ECLI:NL:RBMNE:2025:1564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
C/16/582504 / HA ZA 24-517
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in het kader van een gemeenschap van goederen

In deze zaak vordert eiser een schadevergoeding van € 188.364,71 van gedaagde B.V., die als makelaar betrokken was bij de huur en aankoop van een woning door eiser en zijn partner. Eiser stelt dat hij onjuist is geïnformeerd over de woonoppervlakte van de woning, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van eiser behoren tot een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW. Eiser heeft echter niet kenbaar gemaakt dat hij ten behoeve van deze gemeenschap optreedt, waardoor de rechtbank hem niet-ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 10.653,00 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/582504 / HA ZA 24-517
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. M. Blok,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
advocaten: mr. D.W.N. Brand en mr. E.C.H. Cuijpers
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en [gedaagde]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 september 2024 met producties 1 tot en met 17,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 21,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties 22 en 23 van [gedaagde] ,
- de akte overlegging producties 18 tot en met 21 van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 26 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] vordert een bedrag van € 188.364,71 vermeerderd met rente en kosten van [gedaagde] . Volgens [eiser] was [gedaagde] als makelaar betrokken bij de huur en latere koop van een woning door [eiser] en zijn partner. Hierbij zou [gedaagde] [eiser] onjuist hebben geïnformeerd over het woonoppervlak, waardoor [eiser] zegt schade te hebben geleden. Vast staat dat de vorderingen van [eiser] aan een gemeenschap toebehoren. Omdat [eiser] niet kenbaar heeft gemaakt dat hij ten behoeve van die gemeenschap optreedt, verklaart de rechtbank hem niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.

3.De beoordeling

De vorderingen van [eiser] vallen in een gemeenschap
3.1.
[eiser] en zijn partner [A] (hierna: [A] ) hebben op 25 november 2021 een huurovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres] in [plaats] . Op 19 september 2023 hebben zij deze woning vervolgens samen gekocht.
Volgens [eiser] was [gedaagde] zowel bij de huur als de aankoop van de woning als makelaar betrokken. [eiser] stelt dat [gedaagde] hem hierbij heeft medegedeeld dat de woonoppervlakte van het huis 170 m² bedroeg, terwijl dit in werkelijkheid 147 m² was. [eiser] wijst erop dat hij als gevolg van die (volgens hem) verstrekte informatie schade heeft geleden. Zo stelt hij dat hij een lagere huurprijs en koopsom zou hebben afgesproken, als hij had geweten dat de woonoppervlakte van het huis 147 m² bedroeg. Daarnaast zouden er volgens [eiser] , door de verkeerde informatie van [gedaagde] , problemen zijn ontstaan rondom de financiering van de woning. [eiser] stelt dat hij als gevolg daarvan de vorige eigenaar van de woning een contractuele boete verschuldigd is geraakt. In deze procedure vordert [eiser] een bedrag van [gedaagde] als schadevergoeding voor de volgens hem te veel betaalde huurprijs en koopsom, en de contractuele boete.
3.2.
Tussen partijen staat vast dat de vorderingen van [eiser] in een gemeenschap vallen in de zin van artikel 3:166 BW. Het gestelde vorderingsrecht is daarom een gezamenlijk vorderingsrecht. [eiser] heeft de woning samen met [A] gehuurd en is vervolgens ook samen met haar eigenaar geworden van die woning. Hierdoor waren [eiser] en [A] hoofdelijk verplicht tot betaling van de huurprijs, de koopsom en de contractuele boete. De gestelde aanspraak op schadevergoeding met betrekking tot de te veel betaalde huurprijs en koopsom, evenals de contractuele boete, behoort daardoor toe aan de gemeenschap.
[eiser] heeft niet kenbaar gemaakt dat hij ten behoeve van de gemeenschap optreedt
3.3.
Op grond van artikel 3:171 BW is iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoeken ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, tenzij een regeling anders bepaalt. De deelgenoot die een uitspraak ten behoeve van de gemeenschap vraagt, moet in de dagvaarding of het verzoekschrift kenbaar maken dat hij in zijn hoedanigheid voor de gezamenlijke zo veel mogelijk met name genoemde deelgenoten optreedt (Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Boek 3 1990, p. 1283). Uit de woorden ‘ten behoeve van de gemeenschap’ volgt bovendien dat iedere deelgenoot zelfstandig bevoegd is te procederen namens de gemeenschap, maar dat de deelgenoot die de vordering instelt wel een veroordeling ten behoeve van de gezamenlijke deelgenoten moet vorderen (Parl. Gesch. BW Boek 3 1981, p. 590). Een vordering die strekt tot betaling van een geldvordering aan een deelgenoot in privé terwijl die geldvordering tot de gemeenschap behoort, is dus niet toewijsbaar (HR 5 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2868).
3.4.
[eiser] heeft in de dagvaarding niet kenbaar gemaakt dat hij optreedt ten behoeve van de gemeenschap. Dat dit de bedoeling was, blijkt ook niet uit de daarbij bijgevoegde producties. [eiser] heeft in de dagvaarding niet benoemd dat sprake was van een gemeenschap met [A] . In het petitum vordert [eiser] bovendien dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling een schadevergoeding aan hem, en dus niet aan de deelgenoten [eiser] en [A] samen. Deze eis van [eiser] is gedurende de procedure ongewijzigd gebleven.
3.5.
[eiser] heeft zijn rechtsvordering dus niet ingesteld ten behoeve van de gemeenschap, zoals art. 3:171 BW vereist. Weliswaar heeft hij tijdens de mondelinge behandeling alsnog kenbaar gemaakt dat met betrekking tot de vorderingen een gemeenschap bestaat tussen [A] en hem, en dat hij de vordering als deelgenoot heeft ingesteld, maar dat had hij al in de dagvaarding moeten doen. Als uitgangspunt geldt namelijk dat een partij niet door wijziging van eis, of op een andere manier in de loop van de procedure, in een andere hoedanigheid kan gaan optreden dan die waarin zij haar vordering bij aanvang van de procedure heeft ingesteld. Dit vloeit voort uit de eisen van een goede procesorde. Volgens de Hoge Raad kunnen bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat er wordt afgeweken van de strenge eisen aan de duidelijkheid van het exploot, met name wat betreft de omschrijving van de identiteit en hoedanigheid van degene die de vordering instelt. [eiser] heeft niet gesteld dat zulke omstandigheden zich in dit geval voordoen. Uit de overgelegde stukken is dit ook niet gebleken. Daarbij komt dat [gedaagde] al in haar conclusie van antwoord heeft opgebracht dat [eiser] zijn vorderingen, ten onrechte, niet ten behoeve van de gemeenschap heeft ingesteld. Desondanks strekt de vordering van [eiser] nog steeds tot betaling aan hem en niet tot betaling aan de deelgenoten gezamenlijk.
[eiser] is niet-ontvankelijk in zijn vorderingen
3.6.
Vast staat dus dat artikel 3:171 BW in dit geval van toepassing is en dat [eiser] niet aan de vereisten van deze bepaling heeft voldaan. Hierom is [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
3.7.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.653,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 10.653,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
5793