ECLI:NL:RBMNE:2025:114

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
11367704 \ AE VERZ 24-57
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en afwijzing ontbindingsverzoek in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een arbeidsgeschil tussen [partij I] en [partij II]. [partij I] was in dienst bij [partij II] en werd op 3 september 2024 op staande voet ontslagen wegens vermeende arbeidstijdfraude. [partij I] betwistte de rechtmatigheid van het ontslag en verzocht om vernietiging van het ontslag en betaling van haar loon. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter stelde vast dat de werkgever, [partij II], onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldiging van fraude en dat de omstandigheden van de werknemer, zoals haar zwangerschap en ziekte, niet in acht waren genomen. Het verzoek van [partij I] om haar loon vanaf 1 september 2024 te betalen werd toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente. Daarnaast werd het verzoek van [partij II] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden afgewezen, omdat er een wettelijk opzegverbod gold tijdens ziekte en zwangerschap. De proceskosten werden toegewezen aan [partij I].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummers: 11367704 AE VERZ 24-57 en 11387211 UE VERZ 24-342
Beschikking van 17 januari 2025
inzake
[partij I],
wonende in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [partij I] ,
verzoekende partij in zaaknummer 11367704,
verwerende partij in zaaknummer 11387211,
gemachtigde: mr. S. Klomp (DAS Rechtsbijstand),
tegen:
[partij II] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [partij II] ,
verwerende partij in zaaknummer 11367704,
verzoekende partij in zaaknummer 11387211,
gemachtigde: mr. E. van der Teems.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
Met betrekking tot het ontslag op staande voet (zaaknummer 11367704):
- een verzoekschrift met producties 1 tot en met 15;
- een verweerschrift tevens inhoudende een voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met producties 1 tot en met 10;
- de aanvullende producties 16 tot en met 18 van de zijde van [partij I] ;
- de aanvullende producties 11 tot en met 13 van de zijde van [partij II] ;
- een verweerschrift van de zijde van [partij I] tegen het voorwaardelijk tegenverzoek van [partij II] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met producties 20 en 21;
- de aanvullende producties 1 tot en met 6 van de zijde van [partij II] ;
Met betrekking tot de gefixeerde schadevergoeding (zaaknummer 11387211):
- een (herzien) verzoekschrift van de zijde van [partij II] met producties 1 tot en met 20;
- een verweerschrift van de zijde van [partij I] met producties 21 tot en met 28.
1.2.
De mondelinge behandeling in de procedure met zaaknummer 11367704 en de procedure met zaaknummer 11387211 heeft gezamenlijk plaatsgevonden op 13 december 2024. Daarbij is [partij I] verschenen, vergezeld van haar partner en bijgestaan door de gemachtigde. Ook [partij II] was aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde.
Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij zij gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen. Zij hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord en hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak bepaald op vandaag. Met instemming van partijen zal in één beschikking worden beslist in zowel de procedure met zaaknummer 11367704 als de procedure met zaaknummer 11387211.

2.De feiten

2.1.
[partij II] voert een assurantie- en adviesbureau dat verzekeringsdiensten via het internet aanbiedt en bemiddelt in hypotheken en kredieten. Bij [partij II] zijn, inclusief [partij II] zelf, 4 personen werkzaam, waaronder ook [partij I] .
2.2.
[partij I] is op 1 oktober 2020 in dienst getreden bij [partij II] in de functie van administratief medewerkster binnendienst. Haar laatstverdiende loon bedraagt € 2.132,13 bruto per maand exclusief emolumenten op basis van een arbeidsomvang van 24 uur per week. Per 1 april 2023 is er sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
[partij I] verricht haar werkzaamheden gewoonlijk vanuit huis. Eén keer per maand is er een ‘kantoordag’. Op die dag werkt iedereen op kantoor.
2.4.
In de periode van 15 juli tot en met 4 augustus 2024 had [partij I] verlof. Op maandag 5 augustus 2024 is zij weer gaan werken. Zij zou de eerste twee weken na haar vakantie fulltime werken, omdat collega’s, inclusief [partij II] , in die weken nog op vakantie waren.
2.5.
