ECLI:NL:RBMNE:2025:1514

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
589586
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tot schorsing van de tenuitvoerlegging en verdeling van de woning in kort geding na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een geregistreerd partnerschap hebben gehad. De eiseres vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking van de rechtbank, waarin het geregistreerd partnerschap was ontbonden en de verdeling van de gezamenlijke woning was geregeld. De eiseres stelde dat de tenuitvoerlegging zou leiden tot dakloosheid, gezondheidsproblemen en financiële nood. De gedaagde verweerde zich en vorderde nakoming van de beschikking, waarbij hij vroeg om de notariële toedeling van de woning aan hem. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen, omdat het belang van de gedaagde bij de tenuitvoerlegging zwaarder woog dan het belang van de eiseres bij het behoud van de bestaande situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres onvoldoende had onderbouwd dat zij in een noodtoestand zou verkeren en dat de gedaagde bereid was om de eiseres tijdelijk in de woning te laten blijven. In reconventie werd de vordering van de gedaagde toegewezen, waarbij de eiseres werd veroordeeld om mee te werken aan de notariële toedeling van de woning aan de gedaagde, onder bepaalde voorwaarden. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Familierecht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/589586 / KG ZA 25-76
Vonnis in kort geding van 1 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. C.A.H. Boom,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. Patist.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties, die op 7 maart 2025 aan [gedaagde] is betekend;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdend eis in reconventie, met producties van 16 maart 2025;
  • de zitting op 18 maart 2025, waarbij partijen met hun advocaten aanwezig waren;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] ;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Aan het begin van de zitting heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat de voorzieningenrechter de door [gedaagde] in het geding gebrachte correspondentie tussen de advocaten niet bij zijn beoordeling mag betrekken. De voorzieningenrechter heeft op zitting de beslissing genomen dat deze producties wel deel uitmaken van het procesdossier. Er is geen grondslag deze correspondentie buiten beschouwing te laten.
1.3.
Daarna is vonnis op vandaag bepaald.

2.Korte voorgeschiedenis

2.1.
In haar beschikking van 20 januari 2025 (hierna: Beschikking) heeft de rechtbank het geregistreerd partnerschap tussen partijen ontbonden en daarbij onder meer de wijze van verdeling van de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: Woning) gelast. In het dictum bij 4.5. is onder meer vermeld dat de rechtbank:
  • bepaalt dat [eiseres] binnen twee weken na heden drie makelaars aan [gedaagde] moet voorstellen, waarna hij binnen één week daarna een makelaar moet kiezen die de Woning zal taxeren;
  • de taxatie is voor partijen bindend; partijen moeten de kosten bij helfte delen;
  • bepaalt dat partijen na ontvangst van de taxatie vier maanden de tijd krijgen om te onderzoeken of zij de Woning kunnen overnemen;
  • bepaalt dat als geen van partijen de Woning kan overnemen, deze moet worden verkocht aan een derde;
  • bepaalt dat als een van partijen de Woning kan overnemen, deze partij de Woning mag overnemen, onder de voorwaarde van ontslag van de andere partij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld;
  • bepaalt dat als beide partijen de Woning kunnen overnemen, deze aan [gedaagde] wordt toebedeeld, onder de voorwaarde van ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld; bepaalt dat de overwaarde in alle gevallen bij helfte moet worden gedeeld.
2.2.
Partijen zijn na de zitting van 22 oktober 2024 in de bodemzaak overeengekomen dat zij de waarde van de Woning vaststellen op € 545.000 (conform de taxatie door [taxateur] op 11 november 2024). Tussen partijen staat vast dat zij – uitgaande van deze waarde – financieel in staat zijn het aandeel van de ander in de Woning over te nemen.

3.Het geschil

3.1.
