ECLI:NL:RBMNE:2025:1190

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/1279, UTR 24/1336 t/m UTR 24/1344, UTR 24/1346, UTR 24/1348 t/m UTR 24/1350, UTR 24/1352, UTR 24/1630, UTR 24/1633 t/m UTR 24/1640.
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over WOZ-waarde van onroerende zaken in Utrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de WOZ-waarde van diverse onroerende zaken in Utrecht. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de WOZ-waarden voor het belastingjaar 2023 had vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarden van de woningen vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had deze waarden gehandhaafd na het indienen van een verweerschrift met taxatiematrices. Tijdens de digitale zitting op 3 februari 2025 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog waren vastgesteld, en dat de argumenten van eiseres onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de gronden die pas op de zitting zijn aangevoerd, buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet eerder schriftelijk waren ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar in stand gelaten en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/1279, UTR 24/1336 t/m UTR 24/1344, UTR 24/1346, UTR 24/1348 t/m UTR 24/1350, UTR 24/1352, UTR 24/1630, UTR 24/1633 t/m UTR 24/1640.

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V.,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: K. Vos).

Inleiding

1.1.
In de beschikking van 31 maart 2023 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarden van diverse onroerende zaken in [plaats] voor het belastingjaar 2023 naar de waardepeildatum 1 januari 2022 als volgt vastgesteld:
Zaaknummer
Woning/niet-woning
Object
Vastgestelde waarde
UTR 24/1279
Woning
[adres 1] [plaats]
€ 257.000,-
UTR 24/1336
Woning
[adres 2] [plaats]
€ 257.000,-
UTR 24/1337
Woning
[adres 3] [plaats]
€ 299.000,-
UTR 24/1338
Woning
[adres 4] [plaats]
€ 220.000,-
UTR 24/1339
Woning
[adres 5] [plaats]
€ 244.000,-
UTR 24/1340
Woning
[adres 6] [plaats]
€ 234.000,-
UTR 24/1341
Woning
[adres 7] [plaats]
€ 218.000,-
UTR 24/1342
Woning
[adres 8] [plaats]
€ 213.000,-
UTR 24/1343
Woning
[adres 9] [plaats]
€ 215.000,-
UTR 24/1344
Woning
[adres 10] [plaats]
€ 223.000,-
UTR 24/1346
Woning
[adres 11] [plaats]
€ 220.000,-
UTR 24/1348
Woning
[adres 12] [plaats]
€ 218.000,-
UTR 24/1349
Woning
[adres 13] [plaats]
€ 231.000,-
UTR 24/1350
Woning
[adres 14] [plaats]
€ 213.000,-
UTR 24/1352
Woning
[adres 15] [plaats]
€ 215.000,-
UTR 24/1630
Woning
[adres 16] [plaats]
€ 215.000,-
UTR 24/1633
Woning
[adres 17] [plaats]
€ 220.000,-
UTR 24/1634
Woning
[adres 18] [plaats]
€ 218.000,-
UTR 24/1635
Woning
[adres 19] [plaats]
€ 218.000.-
UTR 24/1636
Woning
[adres 20] [plaats]
€ 213.000,-
UTR 24/1637
Woning
[adres 21] [plaats]
€ 215.000,-
UTR 24/1638
Woning
[adres 22] [plaats]
€ 223.000,-
UTR 24/1639
Woning
[adres 23] [plaats]
€ 220.000,-
UTR 24/1640
Woning
[adres 24] [plaats]
€ 231.000,-
(Gezamenlijk: de woningen)
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van de woningen ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
1.3.
In de uitspraak op bezwaar van 4 januari 2024 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de objecten gehandhaafd.
1.4.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met taxatiematrices ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 3 februari 2025. De gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en [taxateur] (taxateur van de heffingsambtenaar) hebben deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling van de rechtbank

Inleiding
2. Het door gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [1]
3. Pas op de zitting wordt door de gemachtigde van eiseres concreet gemaakt waarom eiseres het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat de heffingsambtenaar in de beroepsfase de WOZ-waarde nader heeft onderbouwd met het verweerschrift (ontvangen door de rechtbank op 28 juni 2024 en doorgezonden op 11 juli 2024) heeft de gemachtigde van eiseres echter ruimschoots de kans gehad om daar tijdig op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde de heffingsambtenaar en de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van gronden uit zijn beroepschrift of pinpointbrief buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde eerder op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting.
Beoordelingskader
4. De WOZ-waarde van de woningen is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woningen wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woningen. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woningen op de waardepeildatum (1 januari 2022) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
6. De woningen zijn appartementen, in 1980 gebouwd en in 2017 gerenoveerd. De woningen verschillen enkel in gebruikersoppervlakte en hebben allemaal een balkon van 5 m².
7. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum
1 januari 2022. Eiseres bepleit een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft de in beroep vastgestelde waarde.
8. Om de waarde van de woningen te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woningen worden vergeleken met vier verkopen in een appartementencomplex in [plaats] , te weten:
- [adres 25] in [plaats] , verkocht op 26 maart 2021 voor € 300.500,-;
- [adres 26] in [plaats] , verkocht op 19 november 2021 voor € 380.000,-;
- [adres 27] in [plaats] , verkocht op 2 augustus 2021 voor € 345.000-.;
- [adres 28] in [plaats] , verkocht op 2 juli 2022 voor € 325.000,-.
Beoordeling van het geschil
9. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woningen niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen ook appartementen zijn, die in dezelfde plaats zijn gelegen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen van eiseres. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woningen qua bouwjaar, staat van onderhoud, en kwaliteit van de voorzieningen. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woningen van eiseres en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
10. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Lagere prijs per m²
11. Eiseres heeft ter zitting verzocht om voor de WOZ-waardes van alle woningen uit te gaan van een de laagst vindbare prijs per vierkante meter van de [straat] in dit dossier van € 2.807,-. Eiseres heeft dit niet eerder aangevoerd. Gelet hierop betrekt de rechtbank deze beroepsgrond niet in de beoordeling.
Balkons
12. Op zitting voert eiseres aan dat de heffingsambtenaar de balkons geen waarde toe moet kennen. Eiseres heeft dit niet eerder aangevoerd. Gelet hierop betrekt de rechtbank deze beroepsgrond niet in de beoordeling.
Parkeerplaatsen
13. Eiseres voert op zitting aan dat de waarde van de parkeerplaatsen op basis van eerder gemaakte afspraken niet op € 12.500,-, maar op € 15.000,- moet worden gesteld. Eiseres heeft dit niet eerder aangevoerd. Gelet hierop betrekt de rechtbank deze beroepsgrond niet in de beoordeling.
Proceskosten van de heffingsambtenaar
14. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om de gemachtigde van eiser in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen. Deze kosten bedragen 2x € 75,- per bezwaardossier, per object, voor het inhuren van een extern persoon die specifiek zaken van deze gemachtigde behandelt. Haar uurvergoeding bedraagt € 75,-. Daarbij wijst de heffingsambtenaar op uitspraken van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag over het procedeergedrag van gemachtigde. Artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het mogelijk om een partij in de proceskosten van de andere partij te veroordelen. Dit artikel biedt geen basis voor een veroordeling van een gemachtigde in de proceskosten van een partij. De rechtbank wijst dit verzoek af.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
15. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
16. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep als uitgangspunt redelijk.
17. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 4 april 2023. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus nog geen twee jaar verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

18. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Daarom is het beroep ongegrond.
19. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiseres geen gelijk krijgt. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht. Ook wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Vermeer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:221 is de rechtbank ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiseres.