ECLI:NL:RBMNE:2025:1145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
11373665 \ UC EXPL 24-7222
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van voormalig hoofd administratie voor schade door verduistering

In deze zaak vordert de besloten vennootschap [eiseres] B.V. schadevergoeding van haar voormalig hoofd administratie, [gedaagde], op grond van artikel 7:661 BW. [gedaagde] heeft in de periode van haar dienstverband onrechtmatige onttrekkingen gedaan van de bedrijfsrekening, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade voor [eiseres]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] op verschillende manieren geldbedragen aan zichzelf heeft overgemaakt zonder toestemming, en dat zij dit op een geraffineerde wijze heeft gedaan. Ondanks dat [gedaagde] niet aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling en haar verweer niet voldoende onderbouwd was, heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden. De totale schade is vastgesteld op € 61.531,07, waarvan een bedrag van € 5.796,90 reeds in mindering is gebracht. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 55.734,17 aan schadevergoeding, alsook tot vergoeding van juridische kosten en onderzoekskosten. In reconventie heeft [gedaagde] een vordering tot terugbetaling van het verrekende bedrag afgewezen gekregen, omdat de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van onterechte verrekening. De proceskosten zijn eveneens aan [eiseres] toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11373665 UC EXPL 24-7222 LvdH/1470
Vonnis van 12 maart 2025
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. A.J. Verweij,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.W. Menkveld.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 31;
- de conclusie van antwoord tevens inhoudende eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie teven akte overlegging producties 32 tot en met 42.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2025. Daarbij is namens [eiseres] verschenen de heer [A] (hoofd bedrijfsvoering bij [eiseres] ), bijgestaan door de gemachtigde. Namens [gedaagde] was de gemachtigde aanwezig. [gedaagde] was zelf niet aanwezig.
Beide partijen hebben hun standpunten kunnen toelichten en hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord. Ook hebben zij op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft vonnis bepaald op vandaag.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres] is een advocatenkantoor, gespecialiseerd in letselschade. Het kantoor heeft 24 medewerkers, bestaande uit advocaten, juristen en ondersteunend personeel.
2.2.
De heer [B] en [gedaagde] kenden elkaar via hun vorige werkgever. Toen [B] [eiseres] oprichtte, heeft hij [gedaagde] gevraagd bij hem te komen werken. [gedaagde] is op 1 januari 2017 in dienst getreden bij [eiseres] in de functie van Hoofd Administratie.
2.3.
Uit hoofde van haar functie beschikte [gedaagde] over een drietal bankpassen van de bedrijfsrekening van [eiseres] waarmee zij betalingen kon verrichten. [gedaagde] was bevoegd tot het doen van betalingen tot een bedrag van € 5.000,-. Het doen van badgebetalingen kon [gedaagde] ongelimiteerd doen.
2.4.
Eind september 2023 ontdekte [eiseres] onregelmatigheden in de boekhouding. [eiseres] heeft geprobeerd met [gedaagde] hierover in gesprek te gaan, maar dat is niet gelukt. [gedaagde] heeft zich op 9 oktober 2023 ziekgemeld. Per e-mailbericht van 31 oktober 2023 heeft [gedaagde] haar arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd met ingang van 1 december 2023. Ook na de opzegging van haar arbeidsovereenkomst is het [eiseres] niet gelukt om in gesprek te gaan met [gedaagde] over de door [eiseres] geconstateerde onregelmatigheden, ondanks de verschillende pogingen hiertoe van [eiseres] .
2.5.
Omdat uit het voorlopig onderzoek van [eiseres] naar de geconstateerde onregelmatigheden in de administratie volgde dat [gedaagde] nog bedragen aan [eiseres] verschuldigd zou zijn, heeft [eiseres] op 30 november 2023 een eindafrekening opgesteld en hierbij een bedrag van € 5.796,90 netto verrekend met dat waar [gedaagde] op grond van haar arbeidsovereenkomst en het einde daarvan per 1 december 2023 nog recht had.