Op 27 augustus 2024 was het ‘kantoordag’. Op die dag heeft [partij II] met [partij I] gesproken over het feit dat zij in de voorliggende vakantieperiode te weinig werk zou hebben verricht en hij confronteerde haar met gegevens uit het systeem ‘Trengo’. [partij II] heeft in dit gesprek tegen [partij I] gezegd dat zij met 2 schermen moest gaan werken en haar werk beter moest gaan vastleggen om zo voortaan productiever te kunnen werken.
2.6.
Op 28 augustus 2024 heeft [partij I] een e-mail van [partij II] ontvangen met hierin een verwijzing naar het gesprek van die dag ervoor. Ook heeft [partij II] [partij I] die dag gebeld om met haar af te spreken dat zij op korte termijn een 2e scherm zou komen halen.
2.7.
Op 29 augustus 2024 heeft [partij I] zich ziek gemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten.
2.8.
Op 30 augustus 2024 heeft [partij I] gereageerd op de e-mail van [partij II] van 28 augustus en heeft zij kenbaar gemaakt dat ze zwanger is en als gevolg daarvan fysieke klachten had. Ook heeft ze aangegeven binnenkort een 2e scherm te zullen komen halen.
2.9.
Op 1 september 2024 stuurt [partij II] een e-mail waarin hij aangeeft bij [partij I] thuis langs te willen komen om de situatie te bespreken.
2.10.
Op 3 september 2024 is [partij II] bij [partij I] thuis geweest. Ook de partner van [partij I] was bij dit gesprek aanwezig. In dit gesprek heeft [partij II] [partij I] beschuldigd van het plegen van fraude. [partij I] zou te weinig uren hebben gewerkt en zij zou daarover tegen [partij II] hebben gelogen. [partij II] vertelde [partij I] in dat gesprek een ontslag op staande voet te overwegen. In dat gesprek heeft [partij I] zich beter gemeld.
2.11.
Op 3 september 2024 heeft [partij II] [partij I] per e-mail op staande voet ontslagen. In de e-mail staat onder meer het volgende:
“…
Tijdens dit gesprek is gebleken dat je herhaaldelijk en opzettelijk hebt gelogen over jouw gewerkte aantal uren, waardoor je loon hebt ontvangen voor niet gewerkte uren. Dit vormt een ernstige schending van het vertrouwen dat ik als werkgever in jou moet kunnen stellen. Dit gedrag is ontoelaatbaar en vormt een dringende reden voor ontslag op staande voet.
…”
2.12.
Op 4 september 2024 meldde [partij I] zich opnieuw ziek en nam toen kennis van het feit dat zij op staande voet was ontslagen.
2.13.
[partij I] stelt dat het aan haar gegeven ontslag op staande voet onterecht is gegeven en zij verzoekt – onder meer- primair de vernietiging van het gegeven ontslag en betaling van haar loon vanaf 4 september 2024 tot het moment dat haar arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Subsidiair verzoekt zij aan haar een transitievergoeding, een billijke vergoeding, de gefixeerde schadevergoeding, het loon over de periode van 1 tot en met 3 september 2024 toe te kennen en de verstrekking van een eindafrekening van de opgebouwde vakantietoeslag en de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen. Meer subsidiair verzoekt [partij I] aan haar een transitievergoeding te betalen.
2.14.
[partij II] voert gemotiveerd verweer en verzoekt de kantonrechter – in het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd – de arbeidsovereenkomst met [partij I] te ontbinden, primair op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), zonder toekenning van een transitievergoeding aan [partij I] .

3.De beoordeling

in zaaknummer 11367704
Ontslag op staande voet
3.1.
[partij II] heeft [partij I] op 3 september 2024 op staande voet ontslagen. Een ontslag op staande voet is rechtsgeldig wanneer er een dringende reden is en de werkgever de arbeidsovereenkomst om die dringende reden onverwijld heeft opgezegd onder onverwijlde mededeling van die reden aan de werknemer.
3.2.
Uit de wet volgt dat als dringende reden beschouwd worden zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij worden ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben, betrokken. Ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn, met name vanwege de aard en de ernst van de dringende reden.
