Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de tegemoetkomingen die op basis van de kindregeling aan eisers zijn toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
7. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van Dienst Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart. Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor de kinderen van gedupeerde ouders een kindregeling is opgezet. Deze is opgenomen in Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht.
9. Eisers zijn de kinderen van een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Daarom hebben eisers, naast een brief met erkenning hiervan, ook beiden een tegemoetkoming ontvangen op basis van de kindregeling.
Geen afwijking van de forfaitaire tegemoetkoming
10. De rechtbank stelt allereerst vast tussen partijen dat niet in geschil is dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wht volgt dat de forfaitaire tegemoetkoming in het geval van [eiser 1] € 6.000 bedraagt. Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht volgt dat de tegemoetkoming van [eiser 2] € 4.000,- bedraagt.
11. Eisers zijn het niet eens met de tegemoetkoming die zij hebben ontvangen. Deze tegemoetkoming is voor hen in ieder geval te laag. Dienst Toeslagen zou moeten afwijken van het vaste bedrag dat is genoemd in de wet. Enerzijds omdat niet alle kinderen hetzelfde hebben meegemaakt en over een kam kunnen worden geschoren. Elk kind heeft namelijk zijn eigen schade en daarom kan er niet worden volstaan met de in de wet genoemde vaste bedragen. Anderzijds omdat bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS), waarbij de aanvraag enkel door de gedupeerde ouder kan worden ingediend en niet door het kind zelf, ook slechts forfaitaire bedragen voor immateriële schade worden toegekend. Dit kan volgens eisers nooit de bedoeling zijn geweest van de wetgever.
12. De rechtbank heeft beoordeeld of er ruimte is om af te wijken van de wettelijke bepalingen van de Wht. De rechtbank overweegt in dit kader dat artikel 2.12 van de Wht dwingendrechtelijk is geformuleerd. De tekst van de bepaling waarin aan kinderen in verschillende leeftijdscategorieën de bijbehorende forfaitaire bedragen worden toegekend, laat geen ruimte om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. De Wht is een wet in formele zin. Bij een wet in formele zin kan alleen in uitzonderlijke gevallen en als het - kort gezegd- gaat om een omstandigheid of gevolg die de wetgever niet heeft voorzien bij de totstandkoming van de wet, worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen.
13. De rechtbank stelt vast dat in de Memorie van Toelichting van de Whtis opgenomen:
“
Het kabinet wil kinderen perspectief en toekomst teruggeven. Er is daarom voor gekozen om een vaste financiële tegemoetkoming toe te kennen en om geen onderscheid te maken in geleden leed. Uitgangspunt van de kindregeling is namelijk de situatie van kinderen op dit moment. In samenspraak met de kinderen is een indeling per leeftijdsfase gemaakt omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren hiermee samenhangen. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen, hebben recht op de kindregeling en krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur van het leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. De vergoeding is bedoeld als steun in de rug en als basis voor herstel.”
“
Zoals eerder aangegeven wil het kabinet met de kindregeling kinderen een steun in de rug geven voor een nieuwe start. De kindregeling is niet bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een tegemoetkoming. De compensatie die de aanvrager (rechtbank: van de kinderopvangtoeslag of diens partner) ontvangt is ter compensatie bedoeld voor het hele gezin. Als de verstrekte tegemoetkoming niet dekkend is voor de werkelijke geleden schade kan de aanvrager, namens het gezin, een aanvraag doen bij de Belastingdienst toeslagen.”
14. De rechtbank overweegt dat de kindregeling dus niet is bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een eerste tegemoetkoming, ongeacht het leed dat is geleden. Daarmee is duidelijk dat de wetgever ook gevallen als die van eisers voor ogen heeft gehad bij het maken van de wet. Op basis van de verhalen van kinderen van gedupeerden, met daarbij een dialoog, reflectie en analyse, is de kindregeling tot stand gekomen.Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 2.12 van de Wht in dit geval zozeer in strijd komt het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel, dat de toepassing van dit artikel achterwege moet worden gelaten.
