ECLI:NL:RBMNE:2025:1513

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
24/3997
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de Kindregeling in het kader van de toeslagenaffaire

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij op grond van de Kindregeling heeft ontvangen. Eiseres, een kind van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire, heeft een tegemoetkoming van € 4.000,- ontvangen van Dienst Toeslagen. Eiseres heeft afgezien van het recht om gehoord te worden en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van Dienst Toeslagen, dat bij het bestreden besluit van 14 maart 2024 is gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van Dienst Toeslagen aanwezig waren, maar eiseres en haar gemachtigde zich hebben afgemeld.

De rechtbank oordeelt dat eiseres voldoet aan de vereisten voor de tegemoetkoming, maar dat Dienst Toeslagen op goede gronden de tegemoetkoming heeft beperkt tot € 4.000,-. De rechtbank stelt vast dat de hardheidsregeling niet van toepassing is op de hoogte van de tegemoetkoming, en dat de wet dwingendrechtelijk is geformuleerd, waardoor er geen ruimte is voor uitzonderingen. Eiseres heeft geen bewijs geleverd voor haar stelling dat er sprake is van vooringenomenheid bij Dienst Toeslagen, en de rechtbank concludeert dat er een zorgvuldige heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase.

De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding af, omdat deze nog bij Dienst Toeslagen in behandeling zijn. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, en eiseres krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen, kantoor [plaats] , Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [gemachtigden] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij op grond van de Kindregeling heeft ontvangen.
1.1.
Bij besluit van 12 juli 2023 (het primaire besluit) heeft Dienst Toeslagen eiseres ambtshalve een tegemoetkoming toegekend van € 4.000,- op grond van de Kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.2.
Eiseres heeft afgezien van het recht om gehoord te worden.
1.3.
Met het bestreden besluit van 14 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.4.
Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van Dienst Toeslagen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres is een kind van een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire. In dat kader heeft Dienst Toeslagen ambtshalve bepaald dat eiseres op basis van de Kindregeling in aanmerking komt voor een eenmalige tegemoetkoming van € 4.000,-.
3. In beroep voert eiseres – kort samengevat – het volgende aan. Eiseres doet een beroep op de hardheidsregeling, omdat de tegemoetkoming niet de schade dekt die zij heeft geleden als gevolg van de toeslagenaffaire. In dit kader stelt zij dat er sprake is van nieuwe ontwikkelingen sinds de totstandkoming van de Kindregeling en verwijst daartoe naar een gezamenlijke brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 en de reactie daarop van de Staatssecretaris van Financiën van 8 maart 2023. Daarnaast voert zij aan dat zij recht heeft op schadevergoeding. Zij verzoekt om immateriële schadevergoeding van € 130,- per dag vanaf het moment dat de eerste neerwaartse correctie aan de orde was totdat sprake is van volledig herstel en schadevergoeding vanwege discriminatie die de rechtbank moet vaststellen. Ook verzoekt eiseres om haar persoonlijke dossier en de dossiers van haar ouders. Eiseres is verder van mening dat de bezwaarfase inhoudsloos is geworden, omdat Dienst Toeslagen op het standpunt blijft staan dat er niet kan worden afgeweken van de bedragen van de tegemoetkoming en er dus – naar de rechtbank begrijpt – sprake is van vooringenomenheid bij Dienst Toeslagen. Ook heeft er in de bezwaarfase geen algehele heroverweging plaatsgevonden. Om die reden heeft eiseres geen gebruik gemaakt van haar hoorrecht.
Beoordeling door de rechtbank
4. Op grond van artikel 2.10 van de Wht komt een kind van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag ambtshalve in aanmerking voor een tegemoetkoming in de zin van artikel 2.12 Wht. Eiseres was op 1 juli 2023 tussen de 6 en 12 jaar. Artikel 2.12, eerste lid en onder b, van de Wht bepaalt voor die situatie dat de tegemoetkoming € 4.000,- bedraagt.
5. In deze zaak is niet in geschil dat eiseres voldoet aan de vereisten om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, en dat zij omdat zij tussen de 6 en 12 jaar was op 1 juli 2023, de tegemoetkoming op grond van artikel 2.12 van de Wht voor haar € 4.000,- bedraagt.
