ECLI:NL:RBMNE:2025:1315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
11101131 \ UC EXPL 24-3189
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betaling tussen aannemersbedrijven over factuur en tegenvordering

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zijn [eiseres] V.O.F. en [gedaagde] B.V. betrokken bij een geschil over de betaling van een factuur. [eiseres], een aannemersbedrijf, heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden uitgevoerd aan een woning en een tuinhuis. De partijen zijn in conflict geraakt over de betaling van de laatste factuur van [eiseres], die een bedrag van € 21.441,64 inclusief btw bedroeg. [gedaagde] heeft slechts € 2.500 betaald en betwist het restant van de factuur. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] bijna volledig toegewezen en de tegenvordering van [gedaagde] tot betaling van € 129.153,88 afgewezen.

De procedure begon met een dagvaarding en verschillende conclusies van antwoord en eis. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter vastgesteld dat de vorderingen van [eiseres] op basis van een regieovereenkomst zijn gedaan, en dat er geen vaste aanneemsom was overeengekomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] de kosten voor de werkzaamheden aan het woonhuis en tuinhuis moet betalen, met uitzondering van de kosten voor coördinatiewerkzaamheden die na 18 september 2022 in rekening zijn gebracht. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] tot betaling van de factuur van 3 december 2022 toegewezen, met een aanpassing van de kosten voor coördinatie. De totale factuur bedraagt € 15.976,48 inclusief btw, waarvan [gedaagde] al € 2.500 heeft betaald, waardoor er nog een bedrag van € 13.476,48 resteert. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11101131 \ UC EXPL 24-3189
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van
[eiseres] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. R.V. van den Wildenberg,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P.C. van As.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- op 10 februari 2025 heeft de kantonrechter een document van [gedaagde] ontvangen met een uitgebreide nadere inhoudelijke reactie en 7 bijlagen. Voor het nemen van een dergelijke nadere conclusie is geen gelegenheid gegeven. De kantonrechter heeft dit stuk daarom tijdens de mondelinge behandeling teruggeven aan [gedaagde] . De overgelegde bijlagen zijn – voor zover relevant - tijdens de mondelinge behandeling besproken.
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag het vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn beide aannemersbedrijven. [eiseres] heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden uitgevoerd aan een woning en een tuinhuis. Partijen twisten over de betaling van de laatste factuur van [eiseres] . De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] bijna helemaal toe. De tegenvordering van [gedaagde] tot betaling van € 129.153,88 wordt afgewezen. De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe en waarom hij tot dit oordeel is gekomen.

3.De beoordeling in conventie en reconventie

Bevoegdheid van de kantonrechter

3.1.
Volgens [eiseres] is de kantonrechter niet bevoegd om van de tegenvordering van [gedaagde] (eis in reconventie) kennis te nemen, omdat deze vordering de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter van € 25.000 overschrijdt. De kantonrechter acht zich in dit geval desondanks bevoegd om ook van deze vordering kennis te nemen op grond van artikel 97 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In dat artikel staat namelijk dat de kantonrechter zaken in reconventie van meer dan € 25.000 ook behandelt, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval sprake.
De factuur van 3 december 2022
3.2.
[eiseres] heeft op 3 december 2022 een factuur van € 21.441,64 inclusief btw gestuurd aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft hiervan € 2.500 betaald. [eiseres] vordert in deze procedure betaling van het restant van € 21.441,64 - € 2.500 = € 18.941,64.
3.3.
[gedaagde] is het hier niet mee eens. Zij stelt allereerst dat partijen met betrekking tot het aanbrengen van de panelen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen. Verder is volgens haar in 2020 afgesproken dat [eiseres] kosten voor coördinatiewerkzaamheden in rekening zou brengen tegen een tarief van € 50 per uur. Op 10 of 18 september 2022 is echter afgesproken dat [eiseres] geen kosten voor coördinatiewerkzaamheden meer in rekening zou brengen.
3.4.
