ECLI:NL:RBMNE:2024:1797

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/16/569400 / KG ZA 24-36
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot klassikaal onderwijs voor minderjarige met speciale onderwijsbehoeften

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2024, hebben de ouders van een minderjarige leerling, die momenteel onderwijs volgt op een reguliere school, een kort geding aangespannen. De ouders eisen dat hun zoon, die op dit moment niet in staat is om klassikaal onderwijs te volgen vanwege gedragsproblemen, wordt toegelaten tot het klassikale onderwijs op zijn huidige school. De school heeft echter aangegeven dat zij niet in staat is om passend onderwijs te bieden en heeft een verwijdering van de leerling aangekondigd, met de suggestie om over te stappen naar speciaal onderwijs.

De voorzieningenrechter heeft in deze zaak de zorgplicht van de school beoordeeld en geconcludeerd dat de school aan haar verplichtingen heeft voldaan. De rechter oordeelt dat de ouders een spoedeisend belang hebben, maar dat de school niet verplicht is om de leerling toe te laten tot klassikaal onderwijs, gezien de gedragsproblemen van de leerling en het feit dat de school niet de benodigde ondersteuning kan bieden. De ouders hebben ook een geschil aanhangig gemaakt bij de Geschillencommissie, die heeft geoordeeld dat de school voldoende alternatieven heeft geboden.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de ouders afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De rechter heeft benadrukt dat de leerling het beste kan worden ondersteund binnen het speciaal onderwijs, en dat de ouders en de leerling zich moeten openstellen voor deze mogelijkheid om de gewenste opleiding te kunnen volgen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/569400 / KG ZA 24-36
Vonnis in kort geding van 22 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zoon [minderjarige] ,
eisers,
hierna samen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. C.W. Simonis,
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.M. de Bekker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 8 en de nagekomen productie 9,
- de producties 1 tot en met 10 van [gedaagde] ,
- de eiswijzing van 8 februari 2024,
- de mondelinge behandeling van 9 februari 2024, waarvan aantekeningen zijn gemaakt.
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te bieden om te reageren op de uitspraak van de Geschillencommissie Passend Onderwijs (hierna: de Geschillencommissie) van 20 februari 2024. Op 1 maart 2024 hebben de ouders het advies van de Geschillencommissie en hun reactie daarop aan de rechtbank toegezonden. Op 5 maart 2024 werd ook de reactie van [gedaagde] ontvangen.
1.3.
Op basis hiervan wordt deze uitspraak gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
De minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) zit sinds schooljaar 2022/2023 op de [school] in [vestigingsplaats] (hierna: [school] ). [school] is een van de scholen van [gedaagde] .
2.2.
[gedaagde] heeft per brief van 31 oktober 2023 aangekondigd van plan te zijn om [minderjarige] te verwijderen van de school omdat ze hem geen passend onderwijs kan bieden. [gedaagde] heeft een school in het speciaal onderwijs gevonden waar [minderjarige] terecht kan en heeft een toelatingsverklaring voor het speciaal onderwijs aangevraagd en verkregen.
2.3.
De ouders en [minderjarige] zelf verzetten zich tegen overplaatsing naar het speciaal onderwijs: zij menen dat [minderjarige] op zijn plek is bij [school] en dat het klassikaal theoretisch onderwijs moet worden voortgezet. De ouders eisen in dit kort geding dat [minderjarige] wordt toegelaten tot het klassikale onderwijs van [school] . Als dat niet slaagt eisen de ouders dat [gedaagde] meewerkt aan het vinden van een andere geschikte school binnen het reguliere onderwijs.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in kort geding om voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of de ouders een spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Als dat zo is moet worden beoordeeld of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in een kort geding geen plaats is voor bewijslevering.
De ouders hebben een spoedeisend belang
3.2.