2.6.
In de periode van oktober 2023 tot en met juni 2024 heeft [eiseres] uitgebreid onderzoek gedaan naar haar administratie en het handelen van [gedaagde] , waarbij zij heeft begroot dat [eiseres] door onrechtmatige onttrekkingen door [gedaagde] , schade heeft geleden van € 61.710,41, waarop het verrekende bedrag van € 5.796,90 netto in mindering strekt.
2.7.
Per brief van 6 september 2024 is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor deze door [eiseres] geleden en nog te lijden schade, te vermeerderen met de juridische kosten en de onderzoekskosten. [gedaagde] is niet overgegaan tot betaling van enig bedrag.
2.8.
In deze procedure vordert [eiseres] in conventie betaling door [gedaagde] van de schade begroot op € 55.913,51 (€ 61.710,41 - € 5.796,90), de juridische kosten van
€ 6.069,37, de onderzoekskosten van € 17.851,83 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.152,65, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente en een veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.9.
In reconventie vordert [gedaagde] terugbetaling van het door [eiseres] bij eindafrekening onterecht verrekende bedrag van € 5.796,90 netto.

3.De beoordeling

in conventie
3.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] in haar functie van ‘hoofd administratie’ binnen [eiseres] verantwoordelijk was voor de gehele debiteuren- en crediteurenadministratie en ook voor het beheer en de verwerking van de lonen en de declaraties van alle medewerkers.
3.2.
[eiseres] verwijt [gedaagde] dat zij tijdens de uitoefening van haar functie grote geldbedragen en goederen, die (grote) geldbedragen vertegenwoordigen, heeft onttrokken aan [eiseres] en zichzelf heeft toegeëigend, waardoor zij aan [eiseres] forse schade heeft toegebracht. [eiseres] vordert in deze procedure vergoeding van deze schade.
3.3.
De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of [gedaagde] als voormalig werkneemster van [eiseres] een schadevergoeding moet betalen.
3.4.
[eiseres] baseert haar vordering op artikel 7:661 BW. Op grond van artikel 7:661 lid 1 BW is de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade het gevolg is van opzet en bewuste roekeloosheid.
3.5.
De kantonrechter stelt vast dat het onderzoek door [eiseres] na de ontdekking van de eerste ongeregeldheden in de administratie uitvoerig en grondig is gedaan. Daarbij heeft [eiseres] elke verdenking voor zover zij dat kon onderbouwd met stukken. Uit het dossier blijkt ook dat [eiseres] diverse malen heeft geprobeerd met [gedaagde] in contact te treden om met haar te kunnen spreken over de geconstateerde afwijkingen in haar administratie en de ontstane verdenkingen. Daarbij heeft [gedaagde] nooit thuis gegeven. Ook in deze procedure is [gedaagde] zelf niet verschenen en ontbreekt het aan uitleg. Namens [gedaagde] is weliswaar verweer gevoerd, maar dit verweer komt feitelijk neer op een betwisting van de gerezen verdenkingen, waarbij gewezen wordt op het feit dat het onderzoek van [eiseres] soms teruggaat tot 2020 en dat voor [gedaagde] daardoor niet meer na te gaan is wat haar eventuele rol hierin was.
Gelet op de onderbouwde stellingen van [eiseres] kan [gedaagde] hier echter niet mee volstaan. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om haar verweer nader te onderbouwen, maar dit heeft zij nagelaten. Het tijdsverloop in het onderzoek was nodig om de hierna beschreven patronen te ontdekken. Van een – voldoende – gemotiveerde betwisting door [gedaagde] is daarom naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake.
3.6.
