ECLI:NL:RBMNE:2025:113

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
11319512 \ UE VERZ 24-287
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een sluiswachter wegens herhaaldelijk niet naleven van veiligheidsvoorschriften

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een sluiswachter, die herhaaldelijk de verplichting om een reddingsvest te dragen niet heeft nageleefd. De verzoekende partij, een publiekrechtelijke rechtspersoon, heeft de ontbinding aangevraagd op basis van (ernstig) verwijtbaar handelen van de werknemer, die sinds 1989 in dienst was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer meerdere keren niet voldeed aan de veiligheidsmaatregelen, ondanks herhaalde waarschuwingen en instructies. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan verwijtbaar handelen, maar dat de drempel voor ernstig verwijtbaar handelen niet was gehaald, gezien het lange dienstverband van bijna 36 jaar en het feit dat er lange tijd geen overtredingen waren geconstateerd. De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met inachtneming van een opzegtermijn van vier maanden, en heeft de werknemer recht gegeven op een transitievergoeding. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11319512 UE VERZ 24-287 LvdH/1470
Beschikking van 17 januari 2025
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[verzoekende partij],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekende partij] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R. van Vliet,
tegen:
[verwerende partij],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verwerende partij] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. G.H. Teiken.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- een verzoekschrift met producties 1 tot en met 16;
- een verweerschrift met 1 productie;
- de akte met aanvulling van de gronden en aanvullende producties 17 tot en met 22 van de zijde van [verzoekende partij] ;
- de akte met aanvulling van het verweer en aanvullende producties 2 tot en met 9 van de zijde van [verwerende partij] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2024. Daarbij zijn namens [verzoekende partij] verschenen mevrouw [A] (afdelingshoofd), de heer [B] (teamleider) en mevrouw [C] (jurist arbeidsrecht), bijgestaan door de gemachtigde. Ook [verwerende partij] was aanwezig, vergezeld van zijn partner en bijgestaan door de gemachtigde.
Beide partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, waarbij zij gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen. Zij hebben de vragen van de kantonrechter beantwoord en zij hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak bepaald op vandaag.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verwerende partij] , geboren op [1969] , is sinds [1989] in dienst bij [verzoekende partij] . Hij werkt als Medewerker Operationeel Verkeersmanagement (sluiswachter) in het team [team] . [verwerende partij] verricht zijn (bedienings)werkzaamheden sinds 1995 in [plaats] op de [locatie 1] , [locatie 2] en [locatie 3] .
2.2.
De [locatie 1] , [locatie 2] en [locatie 3] zijn objecten die niet voldoende zijn afgeschermd met een vorm van valbeveiliging. Zo zijn er ter plaatse geen hekken aanwezig. In de bij [verzoekende partij] toepasselijke Veiligheidshuisregels [verzoekende partij] is een verplichting opgenomen om een reddingsvest te dragen als een medewerker zich binnen 4 meter van de waterkant bevindt en er onvoldoende afscherming aanwezig is.
2.3.
Naar aanleiding van een periodiek veiligheidsonderzoek dat in 2021 is uitgevoerd, geldt sinds eind juli 2021 de verplichting voor de medewerkers die op [locatie 2] , [locatie 3] en [locatie 1] werken om een reddingsvest te dragen op het moment dat zij zich binnen 4 meter van de waterkant bevinden. De desbetreffende medewerkers zijn over de verplichting tot het dragen van een reddingsvest ingelicht door een per e-mail verzonden nieuwsbericht van 30 juli 2021.
2.4.
Op 26 november 2021 is door [verzoekende partij] geconstateerd dat [verwerende partij] geen reddingsvest droeg terwijl hij zich op dat moment binnen 4 meter van de waterkant bevond. Daarover is toen met [verwerende partij] gesproken en aan hem is benadrukt dat het dragen van een reddingsvest verplicht is en het niet langer getolereerd zal worden als hij het reddingsvest niet draagt.
2.5.
Ook in het personeelsgesprek van 30 november 2021 is hierover met [verwerende partij] gesproken. Dezelfde dag is er een e-mail verstuurd naar [verwerende partij] en zijn collega’s over de verplichting tot het dragen van een reddingsvest. In die e-mail is aangekondigd dat als geen opvolging zal worden gegeven aan de verplichting, dit zal worden beschouwd als een weigering tot het opvolgen van een instructie en dat passende maatregelen zullen worden genomen. Te kennen is gegeven dat ontslag als uiterst middel niet kan worden uitgesloten.
2.6.
Op 28 januari 2022 is door [verzoekende partij] opnieuw geconstateerd dat [verwerende partij] geen reddingsvest droeg terwijl hij daar op dat moment wel toe verplicht was.
2.7.