[gedaagde] betwist het restant van de factuur van 3 december 2022 aan [eiseres] verschuldigd te zijn. Volgens haar zijn op die factuur voor een bedrag van € 15.352,50 aan coördinatiewerkzaamheden van na 10/18 september 2022 in rekening gebracht. Zij heeft [eiseres] daarom gevraagd om een specificatie van de werkzaamheden. [eiseres] heeft vervolgens een factuur voor hetzelfde bedrag toegestuurd met een andere uitsplitsing van de kosten:
  • voor coördinatiewerkzaamheden is nog maar € 6.029,16 (exclusief btw) in rekening gebracht. Omdat die zien op de periode na 10/18 september 2022 betwist [gedaagde] dus de verschuldigdheid daarvan;
  • verder is voor ‘Arbeid [A] locatie t.b.v. Tuinhuis’ een bedrag van € 4.272,49 in rekening gebracht en voor ‘Arbeid [A] t.b.v. Woonhuis’ een bedrag van € 6.150,85. Omdat die kosten eerst als kosten voor coördinatiewerkzaamheden in rekening zijn gebracht gaat [gedaagde] er van uit dat het eigenlijk kosten voor coördinatiewerkzaamheden zijn die zij dus niet verschuldigd is. Verder betwist [gedaagde] dat zij deze kosten verschuldigd is. Volgens haar zijn partijen namelijk een vaste aanneemsom overeengekomen voor deze werkzaamheden. Ook vindt zij dat [eiseres] de werkzaamheden tegen een te hoog tarief in rekening heeft gebracht.
3.5.
Zoals hiervoor al is vermeld stelt [gedaagde] dat zij voor de werkzaamheden met betrekking tot de panelen een vaste aanneemsom met [eiseres] is overeengekomen van € 55.800 voor arbeid en € 17.500 voor materiaal (exclusief btw). [eiseres] heeft volgens haar echter € 124.808,75 voor arbeid in rekening gebracht, wat een overschrijding van het afgesproken bedrag inhoudt van € 69.008,75. Dat betekent dat 2,2 keer zoveel in rekening is gebracht als was overeengekomen. [gedaagde] gaat er van uit dat de kosten voor materiaal met eenzelfde factor zullen zijn overschreden dus 2,2 x € 17.500 = € 37.730. [gedaagde] vindt dat dit verrekend moet worden met een mogelijk nog door haar te betalen bedrag. In reconventie vordert zij dit bedrag van € 69.008,75 + € 37.730 = € 106.738,75 exclusief btw. Dat is € 129.153,88 inclusief btw.
Wat hebben partijen met elkaar afgesproken over de prijs?
3.6.
De kantonrechter moet in de eerste plaats beoordelen wat [eiseres] en [gedaagde] met elkaar hebben afgesproken over de prijs. Om dit vast te stellen, kijkt de kantonrechter naar wat [eiseres] en [gedaagde] gezegd en gedaan hebben en wat zij op grond daarvan van elkaar mochten verwachten. Dat alles moet bij de uitleg van een overeenkomst worden betrokken. [1] Bovendien: niet alleen het gedrag rondom het sluiten van de overeenkomst is van belang. Ook wat partijen ná het sluiten van de overeenkomst gedaan hebben, kan een rol spelen bij het bepalen wát partijen zijn overeengekomen. [2]
3.7.
Gelet op de verklaringen en gedragingen van [eiseres] en [gedaagde] vindt de kantonrechter dat zij een prijsafspraak hebben gemaakt op basis van regie. In de eerste plaats heeft [eiseres] in haar e-mails van 31 augustus 2020 en 1 september 2020 namelijk duidelijk aangegeven dat de door haar opgegeven benodigde materialen en arbeid een inschatting betrof. [eiseres] heeft in haar e-mail van 1 september 2020 ook duidelijk het voorbehoud gemaakt dat het aantal dagen anders kan zijn in de praktijk.
3.8.
Maar partijen hebben zich daar in de periode daarna ook naar gedragen. [gedaagde] heeft aan [eiseres] gevraagd of zij per dag en week de uren en materialen wilde bijhouden en factureren. Ook dat wijst op een regieovereenkomst. Het wekelijks of maandelijks bijhouden van de kosten en het delen van gespecificeerde overzichten hiervan met de opdrachtgever, is immers kenmerkend voor een regieovereenkomst. Daartoe bestaat geen aanleiding als een vaste aanneemsom is afgesproken. In dat geval is het aan de (onder)aannemer ( [eiseres] ) zelf om ervoor te waken dat hij niet over het afgesproken bedrag heengaat, aangezien de financiële consequenties daarvan (in beginsel) voor zijn rekening komen.
