ECLI:NL:RBMNE:2025:122

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/4247
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheidsverklaring voor voortgezet speciaal onderwijs; beoordeling van de motivering en ondersteuningsbehoefte

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op 21 januari 2025, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder om voor hun zoon, geboren in 2008, een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs af te geven, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de toelaatbaarheidsverklaring toereikend gemotiveerd is en dat het beroep ongegrond is. De zaak betreft een geschil over de afgifte van een toelaatbaarheidsverklaring voor voortgezet speciaal onderwijs, waarbij de ouders van de minderjarige eiseres van mening zijn dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat er niet met alle relevante omstandigheden rekening is gehouden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 december 2024, waarbij de ouders, hun gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat de ouders en de minderjarige op zoek zijn naar een vervolgopleiding waarvoor geen toelaatbaarheidsverklaring nodig is, maar dat de toelaatbaarheidsverklaring nog steeds geldig is tot en met 31 juli 2026. De rechtbank stelt vast dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling van een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring en dat de motivering van het besluit voldoende is, ondanks de bezwaren van eisers. De rechtbank concludeert dat de toelaatbaarheidsverklaring voor voortgezet speciaal onderwijs terecht is afgegeven en dat het beroep ongegrond is verklaard. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4247

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. C.W. Simonis),
en
het bestuur van het Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs Zuid-Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Streefkerk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder om voor hun zoon [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008, een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs af te geven.
2. Met het besluit van 10 april 2024 op het bezwaar van eisers is de toelaatbaarheidsverklaring in stand gebleven met een aanvullende motivering en twee nieuwe deskundigenadviezen.
3. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres] (moeder van [minderjarige] ), de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en mevrouw [A] , directeur-bestuurder bij verweerder.
5. [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord door de rechter, maar daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