Dringende reden
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.5.
[partij II] heeft aangevoerd dat bij hem op 26 augustus 2024 de verdenking ontstond dat [partij I] in de 3 daaraan voorgaande weken slechts maximaal 4 uur per week had gewerkt in plaats van de afgesproken 8 uur per dag. Hij baseerde zich hierbij op de gegevens uit Trengo, een systeem dat het e-mail- en Whatsappverkeer registreert. Toen [partij I] op 27 augustus 2024 aan collega’s vertelde het druk te hebben gehad in de voorgaande weken, verbaasde dit [partij II] . Hij heeft daar die dag met [partij I] over gesproken en heeft met haar alle gegevens uit Trengo doorgenomen. Diezelfde avond heeft [partij II] de gegevens uit Swyxlt, een systeem dat het telefoonverkeer registreert, bekeken en werd hij bevestigd in zijn vermoeden dat [partij I] in de voorgaande weken minder uren had gewerkt dan was afgesproken. Zowel in een e-mail als in een telefoongesprek heeft [partij II] [partij I] gevraagd naar een verklaring voor wat hij had geconstateerd. Op 29 augustus 2024 heeft [partij I] zich ziek gemeld en de volgende dag heeft zij aan [partij II] gemeld dat ze zwanger was. Op 2 september 2024 stelt [partij II] , na ontvangst van een door hem opgevraagd telefoonlogboek, ontdekt te hebben dat de onjuistheden in het gewerkte aantal uren al langer speelde, namelijk vanaf mei 2024 en dus niet samenhingen met de zwangerschap van [partij I] . [partij II] heeft vervolgens bij Swyxlt de gespecificeerde telefoonlijst van [partij I] opgevraagd vanaf 1 januari 2024. Op 3 september 2024 is [partij II] bij [partij I] thuis langs gegaan en heeft hij haar (en haar partner) geconfronteerd met de door hem geconstateerde onjuistheden die hij als arbeidstijdfraude bestempelt. Diezelfde avond heeft hij [partij I] op staande voet ontslagen.
3.6.
Door [partij I] wordt uitdrukkelijk betwist dat er sprake is van arbeidstijdfraude.
3.7.
Vast staat dat het voor [partij I] (en haar collega’s) gebruikelijk was om de werkzaamheden vanuit huis te verrichten. Eén dag per maand kwamen de collega’s samen op kantoor en dan werd er niet alleen gewerkt, maar was er ook aandacht voor collegialiteit. Bij [partij II] wordt niet gewerkt met targets en ook hoeven de werknemers geen tijd te schrijven. De afgesproken uren worden gewerkt op basis van vertrouwen. Door [partij II] zijn nooit eerder controles uitgevoerd op de werkzaamheden van zijn werknemers. Dat was in het geval van [partij I] ook helemaal niet nodig, omdat zij tot 27 augustus 2024, zoals [partij II] zelf zei op de mondelinge behandeling, een perfecte werknemer was. Zij kreeg complimenten van klanten en voerde haar werkzaamheden perfect uit, aldus [partij II] .
3.8.