3.9.
Een ander belangrijk aspect van een regieovereenkomst is dat de omvang van het werk van tevoren moeilijk is vast te stellen of niet wordt vastgesteld. Daarvan is in dit geval ook sprake: [eiseres] was bij haar inschatting in 2020 ervanuit gegaan dat het werk ongeveer vier weken zou duren. Vervolgens heeft [eiseres] ruim twee jaar in opdracht van [gedaagde] gewerkt. Alleen hieruit blijkt al dat de werkzaamheden in de praktijk uiteindelijk veel meer inhielden dan de werkzaamheden zoals genoemd in [eiseres] ’s inschatting in 2020. Daarnaast heeft [eiseres] ook toegelicht welke werkzaamheden zij nog meer heeft uitgevoerd. Zo heeft [eiseres] bijvoorbeeld uitneembare luiken in de paneelwanden moeten maken, was zij betrokken bij de bouw van het tuinhuis en moest zij maatregelen nemen als gevolg van de luchtvochtigheid in de woning. De totale omvang van de werkzaamheden was dus van te voren niet vastgesteld.
3.10.
Ten slotte duidt ook het feit dat [gedaagde] , aanvankelijk zonder protest, substantieel méér heeft betaald dan wat er volgens haarzelf is afgesproken, erop dat er werd gefactureerd op regiebasis en dat partijen dit ook zo hebben afgesproken. Als er daadwerkelijk een vaste aanneemsom zou zijn overeengekomen, is het niet logisch dat [gedaagde] zonder daar een punt van te maken tientallen duizenden euro’s méér zou hebben betaald dan de overeengekomen beweerdelijke aanneemsom.
3.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt hieruit dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] op regiebasis zou factureren en dat zij geen vaste aanneemsom zijn overeengekomen.
3.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] ook nog gezegd dat [eiseres] haar had moeten waarschuwen voor de overschrijding van de door [eiseres] opgegeven kosten in 2020. De kantonrechter begrijpt deze stelling van [gedaagde] zo dat zij kennelijk vindt dat als er geen sprake is van een vaste aanneemsom er in ieder geval sprake is van een richtprijs. Op grond van de wet (artikel 7:752 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek) moet de opdrachtnemer in dat geval de opdrachtgever namelijk waarschuwen als de richtprijs met meer dan 10% wordt overschreden. Als de opdrachtnemer dit niet doet, mag de richtprijs niet worden overschreden met meer dan 10%.
3.13.
Maar van een richtprijs is in dit geval geen sprake, want daarvoor is vereist dat de richtprijs in voldoende mate is gespecificeerd, dat voldoende duidelijk is om welke werkzaamheden het gaat en dat de genoemde prijs in voldoende mate richtinggevend is. Zoals hiervoor is overwogen was de totale omvang van het project niet duidelijk op het moment dat [eiseres] haar inschatting gaf en is er daarom ook geen sprake van een voldoende gespecificeerde prijs voor het totale project. Omdat er geen sprake is van een richtprijs hoefde [eiseres] [gedaagde] dus niet te waarschuwen voor de overschrijding van haar aanvankelijke prijsinschatting in 2020.
3.14.
Dit betekent dat [gedaagde] niets onverschuldigd aan [eiseres] heeft betaald. Er was met andere woorden wel een rechtsgrond, oftewel een reden voor [gedaagde] om [eiseres] te betalen. De kantonrechter zal de reconventionele vorderingen van [gedaagde] – die zijn gebaseerd op de stelling dat een vaste aanneemsom was overeengekomen – dan ook afwijzen. Omdat [gedaagde] daarom geen vordering heeft op [eiseres] , slaagt haar verrekeningsverweer (in conventie) eveneens niet.
3.15.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] de kosten die in rekening zijn gebracht voor de werkzaamheden ten behoeve van het woonhuis en het tuinhuis zal moeten betalen. [gedaagde] stelt dat de nog openstaande factuur van 3 december 2022 – voor zover die op deze posten ziet – niet correct is omdat de desbetreffende kosten op de eerste versie van deze factuur als kosten voor coördinatie in rekening waren gebracht. Daarin volgt de kantonrechter [gedaagde] niet.