Uit het onderzoek door [eiseres] is naar voren gekomen dat [gedaagde] op een drietal manieren onrechtmatige onttrekkingen deed van [eiseres] . Allereerst bestelde [gedaagde] op naam van [eiseres] artikelen voor privégebruik, welke kosten door haar werden betaald van de bedrijfsrekening van [eiseres] . De kosten hiervoor werden door [gedaagde] weggeboekt onder het kopje ‘kantoorkosten’, waardoor deze kosten niet aan een crediteur gekoppeld waren en dus ook niet direct zichtbaar waren in de administratie.
Ten tweede is gebleken dat [gedaagde] verschillende malen kosten via haar salaris aan zichzelf uitbetaalde, zonder dat hier een declaratie of een factuur aan ten grondslag lag. Deze wijze van declareren is in tegenspraak met het beleid van [eiseres] . Zonder factuur mag een declaratie namelijk niet goedgekeurd worden.
Tot slot is gebleken dat [gedaagde] onrechtmatige betalingen rechtstreeks vanaf de bedrijfsrekening naar een aan [gedaagde] toebehorend bankrekeningnummer heeft overgeboekt. Dat betreffende rekeningnummer van [gedaagde] was niet bekend bij [eiseres] , omdat het een ander rekeningnummer was dan waar het loon van [gedaagde] op werd uitbetaald. [eiseres] heeft gesteld en onderbouwd dat bij een overboeking door [eiseres] naar een rekening van een derde, deze betaling in het bankboek van kantoor moet worden weggeschreven als een betaling aan een crediteur, onder het kopje grootboek. Op deze wijze wordt in de boekhouding zichtbaar aan welke crediteuren welke bedragen worden betaald. Voor het op deze wijze wegboeken van betalingen is altijd een factuur vereist. [gedaagde] boekte de betalingen aan het aan haar toebehorende bankrekeningnummer echter niet weg onder grootboek, maar onder ‘kantoorkosten’ of ‘overige ‘personeelskosten’. Op deze wijze was het toevoegen van een factuur niet vereist. Ook kwam de betaling daardoor niet terecht in het crediteurenoverzicht en waren de betalingen aan zichzelf niet zichtbaar voor [eiseres] of haar boekhouder.
3.7.
Namens [gedaagde] is aan [eiseres] nog het verwijt gemaakt dat zij heeft verzuimd haar administratie zodanig in te richten dat de vermeende malversaties door [gedaagde] niet had kunnen plaatsvinden. De kantonrechter overweegt hierover dat een werkgever in beginsel mag uitgaan van de integriteit van het door hem aangestelde personeel. In dit geval zeker, nu [B] en [gedaagde] elkaar al kenden via hun vorige werk en hun relatie blijkbaar dermate goed was dat [B] [gedaagde] heeft gevraagd bij hem te komen werken bij het door hem opgerichte [eiseres] .
[gedaagde] was verder de enige binnen [eiseres] die zich bezighield met de administratie en zij was hiervoor als Hoofd Administratie dan ook verantwoordelijk. Uit de toelichting van [A] tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat er door hem steekproefsgewijs controles werden uitgevoerd, maar daarbij ging het dan om een controle per kostensoort om te bekijken of er nog verbeteringen mogelijk waren. Ook de boekhouder controleerde de boekingen, maar daarbij werd niet specifiek naar elke betaling gekeken. De wijze waarop [gedaagde] de betalingen wegboekte, kwam daarbij niet aan het licht.
Niet is komen vast te staan dat de controle op de administratie bij [eiseres] ontoereikend was, zoals [gedaagde] stelt. Mocht dit wel zo zijn, dan is dit onvoldoende om aan te nemen dat dit heeft bijgedragen aan het ontstaan van de situatie waarin [gedaagde] [eiseres] schade heeft berokkend. [gedaagde] heeft zichzelf immers op verschillende manieren willens en wetens op vernuftige wijze wederrechtelijk gelden van [eiseres] toegeëigend.
3.8.
