ECLI:NL:RBMNE:2025:1343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
11528189 \ LE VERZ 25-10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en re-integratieverplichtingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verwerende partij] over een ontslag op staande voet. [verzoeker], die sinds 4 mei 2021 in dienst was bij [verwerende partij], had zich op 23 januari 2024 ziek gemeld. Gedurende zijn ziekte heeft [verzoeker] zich niet gehouden aan de re-integratieverplichtingen, wat leidde tot een loonstop door [verwerende partij]. Op 4 december 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen, omdat hij onjuiste informatie had verstrekt over zijn ziekteverzuim en werkzaamheden elders had verricht. [verzoeker] heeft vervolgens verzocht om vernietiging van het ontslag en betaling van loon en een transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat [verzoeker] niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag, omdat hij dit te laat had ingediend. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet terecht was en dat [verzoeker] geen recht had op een transitievergoeding, omdat hij ernstig verwijtbaar had gehandeld door niet mee te werken aan zijn re-integratie. Tevens werd [verwerende partij] in het zelfstandig tegenverzoek toegewezen in de kosten van het onderzoek naar [verzoeker].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer / rekestnummer: 11528189 \ LE VERZ 25-10 AW/1583
Beschikking van 27 maart 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. P.F.A. Reichenbach,
tegen
[verwerende partij],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna te noemen: [verwerende partij] ,
gemachtigde: mr. F.P. Troost.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 8 producties, ingekomen op 5 februari 2024,
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek met 29 producties, ingekomen op 5 maart 2024,
- de mondelinge behandeling van 13 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1985, is sinds 4 mei 2021 in dienst bij [verwerende partij] . De functie van [verzoeker] is Technician met een loon van € 2.638,46 bruto per maand.
2.2.
Op 23 januari 2024 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.
2.3.
Op 12 februari 2024 heeft een consult met de bedrijfsarts plaatsgevonden. In de terugkoppeling van het consult schrijft de bedrijfsarts onder meer:
Belastbaarheid:
Betrokkene ervaart beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren, daarnaast in het buigen en bukken.
(…)
Tevens om de re-integratie op te starten met in ieder geval een koffiemoment en vandaaruit afspraken te maken om te beginnen met 2 uur per dag in werkzaamheden, waarbij er nog geen groot beroep gedaan wordt op het vasthouden van de aandacht, langdurige concentratie, hoge werk- en tijdsdruk.”
2.4.
Op 25 maart 2024 is er een probleemanalyse opgemaakt. Daarin staat onder meer:
“Advies stappenplan re-integratie-activiteiten
(…)
ten aanzien van de re-integratie geeft hij aan dat het 2 uur lukt op dit moment. Ten aanzien van de opbouw geldt dat het verstandig is om iedere 2 weken met een uur per dag verder op te bouwen, volgens een tijdcontingent opbouwschema.”
2.5.
Op 29 maart 2024 bericht [verwerende partij] aan [verzoeker] onder meer:
“Je hebt op 25 maart jl. een bezoek gebracht aan de bedrijfsarts die met jou besproken heeft wat je re-integratiemogelijkheden zijn. (…) Hieruit blijkt dat je op dit moment twee uur per dag kunt re-integreren. Echter op 27 en 28 maart jl. heb je niet aan deze verplichting voldaan. Daarom houden wij op deze twee dagen 2 verlofuren in, dus in totaal 4 uren”
2.6.
Op 8 mei 2024 vindt een gesprek plaats tussen [verwerende partij] en [verzoeker] waarbij volgens het gespreksverslag onder meer is besproken:
“ [verzoeker] heeft afgelopen week en deze week weer volledig verzuimt
- uitgenodigd omdat we geen grip kregen op zijn ziek zijn
- er was app contact, maar we kregen geen zicht op mogelijkheden kwa wat hij wel kan en wat de vooruitzichten waren
Hij is gewezen op bereikbaar zijn en dat er overleg plaats moet vinden over re-integratei
(…)
Afgesproken dat hij maandag weer gaat starten met re-integreren”
2.7.