3.16.
Op de eerste factuur van 3 december 2022 waren inderdaad een paar posten onder één noemer in rekening gebracht die later zijn uitgesplitst. Anders dan [gedaagde] stelt stond op de eerste factuur echter niet dat al die kosten betrekking hadden op coördinatie. Er stond op dat deze betrekking hadden op ‘Arbeid [A] op locatie t.b.v. coördinatie
en andere werkzaamheden’ (onderstreping door kantonrechter). Bij de factuur was een Excelsheet meegestuurd, waarop de desbetreffende werkzaamheden gedetailleerd waren gespecificeerd. Na het verzoek van [gedaagde] om dit verder te specificeren heeft [eiseres] deze post verder uitgesplitst in arbeid ten behoeve van het tuinhuis, arbeid ten behoeve van het woonhuis en coördinatiewerkzaamheden. Naar [eiseres] heeft gesteld – en [gedaagde] heeft dat niet weersproken – is bij de tweede versie van de factuur precies dezelfde Excelsheet meegestuurd en vormt die ook de basis voor de nadere uitsplitsing. [gedaagde] heeft dat niet gemotiveerd weersproken. Zo heeft zij niet aangegeven welke regels op de Excelsheet verkeerd (of onder een andere noemer) in rekening zouden zijn gebracht.
3.17.
Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter er van uit dat de uitsplitsing op de tweede factuur correct is. De daarop in rekening gebrachte kosten voor arbeid ten behoeve van het woonhuis en tuinhuis moeten daarom in beginsel door [gedaagde] worden betaald (op de kosten voor coördinatie komt de kantonrechter hierna nog terug). Tussen partijen staat echter ter discussie tegen welk uurtarief deze werkzaamheden in rekening mochten worden gebracht.
Welk uurtarief mag [eiseres] in rekening brengen?
3.18.
De werkzaamheden waarvan [eiseres] betaling vordert zijn door haar in rekening gebracht tegen een tarief van € 550 per dag voor werkzaamheden op locatie en € 420 voor werkzaamheden op de werkplaats. [gedaagde] is het hier niet mee eens. Volgens haar zijn partijen overeengekomen dat [eiseres] haar uren in rekening zou brengen tegen een tarief van € 50 per uur. Dat kwam neer op € 400 per dag voor werkzaamheden die in de werkplaats werden uitgevoerd en € 530 voor werkzaamheden op locatie (daarbij waren namelijk ook reis- en parkeerkosten inbegrepen). Volgens [eiseres] zijn deze tarieven in januari 2022 in wederzijds overleg verhoogd naar de in rekening gebrachte € 420 respectievelijk € 550 per dag. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] daarover gezegd dat zij zich niet meer kan herinneren dat zij hiermee akkoord is gegaan. [gedaagde] heeft na januari 2022 wel steeds deze uurtarieven betaald. Om deze reden en omdat [gedaagde] tijdens de zitting de nadere afspraak niet zozeer heeft betwist, maar alleen heeft gezegd dat zij zich dit niet herinnert, gaat de kantonrechter er vanuit dat [gedaagde] heeft ingestemd met de nieuwe uurtarieven per 1 januari 2022. Omdat [gedaagde] niet heeft gesteld dat [eiseres] deze tarieven niet correct zou hebben toegepast zal de kantonrechter uitgaan van de bedragen zoals deze zijn gefactureerd.
De coördinatiewerkzaamheden
3.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] [gedaagde] op 21 september 2020, kort na het begin van het project, heeft verzocht of zij – naast de werkzaamheden in de woning – ook de projectcoördinatie op zich wilde nemen. [eiseres] heeft daarvoor op haar laatste factuur voor de periode vanaf 27 september 2022 tot en met 18 november 2022 in totaal 86 coördinatie-uren bij [gedaagde] in rekening gebracht ter hoogte van € 6.029,16 (excl. btw).
3.20.