[minderjarige] volgt op dit moment drie dagen in de week onderwijs: hij loopt twee dagen stage bij een [stageplek] en heeft een dag in de week een branchecursus op [school] . De andere twee dagen zou hij ook stage lopen, maar dat is volgens de ouders voor hem fysiek niet haalbaar. [minderjarige] zit nu dus twee dagen in de week thuis. De ouders eisen dat hij die twee dagen klassikaal onderwijs krijgt op [school] .
3.3.
[minderjarige] is bij het wijzen van dit vonnis nét 16 jaar oud en heeft recht op onderwijs. Partijen zijn het erover eens dat de huidige situatie, waarin hij twee dagen thuis zit, volstrekt onwenselijk is. Dat vraagt om een spoedige oplossing. Het aanbieden van twee dagen klassikaal onderwijs door [school] zou die oplossing (volgens de ouders) kunnen zijn: daarmee is de spoedeisendheid gegeven.
[school] hoeft [minderjarige] niet toe te laten tot klassikaal onderwijs
3.4.
In de eerste plaats eisen de ouders dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot het bieden van (fysiek) onderwijs aan [minderjarige] , bestaande uit twee dagen school, één branchedag op de locatie van [school] en twee dagen stage, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft.
3.5.
[minderjarige] loopt al twee dagen stage en volgt al één dag branche-onderwijs op [school] . De vordering van de ouders is er dus op gericht dat [minderjarige] de overige twee dagen wordt toegelaten tot het klassikaal theoretisch onderwijs op [school] .
3.6.
Op elke school rust de zorgplicht om haar leerlingen passend onderwijs te bieden. Het uitgangspunt is dat die zorgplicht binnen de eigen school wordt ingevuld, maar het kan soms zo zijn dat de school niet in staat is om een leerling passend onderwijs te bieden. In dat geval kan de school invulling geven aan haar zorgplicht door de leerling een plek op een andere school te bieden die wel passend is.
3.7.
De voorzieningenrechter kan de vordering van de ouders alleen toewijzen als voldoende aannemelijk is dat [school] aan [minderjarige] passend klassikaal onderwijs kan bieden. Dat is niet het geval en dus wordt de vordering afgewezen. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
[school] heeft aan haar zorgplicht voldaan om passend onderwijs te bieden
3.8.
Partijen zijn het erover eens dat het voor de verdere ontwikkeling van [minderjarige] goed zou zijn als hij klassikaal theoretisch onderwijs volgt. Zij verschillen van mening over de vraag waar dat onderwijs geboden moet worden. [gedaagde] meent dat de mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs zijn uitgeput en dat [minderjarige] is aangewezen op speciaal onderwijs. Volgens de ouders heeft [gedaagde] zich onvoldoende ingespannen om [minderjarige] toe te laten tot het klassikaal onderwijs en is dat wel mogelijk.
3.9.
Bij aanvang van het onderwijs op [school] in het schooljaar 2022/2023 bleek al na enkele weken dat het niet haalbaar was om [minderjarige] klassikaal onderwijs te bieden in reguliere setting vanwege provocerend en grensoverschrijdend gedrag. In het multidisciplinair overleg van 12 september 2022 werd geconcludeerd dat [minderjarige] behoefte heeft aan een vaste docent, kleine groepen en een bekende structuur. Er is toen besloten dat [minderjarige] een maatwerktraject zou volgen waarin hij vijf dage per week stage loopt, gericht op uitstroom naar arbeid.
3.10.
In februari 2023 is op verzoek van moeder en [minderjarige] een nieuwe poging gedaan om toe te werken naar klassikaal onderwijs. [minderjarige] kreeg een vaste begeleider die hem intensief hielp met de opbouw van klassikaal onderwijs. In juni 2023 was dat traject afgerond en was de conclusie dat [minderjarige] het didactisch streefniveau van [school] heeft bereikt. In overleg met [minderjarige] en zijn de ouders is gekozen voor een traject waarbij hij vier dagen per week stage loopt, plus een dag brancheonderwijs. Daarna zou hij uitstromen naar arbeid. Vier dagen stage is volgens de ouders fysiek niet haalbaar en de wens is om [minderjarige] opnieuw toe te laten tot klassikaal onderwijs bij [school] .
