ECLI:NL:RBMNE:2025:152

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
C/16/570810 / HA ZA 24-99
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van contractuele boete in verband met niet-nakoming van betalingsverplichting uit overeenkomst

In deze zaak vorderde [eiseres] B.V. betaling van een contractuele boete van € 120.400,00 van [gedaagde], omdat [gedaagde] zich niet aan haar betalingsverplichting had gehouden uit een overeenkomst. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was en dat er geen sprake was van dwaling of misbruik van omstandigheden. De rechtbank wees de vordering van [eiseres] toe, omdat aan de voorwaarden voor het verschuldigd zijn van de boete was voldaan. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] niet bevrijdend had betaald, ondanks haar beweringen dat de betaling op een Pools rekeningnummer was gedaan op verzoek van [eiseres]. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onvoldoende had onderbouwd dat zij onder druk stond om de overeenkomst te ondertekenen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een matiging van de boete rechtvaardigden. De rechtbank wees de vordering van [eiseres] toe en stelde [gedaagde] aansprakelijk voor de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/570810 / HA ZA 24-99
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
advocaat: mr. C.M. Sellmeijer,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde],
gevestigd in ( [postcode] ) [vestigingsplaats 2] (Frankrijk),
gedaagde partij,
advocaat: mr. J. Staab.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiseres] en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 januari 2024 met producties 1 tot en met 5,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 13,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties 6 tot en met 15 tevens houdende wijziging van eis van [eiseres] ,
- de akte overlegging producties 16 en 17 van [eiseres] ,
- de akte overlegging producties 18 en 19 van [eiseres] ,
- de akte uitlating producties van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2024. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. De rechtbank heeft toen besloten dat de eiswijziging buiten beschouwing wordt gelaten omdat zij in strijd is met de goede procesorde.
1.3.
Verder is op de mondelinge behandeling bepaald dat er op 8 januari 2025 een vonnis zou worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] vordert betaling van een bedrag van € 120.400,00 van [gedaagde] . Volgens [eiseres] moet [gedaagde] dit bedrag als contractuele boete betalen omdat [gedaagde] zich niet aan haar betalingsverplichting uit een overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] heeft gehouden. [gedaagde] is het daar niet mee eens en voert verschillende verweren tegen de vordering van [eiseres] . Deze verweren gaan niet op. De rechtbank wijst de vordering toe.

3.De achtergrond

3.1.
[gedaagde] heeft begin juni 2022 elektronische goederen bij [eiseres] besteld ter waarde van € 120.400,00. Op 22 juni 2022 heeft [gedaagde] dit bedrag overgemaakt naar een Pools rekeningnummer. Dit deed zij omdat betaling op dit rekeningnummer werd verzocht in e-mailberichten van 8 juni 2022 van haar contactpersoon bij [gedaagde] , dhr. [A] .
Daarna is in het contact tussen partijen gebleken dat [eiseres] aangaf dat zij geen betaling had ontvangen en het Poolse rekeningnummer niet van haar was. Uit onderzoek van een extern bureau bleek dat er vanaf verschillende IP-adressen meerdere keren is ingelogd op het e-mailaccount van dhr. [A] , waarna onder andere de e-mailberichten van 8 juni 2022 zijn verstuurd. Door zowel [gedaagde] (in Frankrijk) als [eiseres] (in Nederland) is aangifte gedaan van oplichting. [eiseres] en [gedaagde] hebben gezocht naar een oplossing voor de bestelling. De uitkomst hiervan was een document met afspraken (hierna: de Agreement), dat [eiseres] op 27 juni 2022 naar [gedaagde] heeft gestuurd ter ondertekening. Hierin is vastgelegd dat [eiseres] de goederen alsnog aan [gedaagde] zou leveren en [gedaagde] € 60.000,00 aan [eiseres] zou betalen vóór 25 februari 2023. In de Agreement is verder opgenomen dat [gedaagde] bij een te late betaling, in plaats van € 60.000,00, een bedrag van € 120.400,00 verschuldigd is als boete.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] deze boete aan [eiseres] moet betalen. De rechtbank vindt namelijk dat:
de Agreement een rechtsgeldige overeenkomst is;
de Agreement niet kan worden vernietigd wegens (a) dwaling of (b) misbruik van omstandigheden;
aan de voorwaarden voor het verschuldigd zijn van de contractuele boete is voldaan; en
er geen redenen zijn om contractuele boete te matigen.