Op 30 mei 2024 bericht [verwerende partij] aan [verzoeker] onder meer:
“We constateren opnieuw dat er een stagnatie zit in je re-integratieproces, en we willen nogmaals benadrukken dat het van belang is dat we samenwerken om ervoor te zorgen dat je terugkeer naar het werk soepel en effectief verloopt.
(…)
De bedrijfsarts heeft in zijn terugkoppeling aangegeven dat er re-integratiemogelijkheden zijn en hierover hebben wij afspraken gemaakt met elkaar.
(…)
Je reageert niet op telefonisch contact en beperkt op berichten via de app.
We verwachten dat je maandag 3 juni a.s. wederom aan je re-integratieverplichtingen voldoet. Mocht je hier niet aan meewerken dan gaan wij per bovengenoemde datum over tot een loonstop.”
2.8.
In de terugkoppeling van het consult van waarschijnlijk 10 juli 2024 schrijft de bedrijfsarts onder meer:
“Zoals in juni aangegeven gaf hij destijds onverminderd dezelfde belemmeringen als de vorige keer, waarvan is aangegeven dat hij daarmee stapsgewijs kan opbouwen. Daarnaast zijn er bijkomende belemmeringen t.a.v. lopen, staan, knielen, hurken, dragen en tillen. Op dit moment lijkt er op grond van de ontvangen informatie aanleiding om deze beperkingen nog in enige mate aan te houden, waarbij zittende werkzaamheden de voorkeur hebben en hij maar beperkt hoeft te lopen, staan, knielen en hurken.”
2.9.
Op 23 juli 2024 bericht [verwerende partij] aan [verzoeker] onder meer:
“We hebben tijdens het gesprek de volgende afspraken met elkaar gemaakt.
  • Je stelt [A] 2 maal per week op de hoogte hoe het met je gaat, dit mag per mail, sms, app of telefonisch contact. Je hoeft geen medische gegevens met ons te delen.
  • Je vraagt je behandelend arts om je medische gegevens te delen met de bedrijfsarts (…)
  • Je gaat gedurende de periode van ziekte je tijd gebruiken om Nederlands te leren. Ik zal contact opnemen met de opleider op korte termijn.”
2.10.
In de terugkoppeling van het consult 29 juli 2024 schrijft de bedrijfsarts onder meer:
Belastbaarheid:
Betrokkene ervaart belemmeringen t.a.v. het lopen en staan, waarbij hij een hulpmiddel gebruikt, als ook t.a.v. traplopen, knielen en hurken. In principe zou hij hiervan binnen 2-3 weken hersteld moeten zijn, (…)
Advies:
- Re-integratie rekening houdend met de aangegeven beperkingen.”
2.11.
Op 30 juli 2024 bericht [verwerende partij] aan [verzoeker] onder meer:
“In ons laatste gesprek hebben we afgesproken dat jij [A]twee maal per weekinformeert over hoe het met je gaat. Dit heb je tot op heden nog geen enkele keer gedaan. Hierin voldoe je niet aan de re-integratieverplichting.”
2.12.
Op 2 augustus 2024 deelt [verwerende partij] aan [verzoeker] mee dat zijn loon per die datum is stopgezet. [verwerende partij] bericht [verzoeker] onder meer:
“Helaas concluderen wij dat er nog steeds geen enkel contact is geweest tussen jou en [A] , je leidinggevende. Hiermee wijk je af van de afspraken die we gemaakt hebben in ons laatste gesprek en dus voldoe je niet aan de re-integratieverplichting zoals in onderstaande mail reeds is aangegeven.
Om deze reden voeren wij per vandaag (3 augustus 2024) een loonstop door.”
2.13.
Op 25 september 2024 heeft [verzoeker] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. Het UWV oordeelt op 12 november 2024 dat [verzoeker] zijn eigen werk op 24 augustus 2024 niet kon doen.
In het arbeidsdeskundig rapport van 11 november 2024 staat onder meer:
5. Conclusie
Het aangeboden werk is onvoldoende passend. Meneer is aangewezen op voornamelijk zittend werk met vertredingsmogelijkheden.
Tevens is meneer per datum ziekmelding en in iedergeval tot datum spreekuur verzekeringsarts dd 21-10-2024 doorlopend arbeidsongeschikt voor de maatgevende arbeid”
2.14.