De kantonrechter is, gelet op het uitgebreide onderzoek door [eiseres] waarmee zij haar stellingen heeft onderbouwd, en het ontbreken van een gemotiveerde betwisting door [gedaagde] van oordeel dat [gedaagde] in de uitoefening van haar functie als ‘hoofd administratie’ onrechtmatig heeft gehandeld door, zonder toestemming, forse geldbedragen aan zichzelf over te boeken en aankopen te doen, waarbij er sprake is geweest van opzet als bedoeld in artikel 7:661 lid 1 BW, zodat [gedaagde] op deze grond aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden. De omvang van de gestelde schade is betwist, zodat de kantonrechter hierna nader zal ingaan op de door [eiseres] gestelde verschillende schadeposten.
Sportkleding en sportartikelen
3.9.
[eiseres] stelt allereerst dat [gedaagde] in de periode van 13 oktober 2020 tot en met 16 oktober 2023 sportkleding en sportartikelen heeft besteld bij [onderneming 1] . Het gaat hierbij om een totaalbedrag van € 18.096,48. Tevens stelt [eiseres] dat er in de periode november 2018 tot en met april 2023 nog voor een bedrag van € 4.371,51 aan sportkleding is aangeschaft. Van de aanschaf van deze sportkleding en sportartikelen is [eiseres] niet op de hoogte geweest en zij heeft hiervoor dan ook geen toestemming gegeven.
3.10.
Namens [gedaagde] wordt aangevoerd dat deze sportkleding en sportartikelen zijn aangeschaft ten behoeve van de sponsoring door [eiseres] van een aantal voetbalteams van voetbalclub [voetbalclub] .
3.11.
Door [eiseres] wordt uitdrukkelijk betwist dat er een sponsorovereenkomst bestaat of heeft bestaan met voetbalclub [voetbalclub] . Door [gedaagde] is niet onderbouwd, door bijvoorbeeld overlegging van de sponsorovereenkomst of enige andere gegevens waaruit zou volgen dat [eiseres] voetbalclub [voetbalclub] sponsorde, dat er tussen [eiseres] en [voetbalclub] een sponsorovereenkomst heeft bestaan op grond waarvan het gerechtvaardigd zou zijn dat dergelijke sportkleding en sportartikelen zouden zijn aangeschaft. Het verweer van [gedaagde] is op dit punt daarom onvoldoende onderbouwd. Deze schade zal worden toegewezen.
Kantoorkosten
3.12.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] bij de salarisbetaling van juni 2022 een bedrag van
€ 2.252,00 aan zichzelf heeft overgeboekt onder de noemer ‘kantoorkosten’. Een onderliggende declaratie of factuur ontbreekt. Volgens [eiseres] volgt uit het salarissysteem Apployed dat er op 13 juni 2022 tussen 16:58:53 uur en 16:59:09 uur door [gedaagde] een declaratie van € 2.252,00 wordt ingediend, beoordeeld en goedgekeurd.
3.13.
Namens [gedaagde] is aangevoerd dat deze declaratie is verricht met medeweten van de personen die zich binnen [eiseres] ook bezighielden met de boekhouding en hier toezicht op hielden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde nog aangevoerd dat het moeilijk is voor [gedaagde] om zich te verweren tegen een losse betaling die jaren daarvoor heeft plaatsgevonden. Indien de betaling niet correct zou zijn geweest, dan had het op de weg van de werkgever gelegen om daar direct op te reageren.
3.14.
Uit hoofde van haar functie was [gedaagde] verantwoordelijk voor het verrichten van de betalingen van het kantoor, waaronder ook de lonen en de declaraties van de medewerkers. Uit het dossier, maar ook uit de toelichting tijdens de mondelinge behandeling van [eiseres] blijkt niet dat iemand anders binnen [eiseres] zich bezighield met een structurele controle van de betalingen die werden verricht. Vanwege de functie van [gedaagde] , de onder r.o. 3.6. beschreven werkwijze binnen [eiseres] en het feit dat [gedaagde] de overboeking, zónder de vereiste factuur, indient, beoordeelt en goedkeurt, maakt dat dit verweer niet slaagt. Ook deze schade zal worden toegewezen.
