In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woongroen en een huurster, hierna te noemen [gedaagde]. Woongroen vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van [gedaagde] vanwege overlast veroorzaakt door haar meerderjarige zoon, [B]. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte een mondelinge behandeling op 19 februari 2025. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] tekortgeschoten was in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst, omdat zij haar hoofdverblijf niet in de woning hield en haar zoon overlast veroorzaakte. Ondanks dat [gedaagde] in het verleden enige tijd in de woning verbleef, was er onvoldoende bewijs dat dit tot een structurele verbetering van de situatie leidde. De kantonrechter heeft de vorderingen van Woongroen toegewezen, waarbij de huurovereenkomst per 19 maart 2025 werd ontbonden en [gedaagde] werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van € 775,97. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woongroen het vonnis direct kan uitvoeren, ongeacht een eventueel hoger beroep van [gedaagde].