Weergave schoolloopbaan [minderjarige]
heeft regulier onderwijs gevolgd op basisschool de [naam 1] in [plaats 1] (20 maart 2012 – 31 juli 2020). In het schooljaar 2020/20221 is [minderjarige] gestart regulier voorgezet onderwijs op het [naam 2] College in [plaats 1] in een structuurklas met 10 leerlingen. In dat schooljaar kreeg [minderjarige] een verwijzing naar [naam onderwijs] [plaats 3] . Het [naam onderwijs] -traject was gericht op terugkeer naar het [naam 2] College, maar is vroegtijdig beëindigd vanwege veel schoolverzuim. Het [naam onderwijs] -traject liep van 16 juni 2021 – 26 oktober 2021. Op 26 januari 2022 is een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs afgegeven, die door het [naam 2] was aangevraagd. [minderjarige] is niet naar voorgezet speciaal onderwijs gegaan, maar hij is in het schooljaar 2022/2023 gestart op [school] (regulier praktijkonderwijs) in [plaats 2] . Per 15 april 2024 is hij van [school] verwijderd. Sindsdien zit [minderjarige] thuis. [minderjarige] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij VSO [naam 3] onderwijs te volgen.
Procesbelang aanwezig
6. De rechtbank overweegt dat de ouders met [minderjarige] en een leerplichtambtenaar op zoek zijn naar een vervolgopleiding waarvoor geen toelaatbaarheidsverklaring nodig is. Hiervoor worden concrete stappen gezet. Op de zitting heeft de moeder van [minderjarige] toegelicht dat [minderjarige] staat ingeschreven voor de koksopleiding en op de wachtlijst staat. Waarschijnlijk kan hij in januari 2025 starten met deze opleiding. Verweerder ziet hierin geen aanleiding om de toelaatbaarheidsverklaring in te trekken, maar heeft wel vraagtekens gesteld bij het procesbelang, omdat de toelaatbaarheidsverklaring geen belemmering vormt voor het vervolg van [minderjarige] schoolcarrière. Nu over de vervolgopleiding nog geen definitieve beslissing is genomen en niet is gebleken dat [minderjarige] op een vervolgopleiding is toegelaten en een duurzame ontwikkeling laat zien, terwijl hij zijn startkwalificatie nog niet heeft, is naar het oordeel van de rechtbank procesbelang nog steeds aanwezig. De toelaatbaarheidsverklaring is nog geldig tot en met 31 juli 2026.
Wettelijk kader
7. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling toelaatbaarheidsverklaring
8. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder een toelaatbaarheidsverklaring voor voortgezet speciaal onderwijs heeft mogen afgeven. Van belang daarbij is dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling van een aanvraag om een toelaatbaarheidsverklaring.
9. Eisers vinden dat de toelaatbaarheidsverklaring niet had mogen worden afgegeven. Zij stellen zich op het standpunt dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Ook met de twee nieuwe deskundigenadviezen in de bezwaarfase is nog onvoldoende duidelijk wat de exacte ondersteuningsbehoefte is, waaruit de impulsiviteit of gebrekkige sociaal emotionele ontwikkeling blijkt en welk onderwijs dus het meest passend is. Die vragen heeft de bezwaaradviescommissie opgeworpen en die zijn onvoldoende beantwoord. Verder vinden zij dat verweerder niet met alle relevante omstandigheden rekening heeft gehouden. Ook dit wijst op een tekort in de motivering. De moeder stelt dat [minderjarige] niet een echte kans is geboden om zich verder te laten begeleiden bij de schoolgang zodat hij dit uiteindelijk zelf zou kunnen volhouden.
10. De rechtbank overweegt als volgt. De bezwaaradviescommissie heeft opgemerkt dat het primaire besluit onvoldoende motivering bevatte over waarom [minderjarige] was aangewezen op speciaal onderwijs. Weliswaar waren er twee deskundigenadviezen die dat concludeerden, maar het besluit zelf bevatte niet het onderliggende materiaal dat de conclusie kon dragen. De bezwaaradviescommissie heeft de onderliggende documenten alsnog opgevraagd en beoordeeld. Hieruit heeft zij geconcludeerd dat verweerder heeft kunnen concluderen dat er een ondersteuningsbehoefte is die passend is bij het voortgezet speciaal onderwijs.
11. Na het advies zijn naast de deskundigenadviezen die bij de aanvraag waren gevoegd, in de bezwaarfase twee aanvullende deskundigenadviezen opgemaakt door andere deskundigen. Ook hierin wordt de conclusie getrokken dat de school van alles heeft geprobeerd om het reguliere onderwijs vanuit en begeleid door [school] passend te maken voor [minderjarige] . Het heeft echter onvoldoende soelaas geboden. Geconcludeerd wordt dat speciaal onderwijs voor [minderjarige] de kans biedt om alsnog succeservaringen op te doen en de startkwalificatie te behalen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gegevens die verweerder en de deskundigen hebben gebruikt, zoals het ontwikkelingsperspectief, de logboeken en gespreksverslagen, afdoende dat het gedrag van [minderjarige] een intensievere ondersteuning en begeleiding vergt, dan het regulier onderwijs kan bieden. In beide adviezen is vermeld van welke documenten gebruik is gemaakt, daarover kan geen misverstand bestaan.
13. De documenten bevatten voorbeelden van (in houding en verbaal) dreigend en uitdagend oppositioneel gedrag en zijn moeite om gezag te accepteren. Zo volgt bijvoorbeeld uit het gespreksverslag van 1 september 2022 dat [minderjarige] nadat hij meerdere keren is aangesproken op zijn telefoongebruik in de klas tegen de docent heeft gezegd ‘Hou je rotkop’, ‘Ik heb je vandaag al vijf keer en stomp op je bek willen geven, ik ben blij dat ik dat nog niet gedaan heb’ en ‘Je moet niet tegen mij praten’. [minderjarige] gedraagt zich impulsief en provocerend als onvoldoende strikt toezicht aanwezig is. Hij laat dan geen zelfinzicht zien. Hij heeft moeite met uitgestelde aandacht en met het inschatten van het effect van zijn (dreigend, dominant) gedrag op medeleerlingen. In het ontwikkelingsplan (aangepast integratief beeld 9 september 2022) staat dat de houding van [minderjarige] , hoewel dat subtiel gebeurt, intimiderend kan overkomen op andere leerlingen die daardoor bang voor hem zijn. Zij hebben zich in zijn aanwezigheid onveilig gevoeld. [minderjarige] laat hiermee externaliserend probleemgedrag zien dat om strikte en duidelijke begeleiding vraagt. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ontoereikende motivering op dit punt, ook al zijn de voorbeelden van gedrag niet expliciet uitgeschreven.
14. Verder blijkt uit de documenten dat de school voldoende heeft gedaan om de extra ondersteuning en begeleiding die onmiskenbaar nodig was, ook te bieden. Zo is extra surveillance en toezicht ingezet als [minderjarige] op school was en zijn diverse maatwerktrajecten ingezet en uiteindelijk is naar een zo goed passende en haalbare uitstroom voor [minderjarige] heeft gezocht.
15. Ter zitting is de beroepsgrond dat de nieuwe adviezen voor eisers niet kenbaar waren, ingetrokken. Eisers hebben deze nieuwe adviezen gezien en hierop op de zitting ook gereageerd. Weliswaar zijn de dragende overwegingen uit de adviezen niet expliciet overgenomen, maar het bestreden besluit is op deze adviezen gebaseerd en daar wordt ook naar verwezen. Ook bevat het bestreden besluit een aangevulde motivering waarin is toegelicht waarom de ondersteuningsbehoefte van [minderjarige] groter is dan het regulier onderwijs kan bieden. Zo heeft [minderjarige] intensieve begeleiding nodig met 1 op 1 momenten, moeite met gezag en een beperkte leermotivatie. Gelet hierop en de gezien de toen reeds bekende eerste adviezen, die een gelijke strekking hadden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het besluit wegens een onvoldoende kenbare motivering te vernietigen.
16. Op de zitting hebben eisers naar voren gebracht dat één van de adviezen van 11 april 2024 dateert, terwijl op 10 april 2024 op het bezwaar is beslist, zodat het besluit op bezwaar feitelijk maar op één nieuw deskundigenadvies is gebaseerd. In reactie hierop heeft mevrouw [A] op zitting verklaard dat zij beide adviezen heeft gezien voordat het bestreden besluit werd genomen. De rechtbank twijfelt er niet aan dat het besluit op beide nieuwe adviezen is gebaseerd.
17. De beroepsgrond die inhoudt dat [minderjarige] (uiteindelijk) onvoldoende kans(en) heeft gehad om te laten zien dat hij klassikaal onderwijs aankon, leidt niet tot een ander oordeel. Reeds aan het einde van de basisschoolperiode in 2020 is geconstateerd dat sprake was van grensoverschrijdend gedrag dat moeilijk te corrigeren was. [minderjarige] is vervolgens gestart in een structuurklas van een reguliere VMBO school. Toen bleek dat dit te weinig structuur en ondersteuning bood, is hij in 2021 overgestapt naar een [naam onderwijs] -klas. Toen hij daar wegens te weinig schoolbezoek niet verder kon, is gezocht naar een andere school. Ouders wezen de mogelijkheid van speciaal onderwijs af. Toen is praktijkonderwijs bij [school] in beeld gekomen en hoewel deze school aarzelingen had, ook of de school theoretisch aansloot op het niveau van [minderjarige] , is besloten hem de kans te geven om zijn schoolcarrière hier te hervatten in schooljaar 2021/2022. Al kort na de start ervan bleek dat de onderwijsbehoefte van [minderjarige] het onderwijsaanbod toch oversteeg. Vervolgens is een maatwerktraject gestart, bestaande uit diverse stages met intensieve begeleiding. In de didactische delen was