Parkeerkosten
3.15.
[eiseres] stelt dat zij een strikt kantoorbeleid hanteert met betrekking tot de declaratie van parkeerkosten. In de periode van 11 januari 2021 tot en met 1 oktober 2023 heeft [gedaagde] op diverse momenten verschillende, ongefiatteerde, betalingen aan zichzelf uitgekeerd terzake parkeerkosten. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 2.205,50.
3.16.
Namens [gedaagde] is aangevoerd dat zij toestemming had om haar parkeerkosten te declareren, nu zij niet meer gratis kon parkeren in de buurt van het kantoor van [eiseres] (bij de woontoren bij [locatie] ).
3.17.
[eiseres] heeft uitdrukkelijk betwist dat [gedaagde] toestemming had om parkeerkosten te declareren, nu zij altijd in de buurt van het kantoor gratis heeft kunnen parkeren. Die situatie is op dit moment nog steeds zo, aldus [eiseres] .
3.18.
Dat er altijd gratis geparkeerd kon worden door [gedaagde] in de buurt van het kantoor van [eiseres] is door [gedaagde] niet betwist, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat dat altijd zo is geweest en er voor [gedaagde] geen reden bestond om de parkeerkosten te declareren. Ook deze schade zal worden toegewezen.
3.19.
Verder is uit het onderzoek van [eiseres] gebleken dat de betalingen waarbij [gedaagde] als crediteur had te gelden en zij betalingen van de bedrijfsrekening naar haar eigen rekening overmaakte, uit het systeem zijn verdwenen, op één betaling na. Uit het systeem volgt dat [gedaagde] in de periode van juli 2021 tot en met april 2023 verschillende overboekingen doet van de bedrijfsrekening naar het aan [gedaagde] toebehorende rekeningnummer (dat bij [eiseres] onbekend is) onder de noemer ‘parkeerkosten’. Deze betalingen zijn verricht zonder onderliggende facturen, declaraties of toestemming van [eiseres] . Het gaat hierbij om betalingen met een totaalbedrag van € 2.498,50.
3.20.
Namens [gedaagde] is tegen deze stelling geen verweer gevoerd, anders dan dat [eiseres] niet inzichtelijk zou hebben gemaakt hoe [gedaagde] dat dan gedaan zou hebben.
3.21.
Hiervoor is onder r.o. 3.6. beschreven op welke wijze [gedaagde] diverse betalingen verrichtte. [eiseres] heeft wel degelijk gesteld en ook onderbouwd op welke wijze [gedaagde] dit zou hebben gedaan. Het verweer van [gedaagde] wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd en dit onderdeel van de vordering kan dan ook worden toegewezen.
Kerstaankopen
3.22.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] op 7 en 16 oktober 2021 bedragen van respectievelijk
€ 2.502,00 en € 1.500,00 aan zichzelf heeft overgemaakt, waarbij in de omschrijving van de betalingen ‘kerstaankopen’ is opgenomen. Voor het doen van deze betalingen heeft [gedaagde] geen toestemming gehad en bovendien is deze werkwijze strijdig met de gebruikelijke werkwijze voor het doen van het kerstaankopen binnen [eiseres] .
3.23.
Namens [gedaagde] is aangevoerd dat deze betalingen zijn gedaan met medeweten van de personen binnen [eiseres] die zich ook bezighielden met de boekhouding. [gedaagde] had de aanschaf van de kerstaankopen voor de medewerkers van [eiseres] voorgeschoten en met deze betalingen heeft zij de voorgeschoten betalingen weer aan zichzelf terugbetaald.
3.24.
[gedaagde] heeft haar verweer niet onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van de betaalbewijzen waaruit blijkt dat zij de kerstaankopen van haar eigen rekening had voorgeschoten. Om die reden wordt het verweer van [gedaagde] als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Dit onderdeel van de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen.