De rechtbank legt dat hieronder uit.
(1) De Agreement is een rechtsgeldige overeenkomst
4.2.
Een overeenkomst komt tot stand door de aanvaarding van een aanbod. [1] In dit geval is daarvan sprake. Nadat duidelijk was geworden dat [gedaagde] had betaald op een onjuist rekeningnummer, heeft [eiseres] per e-mail voorgesteld om de schade te verdelen (ieder ongeveer € 60.000,00) en de goederen alsnog aan [gedaagde] te leveren. Door [gedaagde] is daar diezelfde dag positief op gereageerd. [2] De afspraken zijn vervolgens neergelegd in de Agreement, die door [eiseres] aan [gedaagde] is toegestuurd. [3] Dit betreft een aanbod. Het doen van een aanbod is vormvrij. [4] Dat de Agreement op dat moment niet was getekend door [eiseres] maakt dus niet dat geen aanbod is gedaan door [eiseres] .
4.3.
[gedaagde] heeft de Agreement vervolgens ondertekend en aan [eiseres] teruggestuurd. [5] Daarmee heeft zij het aanbod van [eiseres] aanvaard en is de overeenkomst (Agreement) tot stand gekomen. Dat [eiseres] de Agreement uiteindelijk nooit getekend heeft, zorgt er niet voor dat de overeenkomst haar geldigheid verliest.
4.4.
Dit betekent dat het verweer van [gedaagde] , dat de Agreement niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet slaagt. Het verweer gaat ervan uit dat het toesturen van de getekende overeenkomst door [gedaagde] pas het aanbod vormt, wat niet juist is. De stelling van [gedaagde] dat zij met de mail van 4 augustus 2022 haar ‘aanbod’ heeft ingetrokken, hoeft dan ook niet te worden besproken.
(2a)
Het beroep van [gedaagde] op dwaling slaagt niet
4.5.
Het verweer van [gedaagde] dat de Agreement vernietigbaar is wegens dwaling slaagt niet, omdat niet is aangetoond dat [gedaagde] bij het sluiten van de Agreement een verkeerde voorstelling van zaken had. Dit is wel vereist voor een beroep op dwaling. [6]
4.6.
Het staat vast dat partijen bij het sluiten van de Agreement zijn uitgegaan van de situatie dat de mailomgeving van [eiseres] was gehackt en [eiseres] de betaling van [gedaagde] niet had ontvangen. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat deze veronderstelling onjuist was. Dat komt omdat [eiseres] dit gemotiveerd en onderbouwd weerspreekt. Zo heeft [eiseres] een e-mailbericht van BNP Paribas overgelegd waaruit blijkt dat het Poolse rekeningnummer waarop [gedaagde] heeft betaald niet van [eiseres] is. [7] [gedaagde] heeft niet nader onderbouwd waarom zij stelt dat [eiseres] ondanks deze verklaring het geld toch zou hebben ontvangen. Daarnaast heeft [eiseres] onderzoek laten doen naar de (phishing) e-mailberichten van 8 juni 2022 die vanaf het e-mailaccount van dhr. [A] zijn verstuurd. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat er meerdere keren vanaf verschillende IP-adressen is ingelogd op het e-mailaccount van dhr. [A] . Door de dader(s) zijn de e-mailberichten van 8 juni 2022 verzonden en ook direct verwijderd na het verzenden. Verder is zichtbaar dat nadat dhr. [A] zijn wachtwoord wijzigde na ontdekking van de (phishing) situatie er nog twee (mislukte) inlogpogingen hebben plaatsgevonden. [8] [eiseres] heeft aangifte gedaan bij de politie van oplichting waarbij zij het onderzoeksrapport ook aan de politie heeft gegeven. [gedaagde] heeft de bevindingen uit het rapport niet weersproken, maar lijkt de mogelijkheid open te houden dat de e-mailberichten van 8 juni 2022 wel door dhr. [A] zelf zijn verstuurd. Deze mogelijkheid heeft [gedaagde] niet onderbouwd en is bovendien strijdig met de bevindingen uit het rapport waaruit blijkt dat er sprake is van verschillende (onbekende) IP-adressen waarmee is ingelogd en mislukte inlogpogingen na de wachtwoordwijziging door dhr. [A] .
