Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.Waar gaat de zaak over?
3.De beoordeling
135,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser, werkzaam als Directeur Operations bij gedaagde B.V., een kort geding aangespannen tegen zijn werkgever. Eiser vordert betaling van ingehouden bedragen op zijn loon, die gedaagde B.V. heeft verrekend met een factuur die eiser vanuit zijn eenmanszaak had gestuurd. Gedaagde B.V. heeft de factuur van € 15.000,- als een voorschot beschouwd en heeft daarom besloten om maandelijks € 1.000,- van het loon van eiser in te houden. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat de verrekening onterecht is, vooral omdat hij sinds oktober 2024 slechts 70% van zijn loon ontvangt vanwege arbeidsongeschiktheid.
De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat gedaagde B.V. niet gerechtigd was om de inhoudingen op het loon van eiser door te voeren. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van gedaagde B.V. niet opeisbaar is, waardoor de verrekening niet toegestaan is volgens artikel 6:127 BW en artikel 7:632 BW. Eiser heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, aangezien hij afhankelijk is van zijn loon voor levensonderhoud. De kantonrechter heeft de vordering van eiser tot betaling van de ingehouden bedragen toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde B.V. is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitgesproken op 14 februari 2025.