[gedaagde] betwist deze kosten aan [eiseres] verschuldigd te zijn. Volgens [gedaagde] hebben partijen op 10 september 2022 afgesproken dat [eiseres] [gedaagde] geen coördinatie-uren mee zou doorberekenen. Volgens [gedaagde] had [eiseres] vanaf 10 september 2022 eventuele facturen voor coördinatiewerkzaamheden moeten richten aan de eigenaren van de woning. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [gedaagde] naar haar bericht van 18 september 2022 aan [eiseres] , waarin [gedaagde] onder meer schrijft:
“Afgelopen week ben je continu op het werk geweest en heb je je vnl bezig gehouden met het tuinhuis en coördinatie werk onderaannemers.
Ik heb je uitgelegd dat jouw facturen gedeeltelijk door mij doorberekend worden aan [B] .
[B] betaald de coördinatie uren.
Jouw andere uren worden gezien als productie uren en geboekt op posten zoals omschreven op jouw spreadsheet.
Vervolgens factureer ik dat aan [B] in termijnen van de totale afbouw.
Het is niet meer nodig om dagelijks een uitvoerder/coördinator op het werk te hebben en de eventueel nog resterende werkzaamheden kunnen later of door derden worden uitgevoerd.
In dat kader kan ik dus alleen maar productie uren doorberekenen en niet meer een hele week coördinatie uren.
Lijkt mij ook niet meer nodig.
Jouw laatste factuur is van 13 juli en gaat t/m wk 25.
Het is nu week 37.
Ik wil dit graag zo snel mogelijk, teneinde overzicht te houden, aftonden en door factureren.
Graag zo snel mogelijk een factuur.”
3.21.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat in 2020 – toen aan [eiseres] was gevraagd ook coördinatiewerkzaamheden uit te voeren – uiteindelijk is afgesproken dat deze werkzaamheden door [eiseres] aan [gedaagde] in rekening zouden worden gebracht. [gedaagde] zou deze dan doorberekenen aan de uiteindelijke opdrachtgevers. Omdat haar eigen werkzaamheden rond september 2022 waren voltooid, wilde [gedaagde] niet meer dat [eiseres] nog kosten voor coördinatiewerkzaamheden aan haar in rekening zou brengen. Dat is besproken op 10 september 2022 en bevestigd in het hiervoor geciteerde bericht.
3.22.
[eiseres] heeft gesteld dat zij uit het bericht alleen had afgeleid dat zij niet meer hele dagen aan coördinatiewerkzaamheden in rekening mocht brengen. Omdat zij toch aan het werk was in het pand, bleef zij echter wel coördinatiewerkzaamheden uitvoeren. Er liepen namelijk allerlei onderaannemers rond in het pand die vragen aan haar stelden, en waarop zij toch moest antwoorden/handelen.
3.23.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] uit het bericht van [gedaagde] van 18 september 2022 had moeten begrijpen dat [gedaagde] niet wilde dat [eiseres] nog kosten voor coördinatiewerkzaamheden aan haar in rekening bracht na – in elk geval – 18 september 2022. Als zij toch nog coördinatiewerkzaamheden verrichtte had het op haar weg gelegen om ofwel met [gedaagde] ofwel met de eigenaren/opdrachtgevers af te stemmen of deze werkzaamheden vergoed zouden worden, en zo ja door wie. Dat heeft zij kennelijk niet gedaan. Gelet op deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de na 18 september 2022 in rekening gebrachte kosten voor coördinatiewerkzaamheden niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.24.
[eiseres] heeft een overzicht in het geding gebracht waaruit blijkt welke coördinatiewerkzaamheden bij factuur van 3 december 2022 nog door haar in rekening zijn gebracht (de bijlage bij productie 8 bij dagvaarding). Daaruit volgt dat
in de periode van 10 september tot en met 3 november 2022in totaal 52,5 uren in rekening zijn gebracht tegen een tarief van € 68,75. De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] tot betaling van die uren afwijzen.
3.25.