15. Nu de wetgever rekening heeft gehouden met een situatie zoals die van eisers, en uitdrukkelijk de keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling niet de daadwerkelijke (immateriële) schade te betrekken, is voor een afwijking van deze wettelijke bepaling geen plaats.
16. Voor de overige geleden schade van de kinderen van een gedupeerde ouder geldt dat via die ouder een aanvraag om aanvullende schadevergoeding kan worden ingediend bij de CWS. Als gevolg van het wettelijk systeem kan alleen de aanvrager van kinderopvangtoeslag dit doen, niet eisers zelf. Als eisers menen dat zij als gevolg van die procedure een te lage vergoeding zullen krijgen en dat er daar niet uit mag worden gegaan van forfaitaire bedragen, is het aan eisers om die argumenten in een procedure tegen een beslissing over de werkelijke schade aan te voeren. Deze uitspraak kan daar niet over gaan. Daarnaast bestaat ook nog de mogelijkheid om een vordering bij de civiele rechter in te stellen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
17. Volgens eisers zou Dienst Toeslagen ook van de hoogte van de tegemoetkoming moeten afwijken door toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht. Daarin wordt namelijk artikel 2.10 genoemd als artikel waarvan kan worden afgeweken als de toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eisers voeren aan dat artikel 2.10 van de Wht vervolgens verwijst naar artikel 2.12 van de Wht en dat daarom de hardheidsclausule ook op artikel 2.12 van de Wht ziet.
18. De rechtbank stelt vast dat in artikel 2.10. van de Wht wordt bepaald wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en artikel 2.12. van de Wht bepaalt de hoogte van de uit te keren bedragen.
19. In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken, maar in dit artikel wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 van de Wht betekent niet dat de hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om ook van artikel 2.12. van de Wht af te wijken. De hardheidsclausule geeft een mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de regels over wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming, maar niet van de regels over de hoogte daarvan. De hardheidsclausule biedt daarom geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming. De beroepsgrond slaagt niet.
Geen zelfstandige rechtsbescherming
20. Verder voeren eisers aan dat zij geen zelfstandige rechtsbescherming hebben als zij afhankelijk zijn van een ouder die bij de CWS een verzoek indient om hun schade vergoed te krijgen. Daarbij merken zij op dat zaken van de gedupeerde ouders en hun kinderen niet parallel lopen. De kindregeling is later ingevoerd waardoor de CWS-procedure al kan zijn afgerond voordat een kind een tegemoetkoming heeft ontvangen op grond van de kindregeling.
21. De rechtbank begrijpt uit het betoog van eisers dat zij geen zelfstandige rechtsbescherming hebben, en dat zij vinden dat toepassing van artikel 2.12 van de Wht in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dat betoog slaagt niet, vanwege de volgende redenen.
22. Zoals hiervoor al is overwogen, mag de rechtbank de toepassing van artikel 2.12 van de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel toetsen.
23. Over de vraag of in dit geval aanleiding bestaat om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van artikel 2.12 van de Wht leidt, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de parlementaire behandeling van de Wht kan worden opgemaakt dat de compensatie die de aanvrager van de kinderopvangtoeslag ontvangt, bedoeld is voor het gehele gezin en dat de aanvrager zo nodig namens het gehele gezin (en dus ook namens de kinderen) een verzoek kan doen om compensatie van werkelijk geleden schade als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van de Wht. De kinderen van de aanvrager hebben daarnaast op grond van artikel 2.10 van de Wht recht op een tegemoetkoming uit hoofde van de kindregeling. Het doel van deze tegemoetkoming is niet om schade te vergoeden, maar om kinderen een steun in de rug geven voor een nieuwe start.De wetgever heeft dus bewust ervoor gekozen om ouders en kinderen dezelfde mogelijkheden van schadevergoeding te geven, maar de aanvraag via de ouders te laten lopen, en om daarnaast voor de kinderen een aanvullende mogelijkheid van tegemoetkoming te creëren. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voordoen die de wetgever niet heeft meegenomen. Alleen al daarom bestaat geen aanleiding om toepassing van artikel 2.12 van de Wht achterwege te laten.