Diverse artikelen
3.25.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] in de periode van 19 december 2022 tot en met 1 oktober 2023 verschillende producten heeft betaald van de bedrijfsrekening van [eiseres] zonder dat [gedaagde] hiervoor toestemming had. Het ging hierbij onder meer om een krultang, haarproducten een stijltang, een Samsung Galaxy en een Ikea-kast voor een totaalbedrag van € 2.049,55.
3.26.
Volgens [gedaagde] was de Samsung Galaxy de telefoon die op kantoor werd gebruikt en is de Ikea-kast (€ 173,50) niet doorgegaan.
3.27.
Door [eiseres] wordt betwist dat de Samsung Galaxy voor gebruik op kantoor was. Binnen [eiseres] wordt uitsluitend één mobiele telefoon voor noodsituaties gebruikt en dat is een iPhone. Ook in het verleden heeft [eiseres] nooit een Samsung Galaxy gebruikt.
3.28.
Gelet op de uitdrukkelijke betwisting door [eiseres] van het kantoorgebruik van een Samsung-Galaxy, had het op de weg gelegen van [gedaagde] om haar verweer te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten, zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat [gedaagde] de Samsung Galaxy zonder toestemming van [eiseres] heeft aangeschaft. Ten aanzien van de aankoop van de andere producten, met uitzondering van de Ikea-kast, is geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van het standpunt van [eiseres] dat deze producten zonder toestemming van [eiseres] zijn gekocht. Met betrekking tot de Ikea-kast overweegt de kantonrechter dat door [eiseres] niet is betwist dat de bestelling van de Ikea-kast niet is doorgegaan, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van dit onderdeel van de vordering kan daarom worden toegewezen een bedrag van € 1.876,05
(€ 2.049,55 - € 173,50).
Incassokosten
3.29.
[eiseres] stelt dat de facturen die ten grondslag lagen aan de betaling van de producten voor privégebruik door [gedaagde] (zie hiervoor r.o. 3.25 tot en met 3.28) niet tijdig door haar werden betaald. De facturen voor deze producten stonden op naam van [eiseres] . Vanwege de te late betalingen heeft crediteur Bol.com uiteindelijk ook een deurwaarder ingeschakeld voor de incasso van de vordering. De deurwaarder heeft de openstaande facturen bij [eiseres] geïncasseerd. De incassokosten bedroegen € 296,93, die door [eiseres] aan de deurwaarder zijn betaald.
3.30.
Namens [gedaagde] is tegen deze schadepost geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van deze vordering en dit onderdeel van de vordering zal worden toegewezen.
Postzegels
3.31.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] in de periode van 13 april 2021 tot en met 26 april 2023 diverse betalingen aan zichzelf heeft verricht onder de noemer “betaling privé zonder bon’ en ‘postzegels’. Het gaat hierbij volgens [eiseres] om een bedrag van € 1.724,84. Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt dat het gaat om een bedrag van € 1.719,00. De kantonrechter zal dit laatste bedrag daarom als uitgangspunt nemen.
3.32.
Namens [gedaagde] is aangevoerd dat in de periode dat de frankeermachine nog niet in gebruik was genomen, zij de kosten voor de postzegels voorschoot en deze later weer aan zichzelf terugbetaalde.
3.33.
Nog los van de vraag wanneer de frankeermachine binnen het kantoor van [eiseres] in gebruik is genomen, acht de kantonrechter het niet waarschijnlijk dat [gedaagde] de kosten voor de postzegels van haar eigen rekening voorschoot. [gedaagde] beschikte immers over 3 verschillende bankpassen van de bedrijfsrekening van [eiseres] . Daar komt bij dat als er volgens [eiseres] bestellingen van postzegels nodig waren, dit werd gedaan via de kantoorartikelen leverancier [onderneming 2] . [eiseres] heeft onderbouwd dat ook [gedaagde] in het verleden weleens op deze gebruikelijke en voorgeschreven wijze postzegels heeft besteld bij [onderneming 2] . Niet valt daarom in te zien waarom zij de kosten voor de postzegels diende voor te schieten als zij deze kosten ook van de bedrijfsrekening had kunnen voldoen of via [onderneming 2] had kunnen bestellen. Dit onderdeel van de vordering van [eiseres] kan daarom worden toegewezen.