4.7.
Overigens heeft [gedaagde] nog wel gesteld dat dhr. [A] tijdens een (skype)gesprek zou hebben bevestigd dat de betaling naar de Poolse bankrekening moest worden overgemaakt. De rechtbank concludeert hierna in rechtsoverweging 4.21 dat niet is komen vast te staan dat een dergelijk Skypegesprek heeft plaatsgevonden. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat dit Skypegesprek (als dat al zou hebben plaatsgevonden) niet kan bijdragen aan de conclusie dat ten tijde van de overeenkomst sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken, omdat de informatie uit dit Skypegesprek bij de totstandkoming van de Agreement al bekend was. Volgens [gedaagde] zou dit gesprek namelijk op 22 juni 2022 hebben plaatsgevonden.
4.8.
Tot slot stelt [gedaagde] dat de onjuiste voorstelling van zaken blijkt uit het feit dat [eiseres] te weinig informatie over de hack zou hebben verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat uit een eventuele beperkte informatieverstrekking door [eiseres] niet de conclusie kan worden getrokken dat de hack niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft [gedaagde] haar stelling dat sprake is van te weinig informatie ook onvoldoende onderbouwd. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen blijkt dat [eiseres] (1) een onderzoek heeft laten doen naar de hack (2) aangifte heeft gedaan bij de politie van oplichting en (3) een e-mailbericht van BNP Paribas heeft overlegd dat het Poolse bankrekeningnummer niet op haar naam staat. Daarnaast heeft [eiseres] na de betaling contact opgenomen met BNP Paribas om vast te stellen of de betaling ongedaan kon worden gemaakt en of er meer informatie over het Poolse rekeningnummer kon worden verstrekt. [9] [gedaagde] vindt dit blijkbaar niet genoeg, maar onderbouwt niet wat [eiseres] volgens haar dan nog meer had moeten doen of met haar had moeten delen. Uit de stukken blijkt namelijk ook dat de politie het onderzoek niet heeft opgepakt wegens capaciteitsgebrek [10] en de bank aan [eiseres] heeft medegedeeld dat ze geen informatie kon verstrekken. [11]
4.9.
De conclusie is dan ook dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de Agreement een verkeerde voorstelling van zaken had, zodat de Agreement niet kan worden vernietigd wegens dwaling.
(2b) Het beroep van [gedaagde] op misbruik van omstandigheden slaagt niet
4.10.
[gedaagde] heeft nog een andere reden aangevoerd waarom zij vindt dat de Agreement vernietigbaar is. Volgens haar is de Agreement tot stand gekomen door misbruik van omstandigheden. Zij stelt dat zij niets anders kon dan de Agreement ondertekenen omdat zij de elektronische goederen al had doorverkocht aan een grote klant. [gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat zij de goederen die door [eiseres] aan haar zouden worden geleverd al had doorverkocht aan een klant. [12] Maar de rechtbank vindt dat [gedaagde] niet genoeg heeft onderbouwd dat er sprake was van dusdanige (bijzondere) omstandigheden dat [gedaagde] niets anders kon dan de Agreement sluiten of dat [eiseres] daar misbruik van heeft gemaakt. Dat is wel nodig voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden. [13]
4.11.
Volgens [gedaagde] bestaan de bijzondere omstandigheden hierin dat de klant aan wie zij moest doorleveren een grote afnemer van haar was, die zij mogelijk zou kwijtraken bij niet leveren of een vertraagde levering. [eiseres] heeft dit betwist. Het had vervolgens op de weg van [gedaagde] gelegen om dit nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door correspondentie te overleggen waaruit bleek dat de klant aandrong op levering, niet bereid was mee te denken met de ontstane situatie en dreigde de relatie met [gedaagde] te beëindigen. Dit heeft zij niet gedaan.
4.12.