De voorzieningenrechter begrijpt [eiseres] ’s vorderingen zo dat zij bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis vordert:
  • primair, schorsing van de tenuitvoerlegging van de Beschikking voor zover het de toebedeling van de Woning betreft;
  • subsidiair, te bepalen dat de Woning 24 tot 36 maanden onverdeeld blijft;
  • meer subsidiair, het voortgezet gebruik van de Woning voor zes maanden, met verlenging van nogmaals zes maanden aan haar toe te wijzen als zij aantoonbaar geen vervangende woonruimte heeft gevonden;
  • en in alle gevallen, [gedaagde] te veroordelen de Woning te verlaten binnen een week na betekening van het vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing daarvan. In reconventie vordert [gedaagde] dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [eiseres] veroordeelt tot nakoming van de Beschikking, voor zover het de verdeling van de (waarde van de) Woning betreft, in die zin dat zij wordt veroordeeld op eerste verzoek mee te werken aan de notariële toebedeling van de Woning aan hem, waarbij zij tegelijkertijd wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de gezamenlijke hypothecaire geldlening en waarbij aan haar de helft van het verschil tussen € 545.000 en de hypothecaire restschuld op de datum van de notariële toebedeling wordt voldaan;
  • voor zover [eiseres] daarmee in gebreke blijft, het kortgedingvonnis in de plaats te stellen van de door haar te verrichten (rechts)handelingen;
  • [eiseres] te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
Schorsing van de tenuitvoerlegging van de Beschikking
4.2.
De voorzieningenrechter zal de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afwijzen. Hij overweegt daartoe als volgt.
4.3.
Dit is een geschil over de executie van een rechterlijke beslissing (artikel 438 lid 2 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, Rv). Anders dan partijen menen, geldt in dit geval niet de maatstaf uit het Ritzen/Hoekstra-arrest [1] van de Hoge Raad. [eiseres] heeft van de Beschikking hoger beroep ingesteld en in die Beschikking is de uitvoerbaarheid bij voorraad niet gemotiveerd. Dit leidt ertoe dat bij de beoordeling van de vorderingen de (ruimere) maatstaf uit het Zeester-arrest [2] geldt.
4.4.
Uitgangspunt is dat de Beschikking ten uitvoer kan worden gelegd, tenzij het belang van de geëxecuteerde ( [eiseres] ) bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de executant ( [gedaagde] ) bij de tenuitvoerlegging van die uitspraak. Hierbij geldt dat een executiegeschil als het onderhavige geen verkapt hoger beroep is en dus uitgegaan moet worden van de beslissingen in de hoofdzaak en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen in appel moet buiten beschouwing blijven. De voorzieningenrechter kan wel bij zijn oordeel betrekken of de executant misbruik van bevoegdheid maakt.
Het is op de voet van artikel 150 Rv aan [eiseres] feiten en omstandigheden te stellen – en bij betwisting nader te stellen – die de conclusie rechtvaardigen dat haar belang zwaarder weegt dan dat van [gedaagde] . Deze feiten hoeven niet aangetoond (bewezen) te worden, want dit is een kort geding. Dit hoeven ook geen nieuwe feiten en omstandigheden te zijn, dat wil zeggen feiten en omstandigheden die opgekomen zijn na de Beschikking en die de bodemrechter dus niet bij zijn beoordeling heeft betrokken.
4.5.
In de kern stelt [eiseres] het volgende:
  • zij is hoogzwanger, staat op het punt te bevallen en door de tenuitvoerlegging van de Beschikking zullen zij en de baby dakloos worden,
  • zij lijdt gezondheidsschade,
  • de tenuitvoerlegging van de Beschikking leidt tot financiële noodtoestand aan haar kant, en
  • in de Beschikking is sprake van een misslag.
Dakloosheid
4.6.
De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van [eiseres] op dit punt aldus, dat zij stelt in een noodtoestand te zullen verkeren, als [gedaagde] de executie van de Beschikking voortzet. Tijdens de zitting heeft [eiseres] toegelicht dat zij niet in aanmerking komt voor een sociale-huurwoning en dat zij meermalen is afgewezen voor particuliere huur. Haar budget is ontoereikend voor een koopwoning in de omgeving met drie slaapkamers. Zij wil een slaapkamer voor zichzelf, een voor de dochter van partijen en een voor de baby.
4.7.