VVV-bonnen
3.34.
[eiseres] stelt dat uit onderzoek is gebleken dat er vanaf 2020 jaarlijks door [gedaagde] een grote hoeveelheid VVV-bonnen werd besteld. Deze bonnen werden lang niet allemaal uitgegeven en op kantoor zijn de bonnen niet meer aanwezig. Over het jaar 2020, 2021, 2022 en 2023 ontbreken er respectievelijk 3, 84, 228 en 236 VVV-bonnen. De ontbrekende VVV-bonnen vertegenwoordigen een waarde van € 23.716,00.
3.35.
Uit het onderzoek door [eiseres] is gebleken dat [eiseres] een eigen account had bij VVV en dat zowel het contact-emailadres als het factuuradres [gedaagde] @ [eiseres] .nl was. Verder is gebleken dat alle bestellingen bij VVV naar [gedaagde] zijn gemaild en gefactureerd. Bij de bestelling werd ook de activeringscode naar [gedaagde] gemaild. Vanuit de email van [gedaagde] moest vervolgens de link worden geopend om de bonnen te activeren met de code die aan [gedaagde] was gemaild. De VVV-bonnen konden alleen gebruikt worden als deze door [gedaagde] waren geactiveerd.
3.36.
Namens [gedaagde] is aangevoerd dat de bestelde bonnen aan personeel en relaties van [eiseres] zijn uitgegeven. De niet uitgegeven bonnen moeten nog op kantoor liggen. In de administratie werd bijgehouden aan wie de bonnen werden uitgegeven, volgens [gedaagde] .
3.37.
Namens [eiseres] is aangegeven dat dergelijke hoeveelheden aan VVV bonnen nooit werden uitgeven. Voor het uitdelen van deze bonnen gelden strikte regels gelet op de fiscale werkkostenregeling. De bonnen die nog op kantoor lagen, zijn getraceerd en geblokkeerd.
3.38.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd hoe de werkwijze bij de bestelling van de VVV-bonnen is geweest en hiertegen heeft [gedaagde] zich niet verweerd, anders dan door een enkele betwisting. Dat is onvoldoende, zodat dit onderdeel van de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen.
CAK
3.39.
[eiseres] stelt dat zij in verband met het door het CAK gelegde loonbeslag op het loon van [gedaagde] in de laatste periode van het dienstverband van [gedaagde] in totaal een bedrag van € 497,10 (3x € 165,70) aan het CAK heeft betaald. Van deze betaling heeft [eiseres] ook de betaalbewijzen overgelegd.
3.40.
Namens [gedaagde] wordt betwist dat deze bedragen aan het CAK zouden zijn betaald.
3.41.
Gelet op de onderbouwde stelling van [eiseres] , had het op de weg van [gedaagde] gelegen haar verweer nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan, zodat het verweer als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. Dit onderdeel van de vordering van [eiseres] zal dan ook worden toegewezen.
Concluderend
3.42.
De kantonrechter concludeert dat in deze procedure vast is komen te staan dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door opzettelijk en op geraffineerde wijze zonder toestemming betalingen aan zichzelf te doen en daarmee aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden voor een bedrag van € 61.531,07. Aan het einde van het dienstverband van [gedaagde] is hiervan reeds een bedrag van € 5.796,90 in mindering gebracht, zodat aan [eiseres] nog een bedrag van € 55.734,17 aan schade kan worden toegewezen. [gedaagde] wordt dan ook veroordeeld tot de betaling van dit bedrag aan [eiseres] .