Op 3 december 2024 rapporteert [recherchebureau] B.V. aan [verwerende partij] onder meer:
5.5 Hoor en wederhoor [verzoeker]
(…)
Door de heer [verzoeker] werd samenvattend als volgt verklaard:
(…)
Ik heb veel pijn aan de knie en ik moet de brace de hele dag dragen.
Ik ben niet in staat om te gaan staan want het is een chronische pijn. (…) Ik heb gaten in de bovenkant van mijn scheenbeen en ik voel drie tenen niet. (…) Ik kan geen zittend werken verrichten. Ik zit even en ik sta even en ik heb heel veel pijn. Ik slaap er 's nachts niet van.
(…) Ik heb moeite om dagelijks te functioneren. Ik heb dagelijks chronische pijn. (…) Ik functioneer niet. Ik kan thuis niet functioneren en dus ook niet op het werk. Ik loop de hele dag met die brace en ik kan niet autorijden en niet lang staan.
Ik ben de hele dag thuis. Daar voltrekt mijn leven zich. Ik kan het geen functioneren noemen. Ik kan niet zelfstandig boodschappen doen. Ik kan moeilijk in bad komen. Ik kan moeilijk de trap opkomen. Als de pijn wat minder is dan kan ik even slapen.
(…)
U heeft mij net gevraagd wat u zou zien als u bij mij voor de deur op de [adres 1] in [woonplaats] zou gaan staan. U vraagt mij of u dan zou kunnen zien dat ik wel degelijk actief ben. Dat is niet zo. Ik kan niets en ik ben psychisch kapot.
U toont mij een video-opname waarop te zien is dat ik uit de Gamma in [woonplaats] kom. U laat mij zien dat ik daarop normaal loop zonder brace. U vertelde mij dat u veel situaties heeft vastgesteld tijdens uw onderzoek waarbij u mij lopend zonder brace heb gezien. Ook heeft u mij in een 15-tal situaties als bestuurder van mijn Peugeot personenauto gezien.
U heeft mij verteld dat u mij gezien hebt terwijl ik activiteiten verrichtte op de adressen [adres 2] en [adres 3] te [woonplaats] . U heeft mij verteld dat u heeft gezien dat ik samen met de bewoner van [adres 2] een groot pakket vanaf een aanhangwagen pakte en dit naar binnen tilde. U heeft mij verteld dat u mij meermaals bij de Gamma hebt gezien. Verder heeft u mij verteld dat u heeft gezien dat ik steigermateriaal in mijn auto laadde bij mijn huisadres en daarnaast ook gereedschap. U heeft ook gezien dat ik dit materiaal op [adres 3] hebt uitgelaten en dat ik daar die steiger heb gebruikt.
Het is waar wat u zegt. Ik heb wel altijd een drukverband onder mijn broek, maar ik heb de brace niet steeds aan. U hebt, zo vertelde u, net gezien voor mijn vertrek vandaag naar [verwerende partij] , dat ik de brace uit de auto pakte. Ik heb inderdaad werkzaamheden verricht. Dat is eigenlijk pas sinds kort zo. Ik heb vanaf augustus 2024 geen salaris meer gehad. Ik heb eerst geld geleend waar ik kon en we hebben ons spaargeld gebruikt. Ik heb gewoon mijn vaste lasten en ik moet alimentatie en rekeningen betalen voor de kinderen uit mijn vorige relatie. Het water staat ons aan de lippen. Ik moest dus wel werkzaamheden verrichten om wat te kunnen verdienen.
(…)
Functionele bevindingen:
(…)
• (…) en ten slotte lijkt [verzoeker] activiteiten en handelingen te hebben verricht die het herstelproces in de weg kunnen staan;
• (…) Meer specifiek lijkt de heer [verzoeker] op basis van de gedane waarnemingen mogelijk om niet of tegen betaling al dan niet ondersteunende handelingen te hebben verricht op de adressen [adres 2] te [woonplaats] en [adres 3] te [woonplaats] ;
• (…)
• Dat de heer [verzoeker] tijdens het interview d.d. 3 december 2024 heeft verklaard tijdens zijn ziekte werkzaamheden voor eigen rekening te hebben verricht, omdat hij naar eigen zeggen, reeds enkele maanden geen salaris had ontvangen en wel geld nodig had om zijn kosten te kunnen dekken;
• Dat de heer [verzoeker] tijdens het interview op 3 december 2024 heeft verklaard dat de re-integratie binnen [verwerende partij] door toedoen van [verwerende partij] niet is geslaagd.