Dat [partij I] in de vakantieperiode van 2024, en mogelijk ook eerder, zou hebben gefraudeerd met haar arbeidstijden is niet aannemelijk geworden. [partij II] baseert zijn standpunt op de gegevens die hij uit de systemen Trengo en Swyxlt heeft gehaald. De kantonrechter is echter van oordeel dat met de systemen Trengo en Swyxlt niet de volledige werkzaamheden van [partij I] in kaart kunnen worden gebracht. Deze systemen registeren enkel de telefoongesprekken, de Whatsappgesprekken en de e-mailberichten. Het is aannemelijk, zoals [partij I] aanvoert, dat zij gedurende haar werktijd ook werkzaamheden verrichtte die niet terug te vinden zijn in deze systemen, zoals het maken van berekeningen en divers uitzoekwerk. Het aantal gewerkte uren door [partij I] kan dan ook niet uitsluitend op basis van deze systemen worden vastgesteld. [partij II] neemt als uitgangspunt dat de werkdagen van [partij I] begonnen op het moment dat de eerste e-mail werd verzonden of het eerste telefoongesprek werd gevoerd. In dat standpunt volgt de kantonrechter [partij II] ook niet. Voorafgaand aan het sturen van de eerste e-mail of het plegen van het eerste telefoontje kunnen al werkzaamheden zijn verricht, zoals verschillende voorbereidende werkzaamheden. Ook deze werkzaamheden vallen wel degelijk onder de werktijd. Ook de tijd tussen de verschillende telefoontjes of e-mails moet als werktijd worden beschouwd. Dat [partij II] in zijn analyse zelf een standaard tijd heeft gerekend voor de verwerking van de verschillende e-mails en telefoontjes is niet juist. Het ene telefoontje of die ene e-mail kan veel meer werk genereren dan het andere telefoontje of e-mail. Een zelf gekozen uitgangspunt hiervoor is ook nooit eerder gebruikt en ook niet bekend binnen de organisatie of bij [partij I] . Daarnaast heeft [partij I] onweersproken aangevoerd dat het ook voorkwam dat zij op andere momenten dan tijdens kantooruren nog werkzaamheden verrichtte die niet allemaal terug te vinden zijn de in de door [partij II] gehanteerde systemen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook niet komen vast te staan dat [partij I] in de paar weken voorafgaand aan 27 augustus 2024 en ook niet daarvóór structureel minder dan de afgesproken 8 uur per dag heeft gewerkt, althans zoveel minder dat dit een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.
3.9.
Voor de situatie dat wel zou zijn komen vast te staan dat [partij I] bewust minder uren zou hebben gewerkt dan zij verplicht was te doen, is de kantonrechter van oordeel dat een ontslag op staande voet niet de juiste sanctie hierop was geweest. Van [partij II] had in dat geval verwacht mogen worden hier dan over in gesprek te zijn gegaan met [partij I] en afspraken te hebben gemaakt voor de toekomst. [partij I] was immers een goed functionerende werknemer, volgens [partij II] zelf, en van [partij II] mocht dan ook verwacht worden dat hij in een dergelijk geval voor een minder zware sanctie had gekozen.
3.10.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de kantonrechter van oordeel is dat van een dringende reden voor een ontslag op staande voet geen sprake was.
Onverwijldheid
3.11.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, wordt niet toegekomen aan de beantwoording van de vraag of onverwijld is opgezegd.
Conclusie: het ontslag op staande voet wordt vernietigd
3.12.
De door [partij II] gegeven reden vormt geen dringende reden voor ontslag op staande voet. Dit betekent dat het ontslag niet rechtsgeldig is, zodat het verzoek van [partij I] om vernietiging van dat ontslag zal worden toegewezen. Daarmee wordt niet toegekomen aan de beoordeling van wat [partij I] in haar verzoekschrift subsidiair en meer subsidiair heeft verzocht.
Doorbetaling loon
3.13.
Omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft [partij I] recht op loon. Het verzoek tot betaling van het overeengekomen loon zal worden toegewezen vanaf 1 september 2024, nu volgens [partij I] het loon vanaf die datum niet meer is betaald en dit door [partij II] niet is betwist.
3.14.
De verzochte wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen.
Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
3.15.
Voor het geval het ontslag op staande voet geen stand zou houden, heeft [partij II] het verzoek gedaan de arbeidsovereenkomst met [partij I] te ontbinden primair wegens (ernstig) verwijtbaar handelen en/of nalaten (e-grond) en subsidiair wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (g-grond).
3.16.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt en indien er geen opzegverboden gelden.
3.17.
[partij I] heeft een beroep gedaan op het opzegverbod tijdens ziekte en vanwege haar zwangerschap. De kantonrechter is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst niet kan worden ontbonden omdat er een wettelijk opzegverbod geldt en het ontbindingsverzoek hier verband mee houdt. De kantonrechter licht dat als volgt toe.
3.18.