Juridische kosten
3.43.
[eiseres] vordert vergoeding van de door haar gemaakte juridische kosten tot en met
6 september 2024 tot een bedrag van € 6.069,37.
3.44.
De kantonrechter overweegt dat vergoeding van daadwerkelijk gemaakte juridische kosten slechts in uitzonderlijke omstandigheden plaats kan vinden. Hierbij moet gedacht worden aan situaties van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. De kantonrechter is van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden in deze zaak sprake is. [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld jegens haar voormalig werkgever door op opzettelijk en op geraffineerde wijze grote geldbedragen aan [eiseres] te onttrekken. [gedaagde] heeft op geen enkel moment inzicht of uitleg willen geven over de verdenkingen die tegen haar waren gerezen. Dit had wel van haar verwacht mogen worden. In haar functie van hoofd administratie was zij degene die als enige verantwoordelijk was voor de boekhouding van [eiseres] . Doordat zij geen enkele uitleg heeft gegeven, heeft [eiseres] juridische bijstand moeten inschakelen en is zij voor hoge kosten komen te staan. De vergoeding van deze kosten acht de kantonrechter dan ook redelijk en zullen tot een bedrag van € 6.069,37 worden toegewezen.
Onderzoekskosten
3.45.
[eiseres] vordert vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken voor het onderzoek. Zij begroot deze kosten op € 17.851,83. Zij heeft deze kosten onderbouwd middels een door haar opgesteld overzicht (productie 31). In het overzicht wordt melding gemaakt van het aantal uren dat [A] heeft besteed aan het onderzoek vermenigvuldigt met zijn uurtarief. [gedaagde] heeft deze kosten betwist.
Het gevorderde bedrag aan onderzoekskosten acht de kantonrechter niet redelijk. Dat [A] vele uren heeft besteed aan het onderzoek acht de kantonrechter aannemelijk, gelet op het uitgebreide onderzoek dat door [eiseres] is verricht. Een vergoeding van een bedrag van
€ 5.000,- voor de tijd die het onderzoek heeft gekost acht de kantonrechter wel redelijk.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.46.
Naast de vergoeding voor de daadwerkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand heeft [eiseres] ook een vergoeding gevorderd voor de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Dit onderdeel van de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. Niet valt in te zien dat de buitengerechtelijke gemaakte kosten anders zijn dan de kosten die [eiseres] heeft moeten maken voor haar juridische bijstand.
Proceskosten
3.47.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 112,99
- griffierecht € 1.461,00
- salaris gemachtigde € 1.630,00 (2 punten x tarief € 815,00)
- nakosten €
135,00
Totaal € 3.338,99
in reconventie:
3.48.
[gedaagde] vordert in reconventie terugbetaling van het bedrag dat aan het einde van het dienstverband in mindering is gebracht op dat waar [gedaagde] nog recht had. Gelet op het oordeel in conventie, is er van onterechte verrekening door [eiseres] geen sprake. De vordering in reconventie wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
3.49.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden in deze procedure begroot op € 169,50 (0,5 punt x liquidatietarief van € 339,00) en € 84,75 aan nakosten.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die zij aan [eiseres] heeft toegebracht in de uitoefening van haar functie als ‘hoofd administratie’, ter hoogte van een bedrag van € 55.734,17;
4.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de gevolgschade (bestaande uit de juridische kosten en de onderzoekskosten) die zij aan [eiseres] heeft toegebracht in de uitoefening van haar functie als hoofd administratie, ter hoogte van een bedrag van € 11.069,37;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van:
- een bedrag van € 55.734,17 aan schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2024 tot het moment van volledige betaling;
- een bedrag van € 11.069,37 aan juridische kosten en onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2024 tot het moment van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.338,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
4.8.
wijst de vordering af;
4.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 254,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.10.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.