Verzoek om persoonlijk dossier
24. Eisers stellen verder dat de persoonsdossiers van hun ouders tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in hun zaken behoren en deze stukken daarom aan hen overlegd hadden moeten worden door Dienst Toeslagen.
25. Hoewel eisers niet aanvoeren dat en welke rechtsregel geschonden is en wat hiervan het gevolg zou moeten zijn, zal de rechtbank hier toch op reageren. De rechtbank overweegt dat het in deze zaak niet gaat om de werkelijke schade die eisers hebben geleden en wat er in de betreffende jaren precies is gebeurd ten aanzien van de kinderopvangtoeslag aangevraagd door de ouder in kwestie. Bij de kindregeling gaat het om een ambtshalve toekenning van een forfaitaire tegemoetkoming, omdat eisers kinderen zijn van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle op deze zaak betrekking hebbende stukken door Dienst Toeslagen aangeleverd. De persoonsdossiers van de ouders vallen daar niet onder
.
Immateriële schadevergoeding
26. Eisers hebben ook verzocht om immateriële schadevergoeding. Zij doen daarbij een beroep op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, omdat zij door de onrechtmatige beschikkingen, het onrechtmatige handelen en het discrimineren in hun eer en goede naam en in hun persoon zijn aangetast. Eisers verzoeken om een immateriële schadevergoeding van € 130,- per dag toe te kennen vanaf het moment dat de eerste neerwaartse correctie aan de orde was totdat volledig tot herstel is gekomen. De rechtbank wordt ook gevraagd om nader beleid te bepalen en de leemte in de wetgeving op te vullen, omdat wet en beleid geen rekening hebben gehouden met discriminatie.
27. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bestaat er een aanspraak op immateriële schadevergoeding als de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende heeft geleden als gevolg van de aldaar genoemde schadeoorzaken:
een onrechtmatig besluit;
een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
het niet tijdig nemen van een besluit;
een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
28. Niet blijkt van een onrechtmatig genomen besluit jegens eisers en ook aan de overige voorwaarden wordt niet voldaan. Het gestelde onrechtmatig handelen en de discriminatie zou namelijk niet in het kader van de besluitvorming over de kindregeling hebben plaatsgevonden en van een situatie als onder c en d is geen sprake. Over het verzoek van eisers aan de rechtbank om nader beleid te bepalen en de leemte in de wetgeving op te vullen, omdat wet en beleid geen rekening hebben gehouden met discriminatie kan de rechtbank kort zijn. Dat kan de rechtbank niet. De rechtbank moet het besluit toetsen dat het bestuursorgaan – in dit geval de Dienst Toeslagen – heeft genomen en doet dat door de besluiten te toetsen aan de relevante wet- en regelgeving, zoals is opgesteld door de wetgever. De rechter kan daarbij niet op de stoel van het bestuursorgaan (de uitvoerende macht) of de wetgever gaan zitten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de Dienst Toeslagen vooringenomen?
29. Eisers hebben ervan afgezien gehoord te worden, omdat de Dienst Toeslagen, ongeacht wat naar voren wordt gebracht, niet afwijkt van het toegekende bedrag. Hierdoor wordt de bezwaarprocedure volgens eisers inhoudsloos. De Dienst toeslagen handelt vooringenomen en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
30. De rechtbank stelt vast dat de Dienst Toeslagen de door eisers in bezwaar aangevoerde gronden heeft besproken en opnieuw aan de Wht heeft getoetst. Hiermee heeft de Dienst Toeslagen een volledige heroverweging gemaakt. Dat een bezwaarprocedure niet leidt tot het resultaat dat eisers wensen, betekent niet bij voorbaat dat er sprake is van vooringenomenheid. Zoals hiervoor, en ook in eerdere rechterlijke procedures, is uiteengezet, biedt de kindregeling een financiële tegemoetkoming en niet een compensatie van schade. De Dienst toeslagen noch de rechtbank hebben ruimte om een extra vergoeding of een schadevergoeding toe te kennen. Eisers kunnen dit wel bereiken via een aanvraag van hun ouders bij de Commissie Werkelijke Schade.