Op 1 maart 2022 heeft [verwerende partij] van [verzoekende partij] een officiële waarschuwing gekregen, voor het niet naleven van de verplichting tot het dragen van een reddingsvest, maar ook voor het niet of onvoldoende (telefonisch) bereikbaar zijn tijdens werktijd en het niet op de juiste werklocatie aanwezig zijn. Uit een terugkoppeling van de bedrijfsarts van 16 maart 2022 volgt dat er bij [verwerende partij] geen medische belemmeringen zijn om een reddingsvest te dragen.
2.8.
Op 15 maart 2022 is opnieuw door [verzoekende partij] geconstateerd dat [verwerende partij] geen reddingsvest droeg, terwijl hij daartoe op dat moment wel verplicht was. Op 18 maart 2022 is hier met [verwerende partij] over gesproken en om de ernst van de situatie te benadrukken heeft [verzoekende partij] zich genoodzaakt gezien om per brief van 1 april 2022 [verwerende partij] schriftelijk terecht te wijzen, waarbij [verwerende partij] erop is gewezen dat bij een volgend geval van overtreding van één van de regels een ontslag voor de hand ligt.
2.9.
Vervolgens is op verschillende momenten in november 2022 waargenomen dat [verwerende partij] binnen 4 meter van de waterkant liep terwijl hij geen (of in ieder geval niet zichtbaar) reddingsvest droeg.
2.10.
[verzoekende partij] heeft hierop besloten een concrete draaginstructie te geven aan [verwerende partij] . Dat hield in dat [verwerende partij] in een brief van 19 december 2022 uitgelegd kreeg dat hij het reddingsvest op een zichtbare wijze moest dragen als hij zich binnen 4 meter van de waterkant van de [locatie 1] , de [locatie 3] en [locatie 2] bevond. Ook is in die brief aan [verwerende partij] benadrukt dat ook andere protocollen en/of afspraken door [verwerende partij] nageleefd moeten worden. [verwerende partij] heeft toen, naar eigen zeggen, “de knop omgezet” en toegezegd het reddingsvest te zullen dragen in de voorgeschreven omstandigheden.
2.11.
Op 2 augustus 2024 is door [verzoekende partij] geconstateerd dat [verwerende partij] geen reddingsvest droeg terwijl hij daartoe wel verplicht was op dat moment. Hierover is op 12 augustus 2024 met [verwerende partij] gesproken en in dat gesprek is aan [verwerende partij] meegedeeld dat [verzoekende partij] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou gaan verzoeken bij de kantonrechter. [verwerende partij] is per diezelfde dag geschorst, met behoud van salaris. Op 28 augustus 2024 heeft [verzoekende partij] besloten over te gaan tot het indienen van een verzoek tot ontbinding en [verwerende partij] daarvan op de hoogte gesteld.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen (e-grond) op de kortst mogelijke termijn, zonder toekenning van een transitievergoeding aan [verwerende partij] . Bij akte van 12 december 2024 heeft [verzoekende partij] haar verzoek aangevuld, in die zin dat zij verzoekt de arbeidsovereenkomst subsidiair te ontbinden wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) en meer subsidiair wegens cumulatie van verschillende gedragingen (i-grond).
3.2.
[verzoekende partij] stelt daartoe primair dat [verwerende partij] verplicht is een reddingsvest te dragen als hij zich binnen 4 meter van de waterkant bevindt op of rondom de [locatie 1] , [locatie 2] en [locatie 3] en dat zij deze verplichting ook meermaals bij [verwerende partij] onder de aandacht heeft gebracht en hem ook heeft gewezen op de ernstige gevolgen die het niet dragen van een reddingsvest kan hebben voor zijn dienstverband. Volgens [verzoekende partij] komt hier ook nog bij dat [verwerende partij] tijdens zijn werkzaamheden niet telefonisch bereikbaar is geweest, te laat is gekomen en niet op de juiste werklocatie werkzaam was. [verwerende partij] heeft daarmee stelselmatig geen opvolging gegeven aan de werkinstructies en hiermee heeft [verwerende partij] zich schuldig gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten, aldus [verzoekende partij] .
Subsidiair stelt [verzoekende partij] dat door de proceshouding van [verwerende partij] , in het bijzonder door het benaderen van derden voor het afleggen van verklaringen, er inmiddels ook sprake is van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding, die maakt dat van [verzoekende partij] niet langer gevergd kan worden de arbeidsverhouding te laten voortduren. Meer subsidiair stelt [verzoekende partij] dat de optelsom aan gedragingen cumuleert tot een voldragen i-grond.
3.3.
[verwerende partij] voert gemotiveerd verweer en verzoekt primair de verzochte ontbinding af te wijzen. Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden, verzoekt [verwerende partij] bij de ontbinding rekening te houden met een opzegtermijn van vier maanden en aan hem een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de wet volgt dat een arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien – kort gezegd – sprake is van een redelijke grond, herplaatsing voor de werknemer niet mogelijk is of niet in de rede ligt en indien er geen opzegverboden gelden.
