ECLI:NL:RBMNE:2025:1492

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
590589 / HA RK 25-54
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond wegens gebrek aan objectieve vrees voor vooringenomenheid

In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 21 maart 2025 mr. V.M.M. van Amstel gewraakt, de behandelend rechter in de hoofdzaak met zaaknummer C/16/587792 / JE RK 25-137. Het wrakingsverzoek is op 25 maart 2025 behandeld door de wrakingskamer, waarbij verzoeker en de rechter aanwezig waren. Verzoeker betoogde dat de rechter vooringenomen was, onder andere omdat zij meerdere keren ongunstig had geoordeeld in zaken met betrekking tot zijn kinderen. Hij stelde dat de rechter hem het ouderlijk gezag had ontnomen, wat volgens hem niet in lijn was met de adviezen van deskundigen. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de wraking ongegrond is, en dat haar eerdere beslissingen in het familierecht niet ongebruikelijk zijn. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een geobjectiveerde vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder ongunstig had geoordeeld, niet voldoende was voor een wrakingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat er geen aanvullende omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing van de rechter om de behandeling van het verzoek aan te houden en een nieuwe zitting te bepalen, werd ook als een tussenbeslissing beschouwd, die op zichzelf geen grond voor wraking opleverde. Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te sturen.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 590589 / HA RK 25-54
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van1 april 2025
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 21 maart 2025 mr. V.M.M. van Amstel gewraakt. Mr. Van Amstel (hierna: de rechter) is de behandelend rechter in de zaak met het zaaknummer C/16/587792 / JE RK 25-137 (hierna: de hoofdzaak).
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 25 maart 2025 met gesloten deuren behandeld door de wrakingskamer. Bij de zitting waren aanwezig: verzoeker en de rechter.
1.3.
De rechter heeft vooraf een schriftelijke reactie ingediend.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend omdat hij ernstige twijfels heeft bij de onpartijdigheid van de rechter. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst verzoeker op de volgende omstandigheden. Ten eerste is de rechter al te lang betrokken bij meerdere rechtszaken ten aanzien van zijn kinderen. Ten tweede constateert verzoeker dat de rechter vooringenomen is wat betreft oordelen over zijn geestelijke gesteldheid. De rechter heeft meerdere malen gesuggereerd dat verzoeker ‘in de war’ is terwijl dat nadrukkelijk wordt ontkracht door specialisten van [naam] . De rechter doet dit soort uitspraken zonder objectief onderzoek, wat verzoekers vertrouwen in haar neutraliteit verder aantast. Ook wijst verzoeker er op dat het merkwaardig is dat de rechter de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) niet had uitgenodigd voor de zitting van 6 maart 2025. Pas op 20 maart 2025 kwam verzoeker er achter dat de rechter de zaak (bij beslissing van 13 maart 2025) had aangehouden, om de Raad alsnog uit te nodigen voor een nadere zitting. Dit in strijd met wat eerder was gecommuniceerd; namelijk dat er binnen twee weken uitspraak zou worden gedaan. Dit gebrek aan transparantie draagt bij aan het wantrouwen van verzoeker in de objectiviteit van de rechter. Ten slotte wijst verzoeker op het feit dat de rechter hem het ouderlijk gezag over zijn kinderen heeft afgepakt, terwijl de Raad het daar niet mee eens was. Dit wekt bij hem de indruk dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de adviezen van deskundigen.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Dit betekent dat zij het niet eens is met de wraking. In haar schriftelijke reactie heeft de rechter dit uitgelegd. Zij licht toe dat het mogelijk is dat verzoeker de tussenbeslissing – waarin is bepaald dat de zaak wordt aangehouden – hem pas laat heeft bereikt. Dit had te maken met een recente adreswijziging van verzoeker die te laat door de griffie is opgemerkt. De rechter betreurt dit. Zij leest in het wrakingsverzoek echter geen redenen om te stellen dat zij vooringenomen zou zijn. Dat zij al meerdere beslissingen heeft genomen in zaken van verzoeker, is niet ongebruikelijk in het familierecht. Het familierecht gaat uit van het uitgangspunt “één gezin, één rechter”. Ook haar eerdere beslissing om het gezag over de kinderen alleen bij de moeder te laten berusten, is volgens de rechter geen reden om te stellen dat zij vooringenomen zou zijn.

