In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 4 juli 2023 tegen de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld. De rechtbank had eerder, op 2 april 2024, een beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een besluit op bezwaar te nemen. Op 21 februari 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend, maar geen van de partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
De rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar op 14 mei 2024 is verstreken en dat verweerder tot op heden geen besluit heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank bepaalt dat dit in principe binnen twee weken na verzending van de uitspraak moet gebeuren, maar kan in bijzondere gevallen een andere termijn vaststellen. In deze zaak is er sprake van een bijzonder geval, waardoor de rechtbank eerder heeft geoordeeld dat een termijn van twintig weken na verzending van de uitspraak realistisch is.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er een dwangsom van € 50,- per dag moet worden opgelegd voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 53,- moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.