Ook uit de e-mailberichten tussen [gedaagde] en [eiseres] die in het dossier zitten blijkt niet dat [gedaagde] mogelijk een grote klant zou verliezen als zij de Agreement niet ondertekende of dat [eiseres] daarvan op de hoogte was. [eiseres] heeft dit laatste ook ontkend. In de e-mails voor het sluiten van de Agreement geeft [gedaagde] juist aan de door [eiseres] aangeboden oplossing ‘ideaal’ te vinden en de zakelijke relatie te willen voortzetten om het verlies voor hen beiden goed te maken. [14] Omdat voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden ook is vereist dat [eiseres] van eventuele bijzondere omstandigheden aan de zijde van [gedaagde] op de hoogte was (anders kan zij hier immers geen misbruik van maken), slaagt het beroep op misbruik van omstandigheden ook om deze reden niet.
4.13.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat de Agreement rechtsgeldig tot stand is gekomen en ook niet vernietigbaar is. Partijen moeten zich dus ook aan de afspraken in deze overeenkomst houden.
(3) Aan de voorwaarden voor verschuldigd zijn contractuele boete is voldaan
4.14.
Een van die afspraken was dat [gedaagde] voor 24 februari 2023 € 60.000,00 aan [eiseres] moest betalen. [15] Het staat vast dat [gedaagde] zich niet aan die afspraak heeft gehouden, zij heeft namelijk niets betaald aan [eiseres] . Op grond van artikel 5 van de Agreement moet [gedaagde] daarom een contractuele boete van € 120.400,00 aan [eiseres] betalen.
(4) De rechtbank matigt de boete van € 120.400,00 niet
4.15.
[gedaagde] verzoekt de rechtbank om deze boete naar nihil te matigen. Volgens vaste rechtspraak kan een rechter op verzoek van de schuldenaar een overeengekomen boete verlagen als de billijkheid dit duidelijk vereist. [16] De rechter moet hierbij terughoudend zijn en de matigingsbevoegdheid alleen gebruiken als het toepassen van de boete in de gegeven situatie leidt tot een buitensporig en daardoor onaanvaardbaar resultaat. Bij de beoordeling moet niet alleen gekeken worden naar de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook naar de aard van de overeenkomst, de inhoud en de bedoeling van het boetebeding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
4.16.
Volgens [gedaagde] zou de boete in dit geval tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leiden. Zij heeft daarvoor de volgende omstandigheden aangevoerd:
de betaling van € 120.400,00 op het Poolse rekeningnummer is bevrijdend geweest;
toewijzing van de boete zou betekenen dat [gedaagde] twee keer voor de geleverde goederen heeft betaald;
[eiseres] heeft zich onvoldoende ingespannen om de daders van de hack te achterhalen;
[eiseres] heeft onvoldoende informatie over de hack verstrekt;
[eiseres] heeft misbruik gemaakt van de omstandigheden door [gedaagde] de Agreement te laten ondertekenen.
4.17.
De rechtbank ziet in de omstandigheden die [gedaagde] heeft aangevoerd geen redenen om de boete te matigen. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
a)
Niet staat vast dat [gedaagde] bevrijdend heeft betaald aan [eiseres]
4.18.
Ten eerste stelt [gedaagde] dat zij op 22 juni 2022 al bevrijdend zou hebben betaald aan [eiseres] . Volgens [gedaagde] komt het namelijk voor rekening van [eiseres] dat de betaling van 22 juni 2022 aan een derde is verricht en zou betaling van de volledige boete daarom tot een onaanvaardbaar resultaat leiden Dat [gedaagde] bevrijdend heeft betaald, is echter niet vast komen te staan. De rechtbank legt dat hierna uit.
4.19.
Er is in deze zaak sprake van fraude. Een onbekende derde heeft valse
e-mailberichten vanuit het e-mailaccount van dhr. [A] van [eiseres] aan [gedaagde] verzonden, met het verzoek om te betalen op een Pools bankrekeningnummer. De vraag wie in het algemeen moet opdraaien voor de fraude, heeft de Hoge Raad beantwoord. [17] Het uitgangspunt is dat degene die verkeerd betaalt (in dit geval dus [gedaagde] ) nog een keer moet betalen. Dat kan anders zijn als er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het aan de schuldeiser (in dit geval [eiseres] ) geheel of deels kan worden toegerekend dat de schuldenaar (in dit geval [gedaagde] ) de frauduleuze handeling (in dit geval het valse e-mailberichten van 8 juni 2022) voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden. De omstandigheden kunnen ook van dien aard zijn dat het deels aan schuldeiser moet worden toegerekend dat de schuldenaar er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat hij aan de schuldeiser betaalde, en dat dit voor het overige voor rekening en risico van de schuldenaar blijft. Bij de beoordeling wat aan wie kan worden toegerekend kan een rol spelen of partijen adequate voorzorgsmaatregelen hebben genomen om fraude te voorkomen.
