ECLI:NL:RBMNE:2025:1391

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
UTR 25/1166
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid voorzieningenrechter bij verzoek om voorlopige voorziening zonder besluit

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2025, wordt het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster heeft op 12 februari 2025 een verzoek ingediend voor een financiële tegemoetkoming, maar de voorzieningenrechter constateert dat zij kennelijk onbevoegd is om op dit verzoek te beslissen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoekster geen besluit heeft overgelegd waartegen zij bezwaar kan maken, noch is er een lopende bezwaar- of beroepsprocedure.

De voorzieningenrechter heeft verzoekster op 13 februari 2025 verzocht om ontbrekende stukken toe te sturen, waaronder een kopie van het besluit waartegen zij opkomt. Verzoekster heeft om uitstel gevraagd vanwege persoonlijke medische problemen, wat is toegewezen. Op 19 maart 2025 heeft zij aanvullende stukken ingediend, maar deze bevatten geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter legt uit dat voor de bevoegdheid om te oordelen over een verzoek om voorlopige voorziening, er een besluit van een bestuursorgaan moet zijn. Aangezien dit niet het geval is, verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1166

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

en

Onbekende verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is om op het verzoek te beslissen doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op 12 februari 2025 heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Zij vraagt de voorzieningenrechter daarin om een voorlopige financiële tegemoetkoming zodat zij haar leven weer kan oppakken. Verzoekster stuurt bij dit verzoek diverse bijlagen mee.
3. Omdat het de voorzieningenrechter op basis van deze bijlagen niet duidelijk was tegen welk besluit verzoekster opkomt, heeft zij haar op 13 februari 2025 een brief gestuurd. In deze brief vraagt de voorzieningenrechter om binnen één week de ontbrekende stukken toe te sturen. Dit betrof onder andere een kopie van het besluit waartegen verzoekster opkomt, een kopie van het bezwaar- of beroepschrift dat verzoekster daartegen heeft ingediend en een onderbouwing van het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening(en).
4. Op 20 februari 2025 heeft verzoekster gereageerd en verzocht om uitstel van deze termijn in verband met persoonlijke medische problemen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen en aangegeven dat verzoekster tot uiterlijk 26 maart 2025 het verzoekschrift kan completeren.
5. Op 19 maart 2025 heeft verzoekster een aanvullende toelichting met aanvullende stukken toegestuurd. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat verzoekster veel problemen en leed heeft ervaren. Zij doet de voorzieningenrechter in relatie tot deze problemen enkele verzoeken.
6. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald in welke gevallen de voorzieningenrechter bevoegd is om te oordelen op een verzoek om een voorlopige voorziening. Hiervoor is nodig dat een bestuursorgaan een besluit in de zin van de Awb heeft genomen, of dat een dergelijk besluit op een door een belanghebbende gedane aanvraag uitblijft.
7. Als de voorzieningenrechter het goed begrijpt gaat één van de verzoeken van verzoekster over het op naam stellen van een camper. Dat is geen voorziening die die voorzieningenrechter kan treffen, omdat het registreren van een kenteken een bevoegdheid is van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Uit de stukken volgt niet dat verzoekster de RDW al heeft gevraagd om dat te doen, en (dus) ook niet dat de RDW daarover al een besluit heeft genomen.
8. Voor zover verzoekster heeft beoogd om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen van het Openbaar Ministerie op een door haar ingediende klacht overweegt de voorzieningenrechter dat het niet tijdig behandelen van een klacht niet vatbaar is voor beroep. [1]
9. De voorzieningenrechter heeft in de stukken verder geen besluit(en) in de zin van de Awb aangetroffen. Ook is niet gebleken van een lopende bezwaar- of beroepsprocedure in relatie tot de overgelegde stukken. Nu geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb is de voorzieningenrechter onbevoegd om te oordelen over het ingediende verzoek.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
27 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2111).