Opzegverbod
4.2.
Volgens het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
Redelijke grond voor opzegging
4.3.
Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW). [verzoekende partij] stelt dat daarvan sprake is vanwege (ernstig) verwijtbaar handelen van [verwerende partij] , waardoor het niet redelijk is om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 onder e BW). De kantonrechter is het daarmee eens. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.4.
Het meest zwaarwegende verwijt dat [verwerende partij] wordt gemaakt is dat hij zijn reddingsvest meerdere keren niet heeft gedragen op momenten dat [verwerende partij] daartoe wel verplicht was.
4.5.
Door [verwerende partij] wordt niet betwist dat hij op verschillende momenten tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden zijn reddingsvest niet heeft gedragen terwijl dat op grond van de Veiligheidshuisregels wel had gemoeten. Na het ontvangen van de draaginstructie, op 19 december 2022, is geconstateerd dat [verwerende partij] één keer, namelijk op 2 augustus 2024, zijn reddingsvest niet heeft gedragen terwijl hij zich binnen 4 meter van de waterkant bevond. [verwerende partij] heeft hierover zelf verklaard dat hij zich 95% van zijn tijd aan de draaginstructie, maar dat vergeten of vergissen menselijk is en dat hij op 2 augustus 2024 zijn reddingsvest is vergeten aan te doen.
4.6.
De kantonrechter leidt uit de stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling af dat de kades bij de [locatie 1] -, [locatie 2] - en [locatie 3] niet zijn afgeschermd met een vorm van valbeveiliging. Om ervoor te zorgen dat [verwerende partij] (en ook zijn andere collega’s) de werkzaamheden op een veilige en gezonde manier kan verrichten, geldt de verplichting om een reddingsvest te dragen als [verwerende partij] zich binnen 4 meter van de waterkant bevindt. Deze verplichting is gebaseerd op de toepasselijke Veiligheidshuisregels [verzoekende partij] die bij [verwerende partij] bekend waren en waarvan de naleving door [verzoekende partij] wordt gehandhaafd. Met de veiligheidsmaatregel een reddingsvest te dragen, voldoet [verzoekende partij] aan de op haar rustende zorgverplichting als bepaald in de Arbeidsomstandighedenwet om medewerkers op een veilige en gezonde manier hun werkzaamheden te kunnen laten uitvoeren. Deze maatregel kwalificeert als een redelijke opdracht c.q. werkinstructie. [verwerende partij] is dan ook gehouden zich aan deze veiligheidsmaatregel te houden. Niet gebleken is dat er omstandigheden zijn die maken dat voor [verwerende partij] een uitzondering zou gelden op deze veiligheidsmaatregel. Verder is duidelijk geworden dat de verplichting tot het dragen van een reddingsvest op verschillende momenten aan [verwerende partij] kenbaar is gemaakt. Zo is hij hiervan op de hoogte gebracht via e-mails en is de maatregel ook individueel met hem besproken in verschillende (personeels)gesprekken. Ook is aan [verwerende partij] een draaginstructie gegeven. In die gesprekken heeft [verwerende partij] ook verschillende malen aangegeven zich te zullen houden aan de veiligheidsmaatregel. Vastgesteld kan dus worden dat [verwerende partij] op de hoogte was van de verplichting om een reddingsvest te dragen als hij zich binnen 4 meter van de waterkant zou bevinden. Verder kan eveneens worden vastgesteld dat [verwerende partij] ook meermalen is gewezen op de consequenties die het niet opvolgen van de veiligheidsmaatregel zou kunnen hebben voor zijn dienstverband.
4.7.
In de periode tot aan de draaginstructie op 19 december 2022 is meerdere keren geconstateerd dat [verwerende partij] zich niet aan de veiligheidsmaatregel hield, terwijl dat wel had gemoeten. In de periode tussen januari 2023 en juli 2024 zijn door [verzoekende partij] geen overtredingen van het veiligheidsvoorschrift geconstateerd. Op 2 augustus 2024 wordt door [verzoekende partij] opnieuw geconstateerd dat [verwerende partij] geen reddingsvest droeg terwijl dat op dat moment wel moest. Op dat moment is de maat vol voor [verzoekende partij] .
4.8.
[verwerende partij] heeft, door stelselmatig geen opvolging te geven aan de veiligheidsmaatregel, zich naar het oordeel van de kantonrechter schuldig gemaakt aan verwijtbaar handelen. [verwerende partij] heeft in de vele gesprekken die [verzoekende partij] met [verwerende partij] heeft gevoerd beterschap beloofd, maar toch is bij herhaling geconstateerd dat hij de gegeven veiligheidsinstructie niet naleefde. De kantonrechter volgt [verzoekende partij] in haar stelling dat sprake is van een voortdurende verplichting, zodat zowel de gegeven draaginstructie als de gegeven waarschuwingen onverminderd golden.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat sprake is van een voldragen e-grond.
