ECLI:NL:RBMNE:2025:1280

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/16/580585 / HL ZA 24-240
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen aansprakelijkheid asbestinventariseerder wegens ontbreken normschending bij opstellen asbestinventarisatierapport

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers [eisers] een vordering ingesteld tegen [gedaagde] V.O.F. naar aanleiding van een asbestinventarisatie die door [gedaagde] is uitgevoerd. De achtergrond van de zaak betreft een brand die in januari 2016 heeft plaatsgevonden in het bedrijfspand van [eisers], waarbij asbest is vrijgekomen. [gedaagde] heeft een asbestinventarisatie uitgevoerd op het dak van een naastgelegen pand, dat van [bedrijf 1], en op basis van deze inventarisatie zijn saneringskosten door [bedrijf 1] op [eisers] verhaald. De eisers stellen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door niet zelf monsters te nemen en zich te baseren op de resultaten van een andere asbestinventariseerder, [bedrijf 2]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eisers] niet voldoende hebben aangetoond dat [gedaagde] een norm heeft geschonden. De rechtbank wijst de vordering van [eisers] af, omdat zij niet hebben kunnen onderbouwen dat de werkwijze van [gedaagde] onrechtmatig was. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] en dat [eisers] de proceskosten van [gedaagde] moeten vergoeden, die zijn vastgesteld op € 2.094,00. De uitspraak is gedaan op 26 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/580585 / HL ZA 24-240
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonend in [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. H.B. Voskamp,
tegen
[gedaagde] V.O.F.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W. Knoester.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de e-mail waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de e-mail van [eisers] van 29 januari 2025 waarmee zij een aanvullende productie hebben overgelegd
- de mondelinge behandeling van 10 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat er een vonnis komt.

2.De kern van de zaak

In de nacht van 22 op 23 januari 2016 is brand uitgebroken in het bedrijfspand van [eisers] Daarbij is asbest vrijgekomen. [gedaagde] heeft daarna een asbestinventarisatie uitgevoerd op het dak van het bedrijfspand van [bedrijf 1] , naast dat van [eisers] Uit deze asbestinventarisatie bleek dat asbest aanwezig was op het dak van [bedrijf 1] , waardoor [bedrijf 1] haar dak moest laten saneren. De kosten van het saneren heeft [bedrijf 1] verhaald op [eisers] In deze zaak staat de vraag centraal of de asbestinventarisatie door [gedaagde] (en de totstandkoming van het daarbij behorende rapport) wel op de juiste manier heeft plaatsgevonden. [eisers] vinden van niet en vragen aan de rechter om te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eisers] en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor hun schade. De rechtbank wijst de vordering af, want [eisers] hebben niet goed gemotiveerd waarom [gedaagde] werkwijze onrechtmatig zou zijn.