3.11.
[school] kan dit niet bieden. [minderjarige] is didactisch op niveau om uit te stromen naar vervolgonderwijs, maar is op dit moment gedragsmatig (nog) onvoldoende in staat om onderwijs in grote(re) groepen te volgen. [school] heeft als school binnen het regulier onderwijs niet de mogelijkheden om die intensieve begeleiding te bieden op het niveau van [minderjarige] , dat hoger ligt dan dat van andere leerlingen in het praktijkonderwijs. Binnen het voortgezet speciaal onderwijs zijn die mogelijkheden er wel.
3.12.
De visie van [gedaagde] vindt steun in de rapportages van orthopedagoog [A] en kinder- en jeugdpsycholoog [B] . Zij concluderen allebei dat [minderjarige] het beste ondersteund kan worden binnen het speciaal voortgezet onderwijs.
3.13.
De ouders stellen daar de verklaring van de heer [C] tegenover. Uit die verklaring blijkt weliswaar dat de huidige situatie zonder klassikaal onderwijs onwenselijk is, maar daar zijn partijen het over eens. [C] spreekt zich niet uit over de vraag wat voor [minderjarige] passend onderwijs is en hij stelt niet dat het voortgezet speciaal onderwijs voor [minderjarige] niet geschikt is.
3.14.
De ouders hebben gelijktijdig met deze procedure een geschil gestart bij de Geschillencommissie. In de uitspraak van 20 februari 2024 oordeelt de Geschillencommissie dat [gedaagde] de ondersteuningsbehoefte van [minderjarige] voldoende heeft onderzocht, hem meerdere alternatieven in begeleiding en het volgen van onderwijs heeft geboden en concludeert de commissie dat de behoefte van [minderjarige] aan begeleiding de mogelijkheden van [school] overstijgt.
3.15.
In reactie op de uitspraak van de Geschillencommissie wijzen de ouders erop dat bij het gesprek van 4 juli 2023 met [school] een document op tafel lag waarin drie mogelijkheden stonden, waaronder een traject waarbij [minderjarige] twee dagen per week theoretisch onderwijs zou krijgen. [minderjarige] heeft daar toen niet voor gekozen, maar volgens de ouders blijkt hieruit dat het wel een optie was (en is). [gedaagde] voert hiertegen aan dat het document slechts bedoeld was om een volledig palet te schetsen van de mogelijkheden, maar dat bij een eventuele voorkeur van [minderjarige] voor deze route zou zijn uitgelegd dat dit geen reële optie was.
3.16.
De voorzieningenrechter kan niet beoordelen wat in juli 2023 de bedoeling is geweest van het document. Uit de recente deskundigenverklaringen blijkt wel duidelijk dat de behoefte van [minderjarige] op dit moment niet aansluit bij het klassikaal onderwijs dat van een reguliere school voor praktijkonderwijs als [school] mag worden verwacht. Dat [school] (mogelijk) eerder een aanbod heeft gedaan om meer te doen dan van haar kan worden verlangd, maakt dit niet anders.
3.17.
De conclusie is dat [gedaagde] aan haar verplichtingen heeft voldaan om [minderjarige] binnen [school] passend onderwijs te bieden. Van de school kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat [minderjarige] tot het klassikaal onderwijs wordt toegelaten, terwijl zij onvoldoende mogelijkheden heeft voor de benodigde intensieve gedragsbegeleiding en geen onderwijs aanbiedt op het niveau van [minderjarige] . Daarmee zou [school] niet alleen [minderjarige] tekortdoen, maar ook de andere leerlingen die aan haar zorg zijn toevertrouwd.
3.18.