Procesmatige bevindingen
(…)
• Dat de heer [verzoeker] gedurende observaties op woensdag 20 november 2024, vrijdag 22 november 2024 en dinsdag 26 november 2024 in totaal 15 keer is gezien als bestuurder van een personenauto;
• Dat de heer [verzoeker] gedurende observaties op woensdag 20 november 2024, vrijdag 22 november 2024 en dinsdag 26 november 2024 in totaal 15 keer lopend is waargenomen, waarbij op geen enkel moment een brace over zijn broek werd waargenomen. Voorts dat hij tijdens alle waarnemingen voor zover waarneembaar liep met soepele tred, terwijl aan zijn manier van lopen geen bijzonderheden waren waar te nemen;
• Dat de heer [verzoeker] gedurende alle drie de observatiedagen activiteiten ontwikkelde, waarvan op 20 en 22 november 2024 op het adres [adres 2] te [woonplaats] en op 26 november 2024 op het adres [adres 3] te [woonplaats] ;
• Dat de heer [verzoeker] , op 22 november 2024 is waargenomen terwijl door hem samen met een tweede man een groot pakket van een aanhangwagen [adres 2] te [woonplaats] werd binnengedragen;
• Dat de heer [verzoeker] op 20 en 22 november 2024 drie keer tijdens een bezoek aan een Gamma-vestiging in [woonplaats] is waargenomen waar, al dan niet in gezelschap van een andere persoon, goederen werden gekocht;
• Dat de heer [verzoeker] op 26 november 2024 is waargenomen terwijl hij vanaf zijn woon- of verblijfadres steigermateriaal en ander materiaal, mogelijk gereedschap, in een auto laadde en dit later uitlaadde en binnenbracht binnen [adres 3] te [woonplaats] , waar later achter een raam op de eerste verdieping een bouwsteiger werd waargenomen;
• Dat tijdens een observatie op 26 november 2024 nabij [adres 3] te [woonplaats] werd waargenomen dat zich in de bagageruimte van de auto, waarmee [verzoeker] zich verplaatste, gereedschap en bouwmaterialen bevonden;”
2.15.
Op 4 december 2024 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. Per brief van 5 december 2024 bericht [verwerende partij] [verzoeker] onder meer:
“Zoals gisteren reeds aan u mondeling aangezegd, ontvangt u middels deze brief de schriftelijke bevestiging van het aan u gegeven ontslag op staande voet. Zoals ook gisteren bij u aangegeven is de dringende reden hiervoor dat u tijdens meerdere gesprekken over uw ziekteverzuim onjuiste informatie aan ons heeft verstrekt. U heeft tegen ons gelogen.
(…)
U heeft zich op 23 januari 2024 ziekgemeld, maar er is gebleken dat u gedurende de periode dat u zich ziekgemeld heeft, werkzaamheden, elders heeft verricht, in ieder geval niet voor ons als werkgever.”

3.Het verzoek van [verzoeker]

3.1.
[verzoeker] verzoekt:
Primair:
A. vernietiging van het ontslag op staande voet en toelating van [verzoeker] tot de werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag;
B. doorbetaling van het volledige brutosalaris van € 5.220,07 sinds de datum van de loonstop, zijnde 2 augustus 2024, dan wel waarop het ontslag op staande voet is gegeven, zijnde 5 december 2024, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2024 dan wel 5 december 2024;
Subsidiair:
C. betaling van het salaris vanaf de datum van de loonstop, zijnde 2 augustus 2024, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2024;
D. betaling van een transitievergoeding van € 6.744,00 bruto, onder verstrekking van een
deugdelijke specificatie bruto/netto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag
waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te weten vanaf 5 december 2024, dan wel tot betaling aan [verzoeker] van een in goede justitie te bepalen bedrag aan transitievergoeding;
E. betaling van een bedrag € 5.220,07 bruto als gefixeerde schadevergoeding, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te weten vanaf 5 december 2024;
F. betaling van een bedrag ad € 67.860,91 aan billijke vergoeding, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van de beschikking tot aan de dag van betaling, althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan billijke vergoeding;
G. verstrekking binnen vijf dagen na heden aan [verzoeker] van de eindafrekening, op straffe van een dwangsom van € 500,00 met een maximum van €10.000,00;
H. betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
[verwerende partij] voert verweer en stelt dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaart in zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en de overige verzoeken moeten worden afgewezen.