Verwijtbaar maar niet ernstig verwijtbaar handelen
4.9.
Uit de stukken valt af te leiden dat [verwerende partij] zich na december 2022, zoals hij zelf ook aanvoert, wel aan de gegeven draaginstructie heeft gehouden en dat de geconstateerde overtreding op 2 augustus 2024 berustte op een uitzondering. [verzoekende partij] heeft verschillende verklaringen overgelegd, waaruit zou volgen dat [verwerende partij] het in alle voorgaande jaren niet zo nauw nam met de verplichting tot het dragen van een reddingsvest. Uit deze verklaringen valt dat echter niet af te leiden. Er blijkt namelijk niet uit of ze zien op het gedrag van [verwerende partij] in de periode vóór 19 december 2022, het moment waarop [verwerende partij] heeft aangegeven dat er bij hem een knop om is gegaan en hij heeft toegezegd het reddingsvest te zullen gaan dragen in de voorgeschreven omstandigheden of op de periode daarna. In geen van de verklaringen staan specifieke data en evenmin volgt daaruit dat eventuele overtredingen van het veiligheidsvoorschrift door [verwerende partij] intern zijn gemeld en dat daaraan op dat moment door [verzoekende partij] richting [verwerende partij] opvolging is gegeven.
4.10.
Er is sprake van een dienstverband van bijna 36 jaar, waarvan bijna 30 jaar als sluiswachter bij de [locatie 1] , de [locatie 3] en [locatie 2] . [verwerende partij] is opgeleid als sluiswachter bij [verzoekende partij] . Tot het veiligheidsonderzoek in 2021 werd het niet dragen van een reddingsvest op de werkplek van [verwerende partij] door [verzoekende partij] gedoogd. Na de aanscherping van dit beleid en de daarop volgende e-mails en gesprekken in de periode tot 19 december 2022 heeft [verwerende partij] de knop om gezet en is geruime tijd geen overtreding van het veiligheidsvoorschrift geconstateerd. Dit maakt dat de kantonrechter van oordeel is dat het om verwijtbaar handelen gaat en de drempel van de ernstige verwijtbaarheid niet wordt gehaald. De overige geconstateerde overtredingen, zoals het te laat komen of op de verkeerde werklocatie aanwezig zijn, maken dit oordeel van de kantonrechter niet anders.
4.11.
Vanwege de verwijtbare gedragingen kan van [verzoekende partij] in redelijkheid niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] te laten voortduren. Er is dus een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e BW. Omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verwerende partij] is herplaatsing niet aan de orde. Het verzoek tot ontbinding wordt daarom toegewezen.
Ontbindingstermijn
4.12.
De kantonrechter bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 maart 2025, uitgaande van een opzegtermijn van 4 maanden, waarbij de tijd die de procedure heeft geduurd in mindering is gebracht en waarbij een termijn van ten minste één maand resteert (artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder sub a BW).
Transitievergoeding
4.13.
Uit artikel 7:673 lid 1 sub a onder 2 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien (kort gezegd) de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Volgens het bepaalde onder lid 7 sub c van dit artikel is geen transitievergoeding verschuldigd als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Hiervoor is overwogen dat er van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verwerende partij] geen sprake is, zodat [verwerende partij] recht heeft op de wettelijke transitievergoeding.
Billijke vergoeding
4.14.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verwerende partij] een billijke vergoeding toe te kennen, zoals hij heeft verzocht. Gelet op artikel 7:671b lid 9, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekende partij] is niet gebleken.
Intrekkingsmogelijkhed
4.15.
Omdat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een transitievergoeding wordt verbonden en [verzoekende partij] heeft verzocht in een dergelijk geval de mogelijkheid te krijgen het verzoek tot ontbinding in te trekken, wordt [verzoekende partij] hiertoe in de gelegenheid gesteld, binnen de hierna genoemde termijn (artikel 7:686a lid 6 BW).
Proceskosten
4.16.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren. Voor het geval [verzoekende partij] het verzoek intrekt, zal zij met de proceskosten (en nakosten) worden belast.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verzoekende partij] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan (de gemachtigde van) [verwerende partij] , zal lopen tot en met
31 januari 2025;
voor het geval [verzoekende partij] het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
5.2.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 maart 2025;
5.3.
veroordeelt [verzoekende partij] tot betaling aan [verwerende partij] van de wettelijke transitievergoeding;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte;
voor het geval [verzoekende partij] het verzoek wel binnen die termijn intrekt:
5.7.
veroordeelt [verzoekende partij] in de proceskosten van [verwerende partij] van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoekende partij] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verzoekende partij] ook de kosten van betekening betalen;
5.8.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.