Wel mag van [gedaagde] worden verwacht dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk wordt overgeplaatst naar een school die wél passend onderwijs kan bieden. Tot die tijd zal het huidige onderwijsaanbod moeten worden gecontinueerd, waarbij [minderjarige] de mogelijkheid krijgt om vier dagen stage te lopen plus een dag branchecursus. Dat hij vanwege fysieke klachten op dit moment maar twee dagen stage loopt en dus twee dagen thuis zit, is reden temeer om vaart te zetten achter de overplaatsing.
De eisvermeerdering wordt toegestaan
3.19.
Op 8 februari 2024, een dag voor de mondelinge behandeling, hebben de ouders een verzoek gedaan tot eisvermeerdering. [gedaagde] heeft hier bezwaar tegen gemaakt en voert aan dat het in strijd met de goede procesorde is om zo kort voor de zitting nog de eis te vermeerderen.
3.20.
Hoewel het vermeerderen van de eis een dag voor de zitting zonder meer laat is, staat de voorzieningenrechter dit toch toe. De reden daarvoor is dat de eisvermeerdering is ingegeven door de ontwikkelingen op die dag voor de zitting, toen de zaak bij de Geschillencommissie werd behandeld. Daarbij hangt de eisvermeerdering nauw samen met de oorspronkelijke eis en ziet deze op hetzelfde feitencomplex. Dit alles maakt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat [gedaagde] niet onevenredig in haar belangen is geschaad door de late eisvermeerdering.
De vordering om mee te werken aan een onderwijsplek wordt afgewezen
3.21.
De ouders vorderen na eisvermeerdering om [gedaagde] te veroordelen om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis “
mee te werken aan een onderwijsplek binnen het reguliere (praktijk)onderwijs bestaande uit een pre-entree opleiding en/of theorie gecombineerd met twee stagedagen per week” op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft.
3.22.
Ter zitting hebben de ouders toegelicht dat de vordering zo is bedoeld dat wordt bepaald dat [gedaagde] op zoek gaat naar een andere school voor [minderjarige] binnen het regulier onderwijs. De vordering wordt afgewezen omdat dit niet valt binnen de zorgplicht van de school. [gedaagde] moet op grond van de wet (artikel 8.15 Wet voortgezet onderwijs 2020) bij verwijdering zorgen voor overplaatsing naar passend onderwijs, maar gelet op de afgegeven toelatingsverklaring speciaal onderwijs, de deskundigenverklaringen en haar eigen oordeel is regulier onderwijs niet passend.
3.23.
Voor het geval de ouders zelf een school binnen het reguliere onderwijs vinden die bereid is om [minderjarige] passend onderwijs te bieden, heeft [gedaagde] aangegeven dat zij zal meewerken aan een warme en openhartige overdracht.
Slotoverwegingen
3.24.
De voorzieningenrechter oordeelt dus dat [school] geen klassikaal onderwijs aan [minderjarige] hoeft te bieden en ook niet zelf op zoek hoeft te gaan naar een school die aan de wensen van ouders voldoet. Op basis van wat in deze procedure naar voren is gebracht lijkt [minderjarige] op dit moment het meest op zijn plek binnen het voortgezet speciaal onderwijs.
3.25.
Op de zitting is ter sprake gekomen dat de ouders en [minderjarige] zich verzetten tegen overplaatsing naar het speciaal onderwijs vanwege slechte ervaringen van de vader van [minderjarige] met dit type onderwijs. Dat die persoonlijke ervaringen meewegen is heel begrijpelijk. Toch wil de voorzieningenrechter de ouders en [minderjarige] meegeven dat deze stap kan bijdragen aan de wens van [minderjarige] om zo snel mogelijk te starten met de door hem gewenste (schilders)opleiding.
De ouders moeten de proceskosten betalen
3.26.
De ouders krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. De voorzieningenrechter begroot die kosten op € 1.795,00. Dat bedrag bestaat uit € 688,00 aan griffierecht en € 1.107,00 aan advocaatkosten (tarief gemiddelde zaak).

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt de ouders in de proceskosten van € 1.795,00,
4.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Könning, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.