4.Het zelfstandig tegenverzoek van [verwerende partij]

4.1.
verzoekt [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 13.677,94 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van deze procedure
4.2.
[verzoeker] voert verweer en stelt dat de vordering moet worden afgewezen dan wel gematigd.

5.De beoordeling

Het verzoek van [verzoeker]
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of [verwerende partij] onder andere moet worden veroordeeld tot betaling van loon.
[verzoeker] is niet ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en tot betaling van gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding
5.2.
De kantonrechter oordeelt dat [verzoeker] voor wat betreft zijn verzoek om vernietiging van het ontslag op staande voet niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De kantonrechter legt hierna uit hoe tot dit oordeel is gekomen.
5.3.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 671 BW. Voor het instellen van een verzoek tot vernietiging heeft de werknemer twee maanden de tijd (artikel 7:686a lid 4 onder a BW). De vervaltermijn begint te lopen de dag na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd en loopt af aan het einde van de met de laatste werkdag overeenstemmende dag twee maanden later (ECLI:NL:HR:2021:747).
5.4.
[verwerende partij] stelt dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 4 december 2024. Op 4 december 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden waarin [verzoeker] op staande voet is ontslagen. [verwerende partij] heeft het ontslag op staande voet per brief van 5 december 2024 bevestigd. [verzoeker] heeft ter zitting erkend dat hij op 4 december 2024 mondeling is ontslagen. Dit betekent dat de vervaltermijn op 5 december 2024 is gaan lopen en eindigt op 4 februari 2025. [verzoeker] heeft het verzoekschrift tot vernietiging van het ontslag op 5 februari 2024 ingediend. Dat is te laat. In beginsel betekent dit dat [verzoeker] in zijn verzoek niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat het niet is ingediend binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.5.
[verzoeker] beroept zich op de redelijkheid en billijkheid. Volgens [verzoeker] is een beroep op de vervaltermijn onaanvaardbaar gelet op zijn slechte beheersing van de Nederlandse taal.
5.6.
Uit de jurisprudentie volgt dat er omstandigheden kunnen zijn waarbij een verzoeker, ondanks het verstrijken van een vervaltermijn, toch ontvankelijk is in zijn verzoek. Deze omstandigheden kunnen zijn dat een beroep op de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dan wel dat met het niet kunnen inroepen van de vervaltermijn geen afbreuk wordt gedaan aan de ratio van de vervaltermijn.
5.7.
De kantonrechter ziet voor wat betreft het onderhavige verzoek onvoldoende aanknopingspunten om het beroep van [verzoeker] om de vervaltermijn te passeren op grond van de redelijkheid en billijkheid, te honoreren. Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan slechts in uitzonderingsgevallen slagen. Aan de zijde van [verzoeker] zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld. Dat hij de Nederlandse taal niet voldoende machtig is, moge zo zijn, maar [verzoeker] erkent dat bij het gesprek van 4 december 2024 een tolk aanwezig is geweest en dat er tegen hem is gezegd dat hij werd ontslagen. Dat hij zich pas anderhalve week voor het verstrijken van de vervaltermijn tot een gemachtigde heeft gewend en daarbij in eerste instantie de brief van 5 december 2024 niet bij zich had, moge ook zo zijn, maar dat is evenmin een omstandigheid op grond waarvan een beroep op de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De gemachtigde heeft de brief uiteindelijk voor het verstrijken van de vervaltermijn wel gekregen en daarin kunnen lezen dat [verzoeker] op 4 december 2024 mondeling ontslag is aangezegd. Ook de schriftelijke bevestiging van het mondeling gegeven ontslag heeft niet op een dusdanig tijdstip plaatsgevonden dat dit aan een effectieve bescherming tegen het ontslag in de weg staat.