6. In deze zaak is wel in geschil of Dienst Toeslagen op goede gronden de tegemoetkoming voor eiseres heeft beperkt tot dit bedrag van € 4.000,-. De rechtbank beoordeelt dit dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De rechtbank is van oordeel dat Dienst Toeslagen zich terecht op het standpunt stelt dat de hardheidsregeling van artikel 9.1 van de Wht niet van toepassing is, omdat deze bepaling niet ziet op de hoogte van de tegemoetkoming, maar op (uitbreiding van) de doelgroep van de Kindregeling. In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken, maar in dit artikel wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 van de Wht betekent niet dat de hardheidsregeling de mogelijkheid biedt om ook van artikel 2.12 van de Wht af te wijken.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat artikel 2.12 van de Wht dwingendrechtelijk geformuleerd is. Dat betekent dat de tekst geen ruimte laat om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. Het betreft verder een wet in formele zin. Bij een wet in formele zin kan alleen in uitzonderlijke gevallen worden getoetst aan rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Het moet dan – kort gezegd – gaan om iets wat de wetgever niet heeft voorzien toen hij de wet maakte. [1]
10. Wat eiseres heeft meegemaakt en het gevolg dat de daadwerkelijk geleden (immateriële) schade mogelijk hoger is, lijkt erg op de ervaringen van andere kinderen en jongeren, zoals ook weergegeven in de memorie van toelichting. [2] Dit betekent dat de wetgever bij de totstandkoming van de Kindregeling de situatie van eiseres voor ogen heeft gehad. Daarom is er voor de rechtbank geen ruimte om de Kindregeling uit artikel 2.12 van de Wht te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel.
De verwijzing van eiseres naar nieuwe ontwikkelingen maakt dit niet anders. Dat betekent niet dat de rechtbank nu wel de ruimte heeft om de Wht te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of deze wet buiten toepassing te laten.
11. Voor wat betreft de stelling van eiseres dat er sprake is van – zo begrijpt de rechtbank – vooringenomenheid bij Dienst toeslagen en er in de bezwaarfase daarom geen algehele heroverweging plaats heeft gevonden, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling niet slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft er weldegelijk in bezwaar een volledige heroverweging plaatsgevonden. Dienst Toeslagen is in het bestreden besluit zorgvuldig ingegaan op het bezwaarschrift van eiseres. Hierbij zijn de bezwaargronden getoetst aan het wettelijke kader van de Wht. Daarnaast heeft eiseres genoeg mogelijkheden gekregen om haar verhaal te doen en relevante feiten en omstandigheden aan te voeren. Uit de stukken in het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank verder niet dat er sprake is van vooringenomenheid aan de kant van Dienst Toeslagen. Het feit dat Dienst Toeslagen niet meegaat in de gronden van eiseres is daar – getuige de verdere inhoud van hetgeen in deze uitspraak is overwogen – geen aanleiding voor.
12. Voor wat betreft het verzoek van eiseres om haar persoonlijk dossier en de dossiers van haar ouders overweegt de rechtbank als volgt. In bezwaar heeft eiseres verzocht om de op de zaak betreffende stukken. Het verzoek betreft derhalve geen AVG verzoek maar een verzoek om ‘processtukken”. Daarvoor is van belang dat het in deze zaak niet gaat om de werkelijke schade die eiseres heeft geleden en wat er in de betreffende jaren precies is gebeurd, maar om de ambtshalve toekenning van een forfaitaire tegemoetkoming op basis van de Kindregeling, omdat eiseres kind is van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken door Dienst Toeslagen aangeleverd. De persoonsdossiers van eiseres of haar ouders vallen daar niet onder.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Dienst Toeslagen op basis van de Kindregeling terecht aan eiseres een bedrag van € 4.000,- heeft toegekend. Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
14. De rechtbank wijst tot slot de verzoeken om schadevergoeding af, omdat in het bestreden besluit staat opgenomen dat deze apart afgehandeld zullen worden en het schadeverzoek dus nog bij Dienst Toeslagen in behandeling is. Daarbij komt dat er in deze procedure geen sprake is van een gegrond beroep/een onrechtmatige besluit zoals vereist is op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto het overgangsrecht zoals bepaald in artikel V, tweede lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, juncto artikel 8:73, eerste lid van de Awb oud. [3]

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L.K. Dagmar, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2025.
Griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1375.