ECLI:NL:RVS:2018:2111

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
201705154/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door college inzake verzoek om informatie en klachtenbehandeling

In deze zaak heeft de appellant, wonend te Harderwijk, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2017. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk op een door hem ingediend verzoek om informatie. De appellant had in april 2016 een ambtenaar van de gemeente Harderwijk verzocht om informatie en had ook klachten ingediend over de handelwijze van het college. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van de appellant geen Wob-verzoek was en dat zij daarom niet bevoegd was om van het beroep kennis te nemen. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn verzoek om informatie geen Wob-verzoek was en dat de beslissing van het college om zijn klachten al dan niet in behandeling te nemen een besluit was in de zin van de Awb. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2018. De Afdeling oordeelde dat het e-mailbericht van de appellant geen verzoek om toepassing van de Wob was en dat het niet tijdig in behandeling nemen van een klacht niet vatbaar is voor beroep. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201705154/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Harderwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2017 in zaak nr. 16/5285 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op een door hem ingediend verzoek om informatie, het niet tijdig in behandeling nemen van zijn klachten en het niet binnen een redelijke termijn nakomen van toezeggingen door het college.
Bij uitspraak van 16 mei 2017 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1.     Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    Bij e-mailbericht van 12 april 2016 heeft [appellant] een ambtenaar van de gemeente Harderwijk verzocht om informatie. In dit e-mailbericht heeft [appellant] vier vragen gesteld en gerefereerd aan vijf openstaande vragen. Bij brief van 4 april 2016 heeft [appellant] een klacht ingediend over de handelwijze en onjuiste informatieverstrekking van het college wat betreft de aankondiging om drempels te plaatsen in het Nachthok. Voorts heeft [appellant] bij brieven van 15 en 29 juni 2016 een klacht ingediend over het handelen van het college tijdens de behandeling van een door hem eerder ingediende klacht door de Ombudscommissie van de gemeente Harderwijk.
Op 5 augustus 2016 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om informatie van 12 april 2016, het niet tijdig in behandeling nemen van zijn klachten van 4 april 2016 onderscheidenlijk 15 en 29 juni 2016 en het niet binnen redelijke termijn nakomen van toezeggingen gedaan op 19 maart 2016 en 23 februari 2016.
Aangevallen uitspraak
3.     De rechtbank heeft geoordeeld dat het e-mailbericht van 12 april 2016 geen verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) is. Het verzoek van [appellant] is daarom geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit. Derhalve is de rechtbank niet bevoegd om in zoverre van het beroep kennis te nemen, aldus de rechtbank. Ten aanzien van de klachten heeft de rechtbank eveneens geoordeeld dat zij onbevoegd is van het beroep kennis te nemen, nu geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan en dus ook niet tegen het niet tijdig reageren van een bestuursorgaan op een klacht. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek aan het college om een toezegging na te komen evenmin een verzoek is om een besluit te nemen. Derhalve is de rechtbank ook in zoverre onbevoegd van het beroep kennis te nemen, aldus de rechtbank.
Wob
4.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn verzoek om informatie geen Wob-verzoek is. Hij mocht, gelet op eerdere en latere contacten met het college, erop vertrouwen dat de gestelde vragen niet te algemeen waren, dat voor het college duidelijk was om welke bestuurlijke aangelegenheid het ging en dat voor het indienen van zijn verzoek de elektronische weg openstond, aldus [appellant].
4.1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wob volgt dat de informatievrager niet om specifieke documenten hoeft te vragen. Centraal staat namelijk de vraag naar informatie over een bestuurlijke aangelegenheid. De overheid is gehouden de documenten waarin de informatie is neergelegd te verzamelen en deze na toetsing aan de Wob voor zover mogelijk openbaar te maken (Kamerstukken II 1987/88, 19 859, nr. 6, blz. 13). Dit neemt echter niet weg dat een gewoon verzoek om informatie, bijvoorbeeld in de vorm van feitelijke vragen, geen verzoek op grond van de Wob is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2857). De kwalificatie van het verzoek als Wob-verzoek is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, heeft [appellant] bij het e-mailbericht van 12 april 2016 gericht aan een gemeentelijk ambtenaar, waar hij vaak contact mee had, een aantal informatieve vragen gesteld. Ter zitting van de Afdeling heeft het college onweersproken toegelicht dat de gemeente en [appellant] veelvuldig per e-mail en persoonlijk contact hadden inzake verschillende onderwerpen rondom het project Stationsomgeving Harderwijk. Om dit contact soepeler te laten verlopen was binnen de gemeente een speciale contactpersoon aangesteld om alle vragen en verzoeken van [appellant] te behandelen. Gezien de hoeveelheid e-mailberichten, het informele karakter van deze contacten en de inhoud van het e-mailbericht van 12 april 2016, is dit bericht geen Wob-verzoek, maar een verzoek tot het feitelijk verstrekken van informatie.
Dat bij twee punten van het verzoek de Wob is genoemd, doet aan het voorgaande niet af. Immers, het gaat hier enerzijds om een herinnering aan een bij een ander bestuursorgaan ingediend Wob-verzoek, te weten het bestuur van de gemeenschappelijke regeling Meerinzicht, anderzijds om een opmerking over de reactie op een verzoek om een planning.
Nu het e-mailbericht niet is te beschouwen als een verzoek om toepassing van de Wob en dus geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is, is het uitblijven van een reactie daarop niet het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, kon tegen het uitblijven van die reactie geen beroep worden ingesteld.
Het betoog faalt.
Klachten
5.     Voorts betoogt [appellant] dat de beslissing van het college om zijn klachten al dan niet in behandeling te nemen een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit staat op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb beroep open bij de rechtbank, aldus [appellant].
5.1.    Anders dan [appellant] aanvoert, is het niet tijdig in behandeling nemen van een klacht niet vatbaar voor beroep. Ingevolge artikel 9:3 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan. Artikel 6:2 van de Awb moet in samenhang met artikel 9:3 van de Awb worden bezien, zodat ook tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent een klacht geen beroep openstaat. Uit de memorie van toelichting op de Awb-regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen (Kamerstukken II 1997/1998, 25 837, nr. 3, blz. 14 en 21) volgt immers dat besluiten over de behandeling van klachten zijn uitgesloten van beroep teneinde een onnodige opeenstapeling van procedures te voorkomen. Bovendien zou de klachtbehandeling er te zeer haar informele karakter door verliezen. Aangezien geen instantie bevoegd is om op het beroep te beslissen, is er, anders dan [appellant] ter zitting heeft aangevoerd, geen aanleiding om het beroepschrift naar een andere instantie door te sturen. Over de behandeling van een klacht door het bestuursorgaan, zoals overschrijding van de daartoe gestelde termijn, kan een klacht worden ingediend bij een ombudsman.
Het betoog faalt.
Slotsom
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd voor zover aangevallen.
Proceskosten
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
582-859. BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
[…]
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
[…]
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 9:3
Tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan kan geen beroep worden ingesteld.
Artikel 9:11
1. Het bestuursorgaan handelt de klacht af binnen zes weken of - indien afdeling 9.1.3 van toepassing is - binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift.
[…]
Artikel 9:18
1. Een ieder heeft het recht de ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen.
[…]
Artikel 9:20
1. Alvorens het verzoek aan een ombudsman te doen, dient de verzoeker over de gedraging een klacht in bij het betrokken bestuursorgaan, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
2. Het eerste lid geldt niet indien het verzoek betrekking heeft op de wijze van klachtbehandeling door het betrokken bestuursorgaan
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…]