3.De beoordeling

3.1.
[eisers] verwijten [gedaagde] in de kern dat zij niet zélf monsters afkomstig van het terrein van [bedrijf 1] heeft laten analyseren in een laboratorium. [gedaagde] heeft namelijk de resultaten van een andere asbestinventariseerder, [bedrijf 2] , gebruikt voor haar rapport. [bedrijf 2] was ingeschakeld door de gemeente om een asbestinventarisatie uit te voeren van de openbare weg tussen het bedrijfspand van [eisers] en dat van [bedrijf 1] . Op basis van die inventarisatie is het asbestverspreidingsgebied vastgesteld waar ook het pand van [bedrijf 1] in lag. [eisers] hebben onvoldoende uitgelegd dat [gedaagde] daarmee een bepaalde norm heeft overtreden (en dus onrechtmatig zou hebben gehandeld). Daarnaast hebben [eisers] in een eerdere procedure bij het gerechtshof al onvoldoende gemotiveerd dat het rapport van [gedaagde] niet op de juiste wijze is samengesteld en ziet de rechtbank niet in waarom er nu een ander oordeel zou moeten komen.
[gedaagde] heeft niet gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven norm
3.2.
Uit de door [eisers] aangehaalde wetsartikelen blijkt niet dat [gedaagde] de resultaten van een andere (gecertificeerde) asbestinventariseerder niet zou mogen gebruiken voor haar eigen rapport. [eisers] baseren zich op artikel 7.17.2.5 en artikel 7.17.2.8 van bijlage XIIIa bij de Arboregeling. Die artikelen zijn niet meer dan opsommingen van vereisten waaraan een asbestinventarisatierapport moet voldoen. In die artikelen staat nergens dat [gedaagde] de monsters zelf had moeten nemen of de monsters zelf naar een laboratorium had moeten sturen voor analyse. De artikelen bevatten ook geen verbod op het gebruik van de resultaten van een ander geaccrediteerd asbestinventarisatiebureau zoals [bedrijf 2] .
3.3.
Dat sluit aan bij de verklaring van de heer Hennekij, een andere asbestinventariseerder. Hij heeft verklaard dat [gedaagde] niet verplicht was om zelf een monster te nemen en dat [gedaagde] het monster van [bedrijf 2] mocht gebruiken in haar rapport. [eisers] hebben over deze verklaring alleen gezegd dat de heer Hennekij de wetsartikelen verkeerd interpreteert, maar zij leggen dat onvoldoende uit. [eisers] hadden eenvoudig een andere asbestinventariseerder kunnen vragen om uit te leggen hoe de regels door de branche dan wel worden geïnterpreteerd. Toen de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling vroeg waarom [eisers] geen verklaringen van andere asbestinventariseerders konden overleggen die hun zienswijze ondersteunen, verklaarde de advocaat van [eisers] dat hij geen asbestinventariseerders heeft kunnen vinden die daartoe bereid waren. De rechtbank ziet dat als een extra aanwijzing dat de interpretatie van de regels zoals [eisers] die verdedigen onjuist is.
3.4.
[eisers] stellen verder dat [gedaagde] ook een niet-wettelijke zorgplicht tegenover hen had en dat [gedaagde] die heeft overtreden. Het is de rechtbank alleen niet duidelijk geworden hoe een beroep op die zorgplicht – als die al bestaat – [eisers] verder helpt. De enige inhoudelijke invulling die [eisers] geven aan de zorgplicht is dat [gedaagde] de voorschriften voor het opstellen van een asbestinventarisatierapport heeft overtreden. Zoals hiervoor is uitgelegd, is dat niet zo. Daarom slaagt het beroep van [eisers] op de zorgplicht niet.
In een eerdere procedure hebben [eisers] niet kunnen aantonen dat [gedaagde] een verwijt kan worden gemaakt
3.5.
In een eerdere procedure is geoordeeld dat [eisers] aansprakelijk zijn voor de saneringskosten die [bedrijf 1] heeft moeten maken na de brand. In die procedure is vast komen te staan dat door de brand in het bedrijfspand van [eisers] asbest is terechtgekomen op het dak van het bedrijfspand van [bedrijf 1] . [1] Het gerechtshof heeft daarbij overwogen dat het feit dat [gedaagde] niet zelf een monster heeft genomen, maar zich heeft gebaseerd op het monster en het laboratoriumonderzoek dat [bedrijf 2] aan de restanten golfplaat heeft laten verrichten, niets afdoet aan de verklaringen van de asbestdeskundigen in die zaak (die verklaarden dat er asbest was aangetroffen op het dak van [bedrijf 1] ). [2]
3.6.
Het gerechtshof heeft daarnaast het volgende overwogen over het rapport van [gedaagde] :
“Het hof is daarbij overigens van oordeel dat [eisers] onvoldoende gemotiveerd hebben aangevoerd dat het rapport van [gedaagde] niet op de juiste wijze is samengesteld, nu zij geen deskundigenoordeel in het geding hebben gebracht waaruit volgt dat het asbestinventarisatierapport van [gedaagde] in de gegeven omstandigheden niet aan de toepasselijke standaarden voldoet. Een verwijzing naar mailcorrespondentie van de advocaat van [eisers] met de stichting Ascert of naar een antwoord van de Nederlandse Arbeidsinspectie op een algemeen geformuleerde vraag van de advocaat over de plicht een asbestinventarisatie uit te voeren, is daartoe onvoldoende. Die stukken bieden op zichzelf onvoldoende aanknopingspunten dat het rapport van [gedaagde] in dit geval niet volgens de regels is uitgevoerd omdat de restanten golfplaten niet opnieuw zijn bemonsterd.” [3]
3.7.
In deze procedure baseren [eisers] zich opnieuw op onder andere e‑mailcorrespondentie van hun advocaat met de stichting Ascert, met daarin alleen een algemeen geformuleerde vraag over de plicht een asbestinventarisatie uit te voeren. Belangrijker is nog dat [eisers] , ondanks de overweging van het gerechtshof, geen deskundigenoordeel in het geding hebben gebracht waaruit volgt dat het asbestinventarisatierapport van [gedaagde] in de gegeven omstandigheden niet aan de toepasselijke standaarden voldoet. [eisers] geven de rechtbank daarmee geen enkele aanleiding om nu anders over het rapport van [gedaagde] te oordelen dan het gerechtshof al heeft gedaan in de eerdere procedure.
Conclusie: geen sprake van onrechtmatig handelen door [gedaagde]
3.8.
[eisers] hebben onvoldoende gemotiveerd waarom [gedaagde] onrechtmatig tegenover hen zou hebben gehandeld. De rechtbank wijst de vordering van [eisers] daarom af. Aan de beoordeling van de andere elementen van onrechtmatige daad, zoals de mogelijke afwezigheid van een causaal verband tussen de schade van [eisers] en het handelen van [gedaagde] en het relativiteitsvereiste, komt de rechtbank niet toe.
[eisers] moeten de proceskosten van [gedaagde] vergoeden
3.9.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.11.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
4.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2. en 4.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. G. Boonzaaijer en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 28 maart 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2652, rov. 6.8.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 28 maart 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2652, rov. 6.7.
3.Hof Arnhem-Leeuwarden 28 maart 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2652, rov. 6.7.