4.20.
In dit verband stelt [gedaagde] dat de frauduleuze e-mailberichten verstuurd zijn vanuit het echte e-mailaccount van haar vaste contactpersoon bij [eiseres] (dhr. [A] ) en dat de vervalste mails qua woordgebruik en opmaak identiek waren aan eerdere mails die dhr. [A] zelf verstuurde aan [gedaagde] . Daarnaast zaten als bijlagen bij de e-mailberichten een (vervalst) bankcertificaat, waarmee werd bevestigd dat de Poolse bankrekening op naam van [eiseres] stond, en orderbevestigingen die niet van het origineel waren te onderscheiden (met uitzondering van het gewijzigde rekeningnummer). Hoewel dit allemaal waar is, vindt de rechtbank dit niet genoeg om te concluderen dat [gedaagde] bevrijdend betaald heeft. Dat komt omdat de inhoud van de e-mailberichten van 8 juni 2022, de e-mailberichten die [eiseres] daarna nog heeft gestuurd aan [gedaagde] en de hoogte van de betaling waar het over ging, voor [gedaagde] aanleiding hadden moeten zijn om bij [eiseres] te controleren of de betaling daadwerkelijk naar de Poolse bankrekening overgemaakt moest worden. Partijen hebben sinds het begin van 2022 meerdere keren zaken met elkaar gedaan. Hierbij werd door [gedaagde] telkens op dezelfde Nederlandse (Rabo)bankrekening van [eiseres] betaald. De phishingmails waarin werd gevraagd om het geld naar de Poolse bankrekening over te maken bevatten een vreemde uitleg. Hierin werd namelijk gesproken over technische problemen met de vaste Nederlandse bankrekening door een Russische betaling, met als gevolg dat het geld naar een (ander) bankrekening moest worden overgeboekt. Deze andere bankrekening betrof een Poolse bankrekening, terwijl [eiseres] een Nederlands bedrijf is. Verder is er, nadat de phishingmails waren verstuurd, ook nog een mailbericht naar [gedaagde] gestuurd met als bijlage de factuur voor de bestelling van € 120.400,00. Op deze factuur staat het Nederlandse bankrekeningnummer. [18] Ook ten aanzien van een andere bestelling is op 10 juni 2022 nog een orderbevestiging verstuurd, waarop het juiste (Nederlandse) rekeningnummer staat. [19] Dat dit geautomatiseerde e-mailberichten zijn, maakt niet dat [gedaagde] niet van de inhoud op de hoogte had kunnen of hoeven zijn. Haar bestelling bij [eiseres] ging namelijk om een aanzienlijk bedrag en het verhaal over de Poolse bankrekening gaf aanleiding tot meer controle.
4.21.
[gedaagde] stelt dat zij deze controle ook heeft gedaan. Zij zegt dat dhr. [A] van [eiseres] op 22 juni 2022 tijdens een Skypegesprek met dhr. [B] van [gedaagde] heeft bevestigd dat [gedaagde] op de Poolse bankrekening moest betalen. De rechtbank vindt dat niet is komen vast te staan dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Ten eerste ontkent [eiseres] dit gesprek. Ter onderbouwing daarvan heeft zij de Skypegeschiedenis van dhr. [A] ( [eiseres] ) met dhr. [B] ( [gedaagde] ) overgelegd. [20] Daaruit blijkt niet dat er op 22 juni 2022 een Skypegesprek heeft plaatsgevonden. Ten tweede is van belang dat bij het Skypegesprek volgens [gedaagde] naast dhr. [B] nog een van haar vertegenwoordigers aanwezig was. Ter zitting gaf deze persoon echter aan niet gehoord te hebben dat [eiseres] heeft bevestigd of de betaling naar de Poolse bankrekening overgemaakt moest worden. Ten derde blijkt niet uit het dossier dat [gedaagde] in de (schriftelijke) correspondentie met [eiseres] heeft aangevoerd dat dhr. [A] in een gesprek heeft bevestigd dat [gedaagde] moest betalen op de Poolse bankrekening. Als dit gesprek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, het had voor de hand gelegen dat [gedaagde] dit zou benoemen of er op zijn minst naar zou verwijzen in de correspondentie, omdat dit gesprek essentieel is voor haar standpunt dat de verkeerde betaling niet aan haar toe te rekenen valt maar voor rekening van [eiseres] komt.