[gedaagde] erkent dat de woningmarkt moeilijk is voor starters en gescheiden mensen (dat is ook lastig te betwisten; toevoeging voorzieningenrechter). Hij voert evenwel aan dat [eiseres] niet per se in een woning met drie slaapkamers hoeft te wonen. Zij kan ook volstaan met een (huur)woning die twee slaapkamers heeft. In dat geval zijn haar kansen op de woningmarkt groter. Bovendien kan zij voorlopig in de Woning blijven wonen.
4.8.
Natuurlijk is het prettig als [eiseres] een slaapkamer voor zichzelf heeft en als beide kinderen een eigen kamer hebben, maar de voorzieningenrechter ziet niet in waarom [eiseres] (in elk geval voorlopig) geen genoegen kan nemen met een kleinere woning. Dat geldt temeer nu in de Beschikking een omgangsregeling is vastgesteld op grond waarvan de dochter van partijen bijna de helft van de tijd bij [gedaagde] is. Het is aannemelijk dat [eiseres] ’s kansen op woningmarkt in dat geval groter zijn dan wanneer zij haar zoektocht beperkt tot een woning met drie slaapkamers. Belangrijker is evenwel dat [gedaagde] op de zitting meermalen zijn voorstel heeft herhaald dat [eiseres] tot 1 januari 2026 in de Woning kan blijven. De voorwaarden die hij daar voorafgaand aan dit kort geding stelde, heeft hij niet gehandhaafd. [gedaagde] heeft ook toegezegd dat in die Woning een babykamer zal worden ingericht.
4.9.
Partijen wonen na het verbreken van hun relatie al zo’n twee jaar samen in de Woning. De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor hen moeilijk is met elkaar onder een dak te blijven wonen, dat dit voor spanningen kan zorgen en dat aan deze situatie een keer een einde moet komen. Aan de andere kant is het een voorzienbaar gevolg van een scheiding dat partijen (tijdelijk) in een niet-ideale en onzekere situatie terechtkomen, waarin zij zichzelf als het ware opnieuw moeten uitvinden en een nieuw evenwicht moeten vinden. Dat gaat met horten en stoten. [eiseres] heeft haar stelling dat samenwonen onhoudbaar is, gelet op [gedaagde] verweer, onvoldoende onderbouwd. In dit licht is het van belang dat partijen nog steeds samen eten en televisie kijken (al verschillen zij van mening over de frequentie waarmee dit gebeurt). In elk geval is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien waarom deze situatie niet nog even kan voortduren. Van dakloosheid – en dus van een noodtoestand – is de komende tien maanden geen sprake. Deze periode kan [eiseres] ook benutten voor het zoeken van een andere woning.
Hierbij merkt de voorzieningenrechter wel op dat hij ervan uitgaat dat [gedaagde] zich aan zijn belofte houdt, dat [eiseres] tot januari 2026 in de Woning kan blijven wonen. Als hij dit niet doet, dan kan de vlag er in een nieuw executiegeschil heel anders bij hangen.
Gezondheidsschade
4.10.
[eiseres] stelt ook gezondheidsklachten te ondervinden. Zij heeft zich acht weken geleden ziek gemeld van haar werk, zo vertelde zij op zitting. Niet betwist is dat [eiseres] zich ziek heeft gemeld, zodat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat zij op dit moment niet geschikt is haar eigen werk te verrichten. Aan deze omstandigheid kent de voorzieningenrechter evenwel niet het gewicht toe dat [eiseres] eraan hecht. Zij impliceert namelijk dat het samenwonen met [gedaagde] de oorzaak is van haar arbeidsongeschiktheid. Daarvoor heeft zij te weinig gesteld. Nog daargelaten de impact die dat samenwonen heeft (zie bij 4.9.), staat vast dat zij zwanger is, wat ongetwijfeld gevolgen kan hebben voor het functioneren op het werk. Bovendien is het bepaald niet uitgesloten dat de verschillende rechtszaken tussen partijen en het komende hoger beroep, alsmede het verbreken van haar nieuwe relatie negatieve gevolgen hebben voor [eiseres] ’s gezondheidstoestand. Hetzelfde geldt voor de onzekerheid over haar toekomst, welke toekomst in elk geval de komende tien maanden duidelijk is.