5.8.
De conclusie van het voorgaande is dat [verzoeker] niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag. Gevolg van deze conclusie is dat het aan [verzoeker] verleende ontslag op staande voet onaantastbaar is geworden en dat vast staat dat [verzoeker] aan [verwerende partij] een dringende reden heeft gegeven voor ontslag op staande voet. De door de [verzoeker] verzochte veroordelingen van [verwerende partij] tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding zijn daarom ook niet toewijsbaar.
[verzoeker] heeft geen recht op een transitievergoeding
5.9.
[verzoeker] verzoekt subsidiair – voor het geval wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet onherroepelijk is geworden – om toekenning van de transitievergoeding.
5.10.
Het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van de transitievergoeding vindt zijn grondslag in artikel 7:673 BW. Voor het instellen van dit verzoek heeft een werknemer drie maanden de tijd vanaf de dag na de dag dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4 onder b BW). Nu de vervaltermijn op 5 december 2024 is aangevangen en het verzoekschrift op 5 februari 2025 is ontvangen, heeft [verzoeker] dit verzoek tijdig ingediend en is hij ontvankelijk in dit verzoek.
5.11.
Aan het einde van de arbeidsovereenkomst heeft de werknemer recht op een transitievergoeding, tenzij het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW).
5.12.
[verzoeker] heeft zich op 23 januari 2024 ziek gemeld. [verzoeker] ervaart doorlopend belemmeringen in de linkerbeen/knie waardoor hij niet dan wel moeilijk kan staan, knielen, hurken, dragen en tillen. De bedrijfsarts heeft als enige werk zittend werk geadviseerd (zie hiervoor onder 2.8). Op basis van vermoedens dat [verzoeker] elders werkzaamheden verricht, heeft [verwerende partij] een onderzoek ingesteld naar [verzoeker] . Eerst door een van haar medewerkers en naar aanleiding daarvan later door een recherchebureau. Het recherchebureau heeft geconstateerd zoals hiervoor onder 2.14 omschreven. Na eerst te hebben ontkend dat hij werkzaamheden elders verricht, heeft [verzoeker] erkend, na hiermee te zijn geconfronteerd, dat hij elders werkzaamheden verricht. Dit is in dit geding dan ook vast komen te staan. [verzoeker] heeft werkzaamheden verricht op het moment dat [verwerende partij] mocht verwachten dat hij zich volledig richtte op zijn herstel. Het verweer van [verzoeker] dat hij zich hiertoe genoodzaakt zag omdat hij vanaf augustus 2024 wegens een door [verwerende partij] ingestelde loonstop geen inkomen meer had en zich moest behelpen met leningen en giften van vrienden en familie, gaat niet op. [verwerende partij] heeft de loonstop doorgevoerd omdat [verzoeker] zich niet hield aan de re-integratieverplichtingen. Afgesproken was dat [verzoeker] onder andere twee keer per week zijn leidinggevende zou informeren hoe het met hem ging (zie hiervoor onder 2.9). [verzoeker] heeft zich daar niet aan gehouden. Met [verwerende partij] is de kantonrechter van oordeel dat deze afspraak binnen het advies van de bedrijfsarts valt en een redelijk te achten voorschrift van de werkgever is. [verwerende partij] had verder aangepaste werkzaamheden beschikbaar. Als [verzoeker] invulling had gegeven aan zijn re-integratieverplichtingen had [verwerende partij] de loonstop moeten beëindigen en was [verzoeker] weer voorzien van inkomen. [verzoeker] heeft echter, om naar zijn zeggen inkomen te vergaren, er voor gekozen om tijdens ziekte en zonder overleg elders werkzaamheden te verrichten. Daarnaast, hoewel dit door [verzoeker] wordt betwist, zijn er aanwijzingen, waaronder een facebookpagina, waaruit moet worden opgemaakt dat [verzoeker] al voor de loonstop, tijdens zijn ziekte, elders werkzaamheden verrichtte. [verzoeker] heeft door dit alles ernstig verwijtbaar gehandeld en [verwerende partij] een dringende reden voor ontslag gegeven. [verzoeker] heeft dus geen recht op een transitievergoeding, zodat zijn verzoek tot betaling daarvan zal worden afgewezen.