4.22.
[gedaagde] stelt tot slot dat [eiseres] niet genoeg voorzorgsmaatregelen heeft genomen om de fraude te voorkomen en onvoldoende zorgvuldig is geweest waardoor de hack pas laat is ontdekt. Dat [eiseres] de hack niet eerder heeft ontdekt kan haar niet worden aangerekend. De phishingmails zijn na verzending namelijk ook weer verwijderd door de dader(s). [gedaagde] heeft verder nagelaten te stellen wat [eiseres] had moet ondernemen om de frauduleuze mails eerder te ontdekken. Dat [eiseres] daarnaast gemakkelijk te hacken was, is ook niet gebleken. Volgens [gedaagde] zou dit volgen uit het onderzoeksrapport, waarin is vastgesteld dat de dader(s) steeds maar een enkele poging nodig hadden om in te loggen in de mailomgeving van [eiseres] . Omdat de gegevens van dit rapport slechts teruggaan tot juni 2022, geeft dit rapport echter geen uitsluitsel over de wijze waarop er is ingebroken in de mailomgeving van [eiseres] . Aan de andere kant heeft [eiseres] op de zitting wel aangegeven dat zij (aanvullende) voorzorgsmaatregelen heeft getroffen tegen mogelijke fraudepogingen. Zo heeft zij bij de e-mailaccounts van haar medewerkers multifactorauthenticatie ingevoerd. Dat impliceert dat de werkwijze van [eiseres] verbeterd kon worden.
4.23.
Maar zelfs als dit tot de conclusie zou leiden dat de onjuiste betaling om die reden deels aan [eiseres] toe te rekenen valt, komt de rechtbank niet tot een matiging van de boete. De oorspronkelijke bedoeling van de Agreement was namelijk juist om de schade als gevolg de fraude tussen partijen te delen. De reden dat [gedaagde] nu een boete moet betalen is omdat zij zich niet heeft gehouden aan deze afspraak: zij heeft niet betaald en [eiseres] met de volledige schade laten zitten.
b)
Niet onredelijk dat [gedaagde] ‘dubbel betaalt’ vanwege boete
4.24.
Om diezelfde reden gaat de rechtbank niet mee met het argument van [gedaagde] dat het onredelijk zou zijn als zij door de boete twee keer voor de goederen zou moeten betalen. De reden dat [gedaagde] de boete moet betalen, is omdat zij zich niet heeft gehouden aan de afspraak met [eiseres] om de schade als gevolg van de fraude te delen. Tot op heden heeft [eiseres] geen enkele betaling van [gedaagde] ontvangen, terwijl zij de goederen wel aan haar heeft geleverd.
Niet is gebleken dat [eiseres] onvoldoende maatregelen heeft genomen om dader(s) te achterhalen
Niet is gebleken dat [eiseres] onvoldoende informatie over de hack heeft verstrekt
4.25.
[gedaagde] stelt ook dat [eiseres] niet genoeg actie heeft ondernomen om de dader(s) van de phishingaanval te achterhalen en onvoldoende informatie over de hack aan haar heeft verstrekt. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in deze stellingen. In overweging 4.8 heeft de rechtbank al overwogen wat [eiseres] heeft ondernomen naar aanleiding van de hack en tot welke resultaten dat heeft geleid. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom dit niet genoeg is en welke informatie [eiseres] nog meer aan haar had moeten verstrekken.
e)
Geen sprake van misbruik van omstandigheden door [eiseres]
4.26.