Financiële noodtoestand
4.11.
Volgens [eiseres] zal zij financieel niet in staat zijn de Woning ‘over te nemen’, als het hof deze – anders dan de rechtbank – aan haar toebedeelt. Begrijpt de voorzieningenrechter het goed, dan komt dit met name vanwege de dan opkomende kosten koper en niet nader onderbouwde financieringskosten, alsmede doordat [eiseres] ’s voorlopige toevoeging voor rechtsbijstand wordt teruggedraaid.
4.12.
Ook deze argumenten leggen naar het oordeel van de voorzieningenrechter te weinig gewicht in de schaal. Het terug leveren van een aan een derde geleverde woning is inderdaad problematisch. Dat is anders als het de retrolevering van een aandeel in een woning aan een ex-deelgenoot betreft. Mocht het zo zijn dat een en ander kosten meebrengt, dan is het niet uitgesloten dat [gedaagde] die kosten moet betalen, omdat hij in dat geval een Beschikking heeft geëxecuteerd, die naderhand vernietigd is.
4.13.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de voorzieningenrechter niet hoe eventuele toedeling van de Woning aan [eiseres] kan bijdragen aan haar stelling dat zij in verband met verleende rechtsbijstand in een financiële noodtoestand komt te verkeren. De Raad voor de rechtsbijstand zal in alle gevallen een resultaatbeoordeling uitvoeren. Die kan ertoe leiden dat [eiseres] ook (een deel van) de kosten van rechtsbijstand moet betalen als de Woning aan [gedaagde] toebedeeld blijft en hij haar moet ‘uitkopen’.
4.14.
Tot slot stelt [eiseres] dat zij kindgebonden budget misloopt, zolang zij met [gedaagde] samenwoont. Mogelijk is dat zo, maar dat brengt op zichzelf niet mee dat zij daardoor in een financiële noodtoestand komt te verkeren. Daar komt bij dat [eiseres] – zoals [gedaagde] aanvoert – de vader van de baby kan aanspreken op nakoming van zijn onderhoudsplicht, zodat zij haar financiële positie kan verbeteren.
Misslag
4.15.
Volgens [eiseres] is sprake van een misslag in de Beschikking. In r.o. 3.22. van die Beschikking staat: “Evenmin is op basis van de beschikbare informatie niet te zeggen wie van beiden makkelijker in de buurt een woning kan kopen of huren.”. Volgens [eiseres] is nu namelijk duidelijk dat [gedaagde] makkelijker in de buurt een woning kan kopen of huren dan zij.
4.16.
Kennelijk bedoelt [eiseres] te zeggen dat klaarblijkelijk sprake is van een feitelijke misslag in de Beschikking en dat [gedaagde] misbruik maakt van bevoegdheid door die beschikking desondanks ten uitvoer te leggen. Een klaarblijkelijke feitelijke misslag is een vergissing die aanstonds en zonder nader onderzoek duidelijk is, zoals een kennelijke verschrijving. Daarvan is – alleen al gelet op de discussie tussen partijen over hun mogelijkheden op de huizenmarkt (zie ook bij 4.7. en 4.8. hierboven) – geen sprake. [3]
Onverdeeld blijven van de woning
4.17.
De voorzieningenrechter zal [eiseres] ’s vordering over het onverdeeld blijven van de Woning afwijzen. In de beschikking van 20 januari 2025 is reeds de wijze van verdeling van de Woning gelast. Een kortgedingprocedure is, zoals gezegd, geen verkapt hoger beroep en dient er niet voor een andere wijze van verdeling te gelasten.
Voortgezet en exclusief gebruik van de woning
4.18.
Op dit moment zijn beide partijen (ieder voor de onverdeelde helft) eigenaar van de Woning. Uitvoering van de Beschikking brengt mee dat uitsluitend [gedaagde] eigenaar zal zijn. Het is niet aannemelijk dat partijen niet nog een tijdje met elkaar onder een dak kunnen wonen. Bovendien heeft [gedaagde] betwist dat hij over alternatieve woonruimte kan beschikken. Al deze omstandigheden in hun onderlinge verband bezien leiden ertoe dat de voorzieningenrechter [eiseres] ’s vordering op dit punt eveneens zal afwijzen.