De loonstop was terecht
5.13.
Verder ligt ter beoordeling voor of [verzoeker] recht heeft op salaris vanaf 2 augustus 2024 tot het moment van het ontslag op staande voet. Omdat het ontslag op staande voet onaantastbaar is geworden, is [verwerende partij] vanaf dat moment in ieder geval geen loon meer verschuldigd.
5.14.
[verzoeker] stelt dat de loonstop niet opgelegd had mogen worden.
5.15.
[verwerende partij] heeft per 2 augustus 2024 het loon stopgezet omdat [verzoeker] niet voldoet aan zijn re-integratieverplichtingen, omdat [verzoeker] geen contact onderhoudt met zijn leidinggevende.
5.16.
De kantonrechter is van oordeel dat [verwerende partij] gerechtigd was vanaf 2 augustus 2024 een loonstop toe te passen en overweegt daartoe als volgt.
5.17.
Op grond van artikel 7:629 lid 1 BW heeft [verzoeker] in principe recht op doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte. [verzoeker] kan zijn recht op loondoorbetaling tijdens ziekte verliezen als blijkt dat hij zonder deugdelijke grond heeft geweigerd mee te werken aan zijn re-integratieverplichtingen (artikel 7:629 lid 3 BW).
5.18.
De bedrijfsarts heeft op 12 februari 2024 al geoordeeld dat [verzoeker] 2 uur per dag kon re-integreren en dat hij iedere twee weken met een uur per dag kon uitbouwen, te starten met een koffiemoment. Op 10 juli 2024 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat [verzoeker] stapsgewijs kan opbouwen, maar dat er wel belemmeringen zijn t.a.v. lopen, staan, knielen, hurken, dragen en tillen. Zittende werkzaamheden hebben de voorkeur. Op 29 juli 2024 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat er gere-integreerd kan worden rekening houdend met de aangegeven beperkingen. Tussen [verwerende partij] en [verzoeker] is onder andere afgesproken dat [verzoeker] tweemaal per week zijn leidinggevende op de hoogte stelt van hoe het met hem gaat. [verzoeker] heeft hier geen (althans niet voldoende) gehoor aan gegeven. [verzoeker] heeft ook geen verklaring gegeven waarom hij zijn leidinggevende niet volgens afspraak op de hoogte stelt. Daar komt bij dat eerder al [verzoeker] zich op 27 en 28 maart 2024 niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft gehouden, waarna er 4 verlofuren zijn ingehouden. Ook heeft hij in mei 2024 twee weken volledig verzuimd en is hij bij brief van 30 juli 2024 aangeschreven dat hij moet voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen (zie hiervoor onder 2.5, 2.6, 2.11). [verzoeker] was derhalve een gewaarschuwd man. [verzoeker] verleent desalniettemin onvoldoende medewerking aan zijn re-integratie. Hij werkt zonder deugdelijke grond niet mee aan een redelijk voorschrift om zijn leidinggevende tweemaal per week op de hoogte te stellen van zijn situatie. Alhoewel [verzoeker] dit niet heeft aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] niet onredelijk was. De bedrijfsarts heeft immers geadviseerd om te re-integreren rekening houdend met de beperkingen. Het op de hoogte houden van zijn leidinggevende moet hieronder worden gerekend. [verzoeker] heeft weliswaar een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV en het UWV heeft geoordeeld dat [verzoeker] zijn eigen werk op 24 augustus 2024 niet kon doen, maar er is geen oordeel gegeven over het aangepaste zittende werk wat [verwerende partij] [verzoeker] wilde laten doen, noch over het contact onderhouden met de leidinggevende van [verzoeker] . Het niet nakomen van de gemaakte afspraak rechtvaardigt dan ook de door [verwerende partij] toegepaste loonsanctie van een loonstop op 2 augustus 2024. [verwerende partij] heeft [verzoeker] hiervoor ook gewaarschuwd, zie onder 2.7. Ook na 2 augustus 2024 heeft [verzoeker] evenwel nagelaten aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen ondanks de loonstop. Hij verscheen niet bij [verwerende partij] om aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen en de aangepaste werkzaamheden te verrichten en heeft ook geen contact meer onderhouden. Het in stand houden van de loonstop was dan ook gerechtvaardigd.