[gedaagde] stelt verder dat [eiseres] misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt en dat dit een grond is voor matiging van de boete. Volgens [gedaagde] heeft zij de Agreement onder druk van [eiseres] getekend, omdat [eiseres] weigerde om de goederen te leveren. De rechtbank gaat hieraan voorbij. In rechtsoverwegingen 4.11 tot en met 4.13 is namelijk al geconcludeerd dat misbruik van omstandigheden door [eiseres] niet is komen vast te staan.
Conclusie: hoofdsom wordt toegewezen
4.27.
De conclusie is dat de rechtbank in omstandigheden a) tot en met e) geen redenen ziet om de boete te verlagen. Verder zijn door [gedaagde] geen omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat de billijkheid vereist dat de boete wordt verlaagd. Dit betekent dat [gedaagde] het volledige boetebedrag van € 120.400,00 aan [eiseres] moet betalen. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] dan ook toe.
De wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen vanaf 5 maart 2023
4.28.
[eiseres] vordert wettelijke handelsrente over het bedrag van € 120.400,00. Dit wordt afgewezen. De contractuele boete is in dit geval namelijk bedoeld als schadevergoeding en over een schadevergoeding is geen wettelijke handelsrente verschuldigd. [21] Een contractuele boete kan zowel een (gefixeerde) schadevergoeding als een strafbepaling als prikkel tot nakoming zijn. [22] Omdat [eiseres] met het vorderen van de boete geen nakoming van de oorspronkelijke betalingsverplichting beoogt, speelt hier alleen de schadevergoedingsfunctie een rol.
4.29.
In plaats daarvan wijst de rechtbank de wettelijke rente toe vanaf 5 maart 2023. Wettelijke rente over een boetebeding is pas verschuldigd nadat de schuldenaar met betrekking tot de nakoming van die boete (tevergeefs) schriftelijk is aangemaand. [23] Vast staat dat [eiseres] op 25 februari 2023 per e-mail aan [gedaagde] heeft gevraagd om het bedrag uit het boetebeding vóór 5 maart 2023 aan haar te betalen, en dat [gedaagde] dit niet heeft gedaan. Hierdoor is [gedaagde] vanaf 5 maart 2023 in verzuim. De rechtbank wijst de wettelijke rente vanaf die datum toe.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten van € 1979,00 aan [eiseres] betalen
4.30.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Uit productie 5 van de dagvaarding blijkt dat [eiseres] op 25 februari 2023 [gedaagde] per brief heeft gevraagd om de hoofdsom te betalen. De rechtbank stelt daarom vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiseres] betalen
4.31.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.765,37
4.32.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 120.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 maart 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.979,00 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 10.765,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf en in het openbaar uitgesproken door mr. M.S.T. Belt op 8 januari 2025.
WZ (5793)

Voetnoten

1.Artikel 6:217 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.E-mailberichten van 24 juni 2022, productie 6 aan de zijde van [eiseres] .
3.E-mailbericht van 27 juni 2022 met als bijlage de Agreement, productie 10 aan de zijde van [gedaagde] .
4.Artikel 3:33 in combinatie met artikel 3:37 BW.
5.E-mailbericht van 27 juni 2022, productie 10 aan de zijde van [gedaagde] .
6.Zie artikel 6:228 BW.
7.E-mailbericht van 15 oktober 2024, productie 15 aan de zijde van [eiseres] .
8.Rapport [onderneming] , productie 13 aan de zijde van [eiseres] .
9.Productie 8 aan de zijde van [eiseres] .
10.Productie 12 aan de zijde van [eiseres] .
11.Productie 8 aan de zijde van [eiseres] .
12.Producties 7 en 8 aan de zijde van [gedaagde] .
13.Zie artikel 3:44 lid 1 in combinatie met lid 4 BW.
14.E-mailbericht van 24 juni 2024 om 20:33 uur, productie 6 aan de zijde van [eiseres] .
15.Artikel 1 van de Agreement.
16.Volgens artikel 6:94 lid 1 BW.
17.Hoge Raad 28 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:783.
18.E-mailbericht d.d. 21 juni 2022, productie 19 aan de zijde van [eiseres] .
19.E-mailbericht d.d. 10 juni 2022, productie 18 aan de zijde van [eiseres] .
20.Productie 10 aan de zijde van [eiseres] .
21.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8715.
22.Parl. Gesch., Boek 6, p. 321.
23.HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3127.