risico op een nieuw gewelddadig incident zonder behandeling matig tot hoog;
- het NIFP consult van 14 november 2023 waarin psychiater Kristensen concludeert dat het aannemelijk is dat verdachte weinig tot niets heeft geleerd van de behandelingen bij De Waag en toezicht door de reclassering, nu hij opnieuw strafbare feiten heeft begaan. Kristensen schat daarom het recidiverisico als hoog in;
- de omstandigheid dat verdachte de thans bewezenverklaarde feiten heeft begaan, terwijl hij eerder al is veroordeeld wegens ernstige strafbare feiten (waaronder bedreiging en mishandeling) en uit het in dit vonnis bewezenverklaarde blijkt dat deze eerdere veroordeling en de aan verdachte opgelegde straf en maatregel niet hebben geleid tot het uitblijven van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, behandeling van verdachte noodzakelijk. Zorgelijk is dat verdachte geen behandeling voor de complexe PTTS heeft willen volgen en dat hij niet mee heeft willen werken in 2022 aan het toezicht door Reclassering Nederland.
De stoornis waaruit het gedrag van verdachte voortvloeit kan naar het oordeel van de rechtbank zonder toepassing van intensieve zorg niet worden afgewend. Verdachte heeft ter zitting op 13 januari 2025 verklaard dat hij niet heeft meegewerkt aan observatie en heeft ontkent dat hij een bipolaire stoornis heeft of dat hij lijdt aan complexe PTSS. Uit dit alles blijkt dat ziektebesef en -inzicht ontbreken en dat verdachte niet bereid is mee te werken aan een behandeling.
Gevaarscriterium
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voldaan wordt aan het gevaarscriterium. Verdachte is reeds eerder veroordeeld voor geweldsdelicten tegen zijn ex-partner. Uit deze veroordeling blijkt dat hij kan overgaan tot het toepassen van geweld. Ook is gebleken dat hij er niet voor terugdeinst anderen op te roepen tot het plegen van geweld (met een forse beloning in het vooruitzicht), waarmee hij een risico op geweldstoepassing in het leven heeft geroepen dat hij zelf niet kan beheersen.
Conclusie
Gelet op de aanwezigheid van een stoornis bij verdachte, het ontbreken van ziektebesef en
-inzicht, de weigerachtige houding van verdachte om mee te werken aan onderzoek en behandeling en de noodzaak om het risico op recidive terug te dringen, is naar het oordeel van de rechtbank behandeling van verdachte in een klinische setting noodzakelijk.
De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en al hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk maakt. Aan alle wettelijke voorwaarden voor het oplegging van de tbs-maatregel is voldaan. De rechtbank zal deze maatregel aan verdachte opleggen. Behandeling is noodzakelijk alvorens verdachte (op enig moment) in de samenleving kan terugkeren en moet de samenleving de waarborg geven dat een zodanige terugkeer niet zal plaatsvinden zolang de stoornis die mede aanleiding is geweest voor het handelen van verdachte, onvoldoende is behandeld.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank zal de tbs met dwangverpleging opleggen voor ongemaximeerde duur en overweegt daartoe als volgt. De bewezenverklaarde feiten zijn niet zonder meer aan te merken als een geweldsmisdrijf in de zin van artikel 38e Wetboek van Strafrecht, waardoor de tbs-maatregel met dwangverpleging in beginsel de maximale duur van vier jaar niet te boven kan gaan. Onder omstandigheden kan echter ook bij bewezenverklaring van bijvoorbeeld bedreigingen, belaging en opruiing een ongemaximeerde tbs-maatregel worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich hier voor.
Verdachte heeft zich eerder schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn ex-partner. Daarmee heeft hij laten zien dat hij bereid is om daad bij zijn gewelddadige woorden te voegen. Gelet op de ernst en frequentie van de bedreigingen, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, de vaststelling met betrekking tot het gedrag van de verdachte, en de reële mogelijkheid dat de verdachte de daad bij het woord zal voegen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat sprake is van geweldsmisdrijven in de zin van artikel 38e Sr. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
De vrijheidsbeperkende maatregel 38v (dadelijk uitvoerbaar)
De rechtbank zal ter voorkoming van strafbare feiten aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 5] en Stichting Buurtteams Utrecht en een locatieverbod voor het kantoor van Stichting Buurtteams Utrecht, gevestigd aan de Joseph Haydnlaan 2 A, 3533 AE Utrecht.
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 5 jaren. Per overtreding van het contactverbod kan 14 dagen vervangende hechtenis worden opgelegd, tot een maximum van in totaal 6 maanden.
Gelet op de duur en veelvoud van de bedreigingen richting de slachtoffers en de omstandigheden waaronder deze bedreigingen zijn gepleegd, in combinatie met de persoon van de verdachte zoals hiervoor omschreven, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de slachtoffers. De rechtbank zal daarom bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende maatregel
De reclassering heeft aanvullend geadviseerd om de gedragsbeïnvloedende maatregel (GVM) van artikel 38z Sr op te leggen. Het aanvullende kader van GVM biedt samen met de voorwaardelijke tbs-maatregel een ruimer forensisch vangnet richting resocialisatie. Het vermindert daarmee de kans op het vastlopen van een langdurig begeleidingstraject, doordat het bewandelen van een alternatieve route mogelijk wordt gemaakt. Dit zou betekenen dat de begeleiding, indien deze ook na een tbs-traject nodig blijkt, niet afhankelijk is van civielrechtelijke monitoringsopties. Daarbij kan de maatregel ook een alternatief bieden als blijkt dat voor het benodigde begeleidingsniveau niet langer een tbs-kader noodzakelijk is. Voor verdachte zou dit kunnen betekenen dat het toezicht in een minder ingrijpend kader zou kunnen worden voortgezet, indien daar aanleiding toe zou bestaan. De maatregel wordt geadviseerd omdat het de werkbaarheid en de doelmatigheid van forensische behandeling en begeleiding ten goede kan komen. De rechtbank zal daarom de gedragsbeïnvloedende maatregel opleggen.
De voorlopige hechtenis met betrekking tot feit 3
Nu de opruiing zoals hierboven onder 4 en 5 uitgelegd bewezen wordt verklaard zal de rechtbank de gevangenneming voor feit 3 bevelen.