5.19.
Gelet op bovenstaande is voldoende gebleken dat [verzoeker] ten onrechte niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratieverplichtingen, zodat een loonstop als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 BW vanaf 2 augustus 2024 gerechtvaardigd is. Het verzoek tot betaling van het loon vanaf 2 augustus 2024 wordt dan ook afgewezen.
Geen eindafrekening
5.20.
Nu geen van de vorderingen van [verzoeker] kunnen worden toegewezen en [verwerende partij] de salarisspecificatie tot en met 4 december 2024 in het geding heeft gebracht, moet de vordering tot het verstrekken van een eindafrekening eveneens worden afgewezen.
Het zelfstandig tegenverzoek van [verwerende partij]
[verzoeker] moet de onderzoekskosten aan [verwerende partij] betalen
5.21.
[verwerende partij] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten van € 13.677,94 incl. BTW die zij heeft gemaakt voor inschakeling van het bedrijfsrecherchebureau. [verwerende partij] legt hieraan ten grondslag dat op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen. Hieronder vallen ook de onderzoekkosten, volgens [verwerende partij] , omdat op die manier duidelijk werd of en op welke manier [verzoeker] elders werkzaamheden verrichte. Die kosten komen als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking aldus [verwerende partij] omdat er sprake is van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
5.22.
De kantonrechter acht het redelijk dat [verwerende partij] een onafhankelijk bureau heeft ingeschakeld om onderzoek te doen naar de werkzaamheden die [verzoeker] verrichtte. Uit dit onderzoek volgt dat [verzoeker] tijdens ziekte werkzaamheden uitvoerde. Ook is het begrijpelijk dat [verwerende partij] nadat zij zelf had geconstateerd dat [verzoeker] handelde in strijd met hetgeen hij zei dat hij nog kon, door derden een onafhankelijk onderzoek heeft laten uitvoeren. [verwerende partij] heeft voldoende toegelicht dat zij onpartijdig wilde laten vaststellen of [verzoeker] elders werkzaamheden verrichtte, zodat haar geen partijdigheid zou kunnen worden verweten. De kantonrechter is verder van oordeel dat de kosten voldoende zijn onderbouwd met de als productie 26 overgelegde factuur. Deze zijn zonder btw toewijsbaar. [verwerende partij] kan de btw namelijk verrekenen waardoor btw geen schadepost is voor haar. Er wordt dan ook uitgegaan van een bedrag van € 11.304,08 aan kosten die als redelijk worden beschouwd en deze kosten zijn toewijsbaar. [verwerende partij] verzoekt ook wettelijke rente over de onderzoekskosten, maar zij heeft niet onderbouwd op welk moment zij de kosten heeft betaald. Daarom zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf datum indiening van het zelfstandig tegenverzoek op 5 maart 2025 (artikel 6:119 BW).
Zowel in het verzoek van [verzoeker] als in het zelfstandig tegenverzoek van [verwerende partij]
Proceskosten
5.23.
De proceskosten in het verzoek komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verwerende partij] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
5.24.
In het tegenverzoek heeft [verwerende partij] grotendeels gelijk gekregen, zodat [verzoeker] ook in de proceskosten van het tegenverzoek moet worden veroordeeld. Die kosten worden begroot op nihil, omdat ze nauw samenhangen met het verzoek van [verzoeker] .
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
5.25.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
In de zaak van het verzoek van [verzoeker]
6.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
In het tegenverzoek van [verwerende partij]
6.3.
veroordeelt [verzoeker] om aan [verwerende partij] te betalen een schadevergoeding van € 11.304,08 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2025 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, die begroot worden op nihil,
In zowel het verzoek als het tegenverzoek
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [1] ,
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.