De opzegverboden zijn opgenomen in artikel 7:670 BW. Zo is in artikel 7:670 lid 1 BW bepaald dat arbeidsovereenkomst niet kan worden opgezegd tijdens ziekte, tenzij er sprake is van de in de wet genoemde omstandigheden. Of er op dit moment sprake is van arbeidsongeschiktheid bij [partij I] is niet duidelijk. Vaststaat dat zij zich rondom het moment van het ontslag op staande voet ziek heeft gemeld, zich weer beter heeft gemeld en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. [partij I] is vervolgens nooit door een bedrijfsarts gezien, omdat [partij II] haar op staande voet had ontslagen en aan de ziekmelding geen opvolging heeft gegeven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij I] toegelicht dat zij nog steeds ziek is en dat haar klachten (deels) terug te voeren zijn op medische problematiek die al langer speelt.
3.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat [partij I] op dit moment zwanger is. Ook tijdens de zwangerschap geldt een opzegverbod (artikel 7:670 lid 2 BW). Hoewel het opzegverbod tijdens zwangerschap niet meebrengt dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst onmogelijk is, zal deze omstandigheid wel worden meegewogen in het oordeel over de verzochte ontbinding.
3.20.
Primair is door [partij II] verzocht de arbeidsovereenkomst met [partij I] te ontbinden op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen (e-grond). Door [partij II] wordt hieraan hetzelfde feitencomplex ten grondslag gelegd als aan het ontslag op staande voet. Dit levert naar het oordeel van de kantonrechter geen (ernstig) verwijtbaar handelen op, nu niet is komen vast te staan dat [partij I] zich schuldig heeft gemaakt aan de haar verweten gedragingen.
3.21.
Subsidiair verzoekt [partij II] de arbeidsovereenkomst te ontbinden omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Door [partij I] wordt uitdrukkelijk betwist dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en zij verzoekt dan ook het ontbindingsverzoek van [partij II] af te wijzen.
3.22.
Het is de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden dat zowel [partij II] als [partij I] geraakt zijn door wat er tussen hen is voorgevallen. Tussen partijen lijkt er sprake te zijn van een vertrouwensbreuk. Dit zal een eventuele terugkeer van [partij I] bij [partij II] kunnen bemoeilijken maar het is prematuur daarover nu te oordelen. Gelet op het strikte karakter van het opzegverbod zowel tijdens ziekte, een situatie die volgens [partij I] onverminderd voortduurt, als tijdens zwangerschap en het feit dat [partij I] zich uitdrukkelijk verzet tegen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, wordt de thans ontstane vertrouwensbreuk tussen partijen onvoldoende geacht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Artikel 223 Rv
3.23.
Nu met deze beschikking een eindbeslissing wordt gegeven op het verzoek van [partij I] en op het voorwaardelijk tegenverzoek van [partij II] en de procedure daarover eindigt, is er geen reden meer om artikel 223 Rv toe te passen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
Proceskosten
3.24.
[partij II] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij I] worden begroot op € 949,00, bestaande uit € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten.
in zaaknummer 11387211
Verzoek tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding
3.25.
[partij II] heeft verzocht [partij I] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding. Aanspraak op deze gefixeerde schadevergoeding bestaat volgens artikel 7:677 lid 2 BW indien er sprake is van een dringende reden en deze dringende reden door opzet of schuld is veroorzaakt. Zoals hiervoor al is overwogen is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gebleken wegens het ontbreken van een dringende reden. [partij II] heeft daarom geen recht op de gefixeerde schadevergoeding, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Proceskosten
3.26.
[partij II] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij I] worden begroot op € 542,00, bestaande uit € 407,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. De kantonrechter neemt hierbij de helft van het gebruikelijke liquidatietarief als uitgangspunt, nu de inhoud van de processtukken grotendeels gelijk is aan de inhoud van de processtukken in de zaak met zaaknummer 11367704.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in zaaknummer 11367704
4.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
4.2.
veroordeelt [partij II] tot betaling aan [partij I] van het overeengekomen loon vanaf 1 september 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW;
4.3.
veroordeelt [partij II] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [partij II] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [partij II] ook de kosten van betekening betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
in zaaknummer 11387211:
4.6.
wijst de verzoeken af;
4.7.
veroordeelt [partij II] in de proceskosten van € 542,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [partij II] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [partij II] ook de kosten van betekening betalen;
4.8.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.