In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2025, wordt het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster heeft op 12 februari 2025 een verzoek ingediend voor een financiële tegemoetkoming, maar de voorzieningenrechter constateert dat zij kennelijk onbevoegd is om op dit verzoek te beslissen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoekster geen besluit heeft overgelegd waartegen zij bezwaar kan maken, noch is er een lopende bezwaar- of beroepsprocedure.
De voorzieningenrechter heeft verzoekster op 13 februari 2025 verzocht om ontbrekende stukken toe te sturen, waaronder een kopie van het besluit waartegen zij opkomt. Verzoekster heeft om uitstel gevraagd vanwege persoonlijke medische problemen, wat is toegewezen. Op 19 maart 2025 heeft zij aanvullende stukken ingediend, maar deze bevatten geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter legt uit dat voor de bevoegdheid om te oordelen over een verzoek om voorlopige voorziening, er een besluit van een bestuursorgaan moet zijn. Aangezien dit niet het geval is, verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.