sprake van begeleiding door de [instelling] . Na discussie over het aantal dagen stage en de vraag van [minderjarige] en moeder om meer aandacht voor de cognitieve ontwikkeling is ook hieraan medewerking verleend. Er is een plan gestart voor de opbouw van klassikaal onderwijs met behulp van hulpverlening door De Waag en een stage van 2 dagen per week. Bij de evaluatie aan het einde van het schooljaar 2022/23 bleek dat de aandacht voor de stage bij [minderjarige] steeds verder was afgenomen en dat hij zich niet aan veiligheidsafspraken hield. In de uren dat [minderjarige] de 1 op 1 hulp had, was er vooruitgang, maar [minderjarige] kon in de loop van de tijd onvoldoende motivering opbrengen voor schoolwerk. Hierbij speelde mee dat [school] geen aanbod had voor theoretische ontwikkeling op het niveau van [minderjarige] en hem niet langer (individueel) kon begeleiden.
18. Vervolgens heeft de school een plan gemaakt voor 4 dagen stage per week en 1 dag begeleiding door [school] met als doel; uitstromen naar de schildersvakopleiding in februari 2024. Ook dit plan heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden omdat eisers vonden dat [minderjarige] meer op school moest kunnen zijn. De vorderingen in kort geding om de school te dwingen [minderjarige] meer toegang te verlenen tot klassikaal onderwijs zijn afgewezen. [1] [minderjarige] is in april 2024 definitief van school verwijderd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze voorgeschiedenis dat [school] meer dan voldoende alternatieven heeft geboden om [minderjarige] via regulier traject onderwijs te laten genieten.
19. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een tekort in onderzoek door de school. Moeder stelt weliswaar dat de school zich onvoldoende heeft ingespannen en fouten heeft gemaakt, net als docenten en andere ouders, maar de rode draad is dat [minderjarige] door zijn kenmerkende gedrag op het regulier onderwijs niet de hulp en ondersteuning krijgt die nodig is. De school hoefde niet nogmaals een traject te starten of af te wachten zoals moeder bedoelde met het Jongeren Advies Punt (JAP). Na alle geprobeerde trajecten is niet aannemelijk dat deze vorm van begeleiding nu juist het verschil had kunnen maken, te meer omdat het theoretisch niveau van de school niet aansloot bij dat van [minderjarige] . Ook hierbij gaat het om intensieve begeleiding die [school] op de lange duur niet kan bieden. Dat is uiteengezet in de aanvulling van de aanvraag van 20 november 2023.
20. Het is voor de rechtbank zonder twijfel dat het belang van [minderjarige] ook deze toelaatbaarheidsverklaring nodig maakt. Voor de gehele middelbare school periode van 4 jaar is vastgesteld dat [minderjarige] geen succeservaring heeft meegemaakt. Uiteraard is de corona-periode (net als voor andere kinderen) moeilijk geweest, maar de gedragsproblemen zijn ook al beschreven door de basisschool en juist [minderjarige] moet dan de kans krijgen om door juiste, intensieve en structureel sterke begeleiding zich alsnog te gaan ontwikkelen. Het reguliere onderwijs kan deze (1 op 1) begeleiding niet bieden.

Conclusie en gevolgen

21. De rechtbank concludeert dat verweerder de toelaatbaarheidsverklaring voor voortgezet speciaal onderwijs heeft mogen afgeven.
22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de toelaatbaarheidsverklaring in stand blijft.
23. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: regelgeving

Wet voortgezet onderwijs 2020 (WVO 2020)
Op grond van artikel 2.47, zevende lid, aanhef en onder c, van de WVO 2020 heeft het samenwerkingsverband tot taak het beoordelen of leerlingen aangewezen zijn op het leerwegondersteunend onderwijs, of toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
Artikel 2.47, veertiende lid, van de WVO 2020 bepaalt dat het samenwerkingsverband er zorg voor draagt dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs of de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de noodzakelijke deskundigheid.
Uitvoeringsbesluit WVO 2020
Volgens artikel 2.51 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 zijn de deskundigen, bedoeld in artikel 2.47, veertiende lid, van de WVO, een orthopedagoog of een psycholoog en, afhankelijk van de leerling over wiens toelaatbaarheid wordt geadviseerd, ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts.
Wet op de expertisecentra
Artikel 40, twaalfde lid, bepaalt dat een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor voortgezet speciaal onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs.

Voetnoten

1.Uitspraak van 22 maart 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1797.