3.De beoordeling

Het toetsingskader
3.1.
In artikel 36 Rv staat dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt dus in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Een rechter is partijdig als uit dat wat zij doet of zegt (of juist niet) blijkt dat zij een persoonlijke vooringenomenheid heeft tegenover een procespartij. Daarnaast kan een procespartij het idee hebben dat de rechter vooringenomen is, of hij kan daar bang voor zijn. In dat geval onderzoekt de wrakingskamer of dat objectief gerechtvaardigd is. Als dat zo is, lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
Het oordeel van de wrakingskamer
3.3.
Over de stelling van verzoeker dat er partijdigheid blijkt uit het feit dat de rechter al meermaals (ongunstig) heeft geoordeeld in zaken van hem, overweegt de wrakingskamer als volgt. De rechter heeft op de zitting uitgelegd dat bij familierecht het uitganspunt van “één gezin, één rechter” geldt, omdat deze werkwijze als voordeel heeft dat dan een voortgaand gesprek kan worden gevoerd met partijen. Dat dit uitgangspunt ook nadelen kent, is op de zitting bij de wrakingskamer besproken: bij meerdere voor een partij nadelige uitspraken achtereen, kan immers bij die partij de indruk ontstaan dat die rechter een bepaald vooroordeel heeft jegens hem of haar. Dit betekent echter niet dat kan worden gesproken van een geobjectiveerde vrees van vooringenomenheid. Daarvoor moet sprake zijn van aanvullende en zwaarwegende omstandigheden die maken dat dat gevoel objectief gerechtvaardigd is. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval geen sprake. De enkele omstandigheid dat de rechter eerder in zaken van verzoeker voor hem ongunstig heeft beslist, zoals ook het besluit om het ouderlijk gezag van verzoeker af te nemen, levert geen grond op voor wraking.
3.4.
De beslissing van de rechter om (nog) geen einduitspraak te doen met betrekking tot de omgangsregeling, maar de behandeling van dat verzoek aan te houden en een nieuwe zitting te bepalen, is een tussenbeslissing. Een (tussen)beslissing is alleen een reden voor wraking als uit die beslissing of uit de motivering daarvan objectief gezien blijkt dat de rechter vooringenomen is. De wrakingskamer moet daarbij kijken naar alle feiten en omstandigheden die tot de tussenbeslissing hebben geleid. Dat verzoeker vindt dat die beslissing voor hem negatief is, is dus op zichzelf geen reden voor wraking. [1]
3.5.
De motivering voor het aanhouden van de zaak staat in de tussenbeslissing van 13 maart 2025. De rechter heeft overwogen dat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat op 13 februari 2025 een incident heeft plaatsgevonden bij [instelling] in [woonplaats] , waarbij de medewerker van [instelling] bijzonder/verward gedrag heeft gezien bij verzoeker. De politie heeft dit vervolgens opgenomen in een politierapport. Volgens verzoeker klopt niet wat daarin is opgeschreven en was hij ook niet verward. Volgens de rechter liep de verklaring van verzoeker op zitting sterk uiteen met de melding van de medewerkers van [instelling] . De rechter vindt het zorgelijk dat verzoeker tijdens de zitting geen ziekte-inzicht en/of ziektebesef laat zien, en vindt dat de ontstane situatie op een nadere zitting moet worden besproken voordat zij kan vaststellen welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is. De rechter vindt het van belang dat de Raad daarbij aanwezig is, omdat het onduidelijk is of de Raad bij haar toetsing voor een mogelijke afsluiting van de ondertoezichtstelling, van dit recente incident op de hoogte was.
3.6.
De wrakingskamer mag geen oordeel geven over de juistheid van deze tussenbeslissing. Ook de motivering van een dergelijke beslissing kan in beginsel geen grond voor wraking vormen, zelfs niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. De omstandigheid dat de rechter in de motivering van de tussenbeslissing zorgen benoemt over verzoeker naar aanleiding van het politierapport en hetgeen daarover op 6 maart 2025 is besproken, en dat de rechter geen aanleiding heeft gezien om de Raad uit te nodigen voor de zitting van 6 maart 2025, maakt op zichzelf niet dat er grond is voor wraking. Dat verzoeker het (kennelijk) niet eens is met deze beslissingen, kan verder ook niet leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de hoofdzaak door de rechter.
3.7.
Er zijn ook geen andere omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de rechtbank vooringenomen is of dat de vrees van verzoeker daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.8.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/587792/
JE RK 25-137 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
Deze beslissing is genomen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, en mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. N. Purcell als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.