Dit is anders voor de periode
vanaf 4 november 2022. Voor die periode gold tussen [eiseres] en [gedaagde] namelijk wel een duidelijke afspraak die inhield dat [eiseres] maximaal 2 uur per dag aan coördinatiewerkzaamheden zou besteden. Dit blijkt uit het door [eiseres] overgelegde gespreksverslag van 4 november 2022, dat als productie 6 is overgelegd. Dit wordt ook door [gedaagde] erkend. De kantonrechter wil wel met [eiseres] aannemen dat er niet op alle dagen evenveel beroep werd gedaan op [eiseres] voor coördinatiewerkzaamheden. Dat kan de ene dag wat meer en de andere dag wat minder geweest zijn. Een redelijke uitleg van de afspraak tussen partijen is daarom dat er gemiddeld over de resterende periode (dat is de periode tot en met 18 november 2022) niet meer dan twee uur per dag aan coördinatiewerkzaamheden in rekening werden gebracht.
3.26.
In de periode vanaf 4 november tot en met 18 november 2022 vielen 11 werkdagen. Uitgaande van maximaal (gemiddeld) 2 coördinatie-uren per werkdag, betekent dit [eiseres] voor die periode (11 dagen x 2 uur = 22 uur x € 68,75 =) € 1.512,50- (excl. btw) bij [gedaagde] in rekening mocht brengen, in plaats van de in rekening gebrachte 33,5 uren.
3.27.
[gedaagde] heeft tot slot nog aangevoerd dat [eiseres] deze afspraak niet met haar maar met [bedrijf] B.V. heeft gemaakt. Maar dit verweer slaagt niet, omdat het feit dat er [bedrijf] B.V. op het gespreksverslag van 4 november 2022 staat onvoldoende is om vast te stellen dat [eiseres] niet met [gedaagde] maar met die entiteit deze afspraak zou hebben gemaakt. Naar [eiseres] heeft gesteld heeft zij namelijk altijd met de heer Van Leeuwen zaken gedaan in zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde] . Zij mocht er dan ook van uitgaan dat dat in dit geval ook zo was.
Wat betekent dit voor de vorderingen?
3.28.
Zoals al in randnummer 4.14 is uitgelegd, heeft [gedaagde] niets onverschuldigd betaald aan [eiseres] en wordt haar vordering in reconventie van € 129.153,88 daarom afgewezen.
3.29.
Verder moet [gedaagde] de factuur van 3 december 2022 voldoen, met dien verstande dat de post die ziet op de coördinatiewerkzaamheden wordt verlaagd van € 6.029,16 naar € 1.512,50exclusief btw. De totale factuur bedraagt dan € 13.203,70 exclusief btw, zijnde € 15.976,48 inclusief btw. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] hiervan al € 2.500 heeft betaald, zodat een bedrag van € 13.476,48inclusief btw resteert. De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen om dat bedrag aan [eiseres] te betalen.
3.30.
Over de verschuldigde bedragen is [gedaagde] de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 30 dagen na factuurdatum op grond van art. 6:119a van het Burgerlijk Wetboek. [eiseres] heeft weliswaar een beroep gedaan op de in haar algemene voorwaarden genoemde betalingstermijn van 14 dagen, maar deze algemene voorwaarden zijn niet van toepassing op de overeenkomst tussen partijen. [eiseres] heeft namelijk pas voor het eerst op haar factuur naar de algemene voorwaarden verwezen en dat is te laat. Ander dan in het door [eiseres] aangehaalde arrest, deden [gedaagde] en [eiseres] niet al jaren zaken met elkaar. De algemene voorwaarden zijn daarom niet van toepassing.
3.31.
De door [eiseres] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is ook toewijsbaar tot een bedrag van € 909,76. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit), omdat de algemene voorwaarden van [eiseres] niet van toepassing zijn. De vordering van € 1.666,28 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 909,76 bij € 13.476,48 in hoofdsom.
De proceskosten
3.32.
[gedaagde] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden (in conventie) begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.745,22
3.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.34.
En in reconventie worden de proceskosten van [eiseres] begroot op € 950,00 aan salaris advocaat (2 punten x factor 0,5 x tarief € 950,00).
Uitvoerbaar bij voorraad
3.35.
Dit vonnis wordt in conventie op een aantal punten uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zoals [eiseres] heeft gevraagd. Dat betekent dat de beslissing van de kantonrechter moet worden gevolgd, ook als een van de partijen beroep instelt. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat een hogere rechter een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 13.476,48, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 2 januari 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 909,76,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.745,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 950,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.
EM 62935