In reconventie
Spoedeisend belang
4.19.
Het spoedeisend belang vloeit ook hier voort uit de aard van de vorderingen.
Nakoming van de Beschikking
4.20.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] nakomingsvordering op de in het dictum te vermelden wijze toewijzen en overweegt daartoe als volgt.
4.21.
Uitgangspunt is dat een rechterlijke beslissing nageleefd moet worden. Wat betreft de wijze van verdeling heeft de rechtbank een zogenaamd spoorboekje vastgesteld, waarvan partijen in overleg zijn afgeweken. Immers, zijn zij overeengekomen dat zij de waarde van de Woning vaststellen op € 545.000 (zie hierboven bij 2.2.). Met deze wilsovereenstemming zijn zij afgeweken van het oordeel van de rechtbank dat, kort gezegd, een taxateur benoemd moet worden voor de vaststelling van de woningwaarde en daarmee ook van de daarmee gemoeide termijn, die genoemd is in dat spoorboekje.
Vast staat verder dat partijen – uitgaande van deze waarde – in staat zijn het aandeel van de ander in de Woning over te nemen, zodat ook voor de vaststelling van de financiële mogelijkheden tot overname geen termijn meer nodig is. Daarom – en mede gelet op het oordeel in conventie dat er geen rechtens te respecteren redenen voor schorsing van de tenuitvoerlegging zijn – is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] thans dient mee te werken aan de notariële levering van haar aandeel in de Woning aan [gedaagde] .
4.22.
De voorzieningenrechter zal [eiseres] veroordelen binnen een week na een daartoe strekkend verzoek van [gedaagde] mee te werken aan de notariële toedeling van de Woning aan hem.
Reële executie
4.23.
De voorzieningenrechter zal de vordering strekkend tot reële executie als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek toewijzen.
4.24.
Gelet op [eiseres] ’s houding tijdens en voorafgaand aan dit kort geding heeft de voorzieningenrechter er weinig vertrouwen in dat zij vrijwillig zal meewerken aan toedeling van de Woning aan [gedaagde] . Daarom acht de voorzieningenrechter het nodig dat zijn vonnis, in voorkomend geval, in de plaats treedt van [eiseres] ’s rechtshandelingen die voor die toedeling nodig zijn.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.25.
De voorzieningenrechter zal zijn vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaren. [gedaagde] heeft belang bij een spoedige tenuitvoerlegging van de Beschikking van 20 januari 2025, terwijl niet is gebleken dat [eiseres] door een onmiddellijke tenuitvoerlegging van dit vonnis op onaanvaardbare wijze in haar belangen wordt geschaad. Bovendien zijn beide partijen gebaat bij duidelijkheid over de Woning.
In conventie en reconventie
4.26.
In familierechtelijke zaken is het – in afwijking van het bepaalde in artikel 237 Rv – gebruikelijk de proceskosten te compenseren vanwege de relatie tussen partijen. De voorzieningenrechter ziet op dit moment althans geen aanleiding van dit gebruik af te wijken. Iedere partij moet daarom de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot nakoming van de Beschikking, voor zover het de verdeling van de Woning betreft, in die zin dat [eiseres] gehouden is binnen een week na een eerste daartoe strekkend verzoek van [gedaagde] mee te werken aan de notariële toedeling van de Woning aan hem, onder de voorwaarde van ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire schuld, en waarbij aan haar op de datum van notariële toedeling de helft van overwaarde van de Woning wordt voldaan,
5.3.
stelt dit vonnis in de plaats van de door [eiseres] te verrichten rechtshandelingen, voor zover het de notariële toedeling van de Woning aan [gedaagde] betreft, als zij hier niet binnen een week na het bij 5.2. genoemde verzoek aan meewerkt,
5.4.
verklaart 5.2. en 5.3. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af dat wat meer of anders is gevorderd,
in conventie en reconventie
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575,
2.Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026,
3.De enige kennelijke verschrijving zit hem in het woord “niet” in de geciteerde passage.