ECLI:NL:RBMNE:2025:1091

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
588619 HA RK 25-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze wrakingszaak heeft verzoekster, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], op 11 februari 2025 mr. J. Wolbrink gewraakt, de behandelend rechter in de hoofdzaak met zaaknummer UTR 24/8364 GEMWT. Het wrakingsverzoek is op 27 februari 2025 openbaar behandeld door de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland. Verzoekster voerde aan dat de rechter haar zaak niet onafhankelijk en onpartijdig had behandeld, met acht redenen ter onderbouwing. De wrakingskamer heeft de standpunten van verzoekster en de rechter beoordeeld. De rechter heeft op 18 februari 2025 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en heeft tijdens de zitting vragen van de wrakingskamer beantwoord.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen bewijs is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter. De rechter heeft verzoekster gevraagd om duidelijkheid over de procedure en heeft zich gehouden aan de wettelijke kaders. De wrakingskamer concludeert dat de rechter niet partijdig heeft gehandeld en dat de indruk van partijdigheid niet gerechtvaardigd is. De beslissing van de rechter om bepaalde stukken niet toe te laten, omdat deze te laat waren ingediend, is een procesbeslissing en kan niet als grond voor wraking dienen. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek ongegrond verklaard en de procedure in de hoofdzaak voortgezet.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie Lelystad
Zaaknummer: 588619 HA RK 25-17
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 13 maart 2025
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van:
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
(hierna verzoekster),

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 11 februari 2025 mr. J. Wolbrink gewraakt. Mr. Wolbrink (hierna: de rechter) is de behandelend rechter in de zaak met het zaaknummer UTR 24/8364 GEMWT (hierna: de hoofdzaak). De rechter heeft op 18 februari 2025 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 27 februari 2025 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer.
Bij de zitting waren aanwezig:
  • [A] , middellijk bestuurder van verzoekster, met haar partner;
  • de rechter.
1.3.
Verzoekster heeft haar standpunten toegelicht en verduidelijkt. De rechter heeft vragen van de wrakingskamer beantwoord.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft in haar wrakingsverzoek acht redenen aangevoerd op grond waarvan zij van mening is dat de rechter haar zaak niet onafhankelijk en onpartijdig heeft behandeld.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Dit betekent dat hij het niet eens is met de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter dit uitgelegd.
2.3.
De wrakingskamer zal onderstaand de standpunten van verzoekster en de rechter beoordelen.

3.De beoordeling

Het toetsingskader

3.1.
In artikel 8:15 Awb staat dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt dus in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Een rechter is partijdig als uit dat wat hij doet of zegt (of juist niet) blijkt dat hij een persoonlijke vooringenomenheid heeft tegenover een procespartij. Daarnaast kan een procespartij het idee hebben dat de rechter vooringenomen is, of zij kan daar bang voor zijn. In dat geval onderzoekt de wrakingskamer of dat objectief gerechtvaardigd is. Als dat zo is, lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade.
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 februari 2025 vormt voor de wrakingskamer in beginsel de kenbron van al hetgeen op die terechtzitting is gebeurd. Het proces-verbaal bevat een zakelijke weergave van het verhandelde ter zitting en wordt door de rechter en de griffier ondertekend. De wrakingskamer ziet onvoldoende grond om niet van de inhoud van voornoemd proces-verbaal uit te gaan.
Het oordeel van de wrakingskamer
3.4.
Niet is gebleken van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter tegenover verzoekster.
De omvang van het geschil
3.5.
Verzoekster heeft, zo stelt zij, alle lopende lasten onder dwangsom door de rechter willen laten toetsen. Daar had [A] zich ook voorafgaand aan de zitting op voorbereid. Door slechts één last onder dwangsom te behandelen is verzoekster, zo brengt zij naar voren, ernstig beperkt in haar verdediging. De overige incassoprocedures, beslagleggingen en intimidatie door de gemeente Utrecht kunnen nu ongestoord doorgaan.
3.6.
De rechter voert aan dat voorafgaand aan de procedure aan verzoekster is gevraagd in welke procedure zij een voorlopige voorziening wil. Verzoekster heeft daarop gewezen op de derde last onder dwangsom en de samenhangende invordering. De rechter kan daarom, als voorzieningenrechter, alleen in die procedure een voorlopige voorziening treffen. Hij heeft verder als voorzieningenrechter ook niet de bevoegdheid om alle handhavingstrajecten, incassomaatregelen en beslagleggingen te schorsen. De rechter heeft dit op zitting aan verzoekster proberen uit te leggen.
3.7.
De wrakingskamer oordeelt dat uit de handelwijze van de rechter bij verzoekster niet de indruk van partijdigheid ontstaan kan zijn. Bij e-mail van 31 december 2024 heeft de rechtbank verzoekster, omdat dit uit haar verzoek tot een voorlopige voorziening niet (duidelijk) bleek, gevraagd met welk besluit zij het niet eens is. In haar reactie van 3 januari 2025 aan de rechtbank geeft verzoekster aan dat zij het niet eens is met de lasten onder dwangsom LOD1, 2, 3 en 4 BghU. Vervolgens specificeert verzoekster haar verzoek door te verwijzen naar de last onder dwangsom van 18 juli 2024 (de derde last onder dwangsom) en de invorderingsbeschikking van 11 november 2024. Verzoekster voegt verder aan haar stukken toe het door haar bij de gemeente Utrecht ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 18 juli 2024
3.8.
Ondanks de hoeveelheid toegevoegde producties, waaronder ook andere besluiten, heeft de rechter hier voorafgaand aan de zitting in redelijkheid uit af kunnen leiden dat een voorlopige voorziening verzocht wordt voor de derde last onder dwangsom. De rechter heeft vervolgens op de zitting uitgebreid stilgestaan bij de verwachtingen die verzoekster had, zoals het toetsen van alle lasten onder dwangsom en de juridische (on)mogelijkheden daarvan. Door de wijze waarop de rechter dat heeft gedaan kan, naar het oordeel van de wrakingskamer, geen indruk van partijdigheid zijn ontstaan. Hij heeft verzoekster blijkens het proces-verbaal uitgebreid voorgehouden wat zijn juridische rol is in de door verzoekster verzochte voorlopige voorziening. Dat verzoekster het mogelijk daarmee niet eens is of dat op de zitting niet begrepen heeft is geen grond voor wraking.
De relatie tot de gemachtigde van het college van B&W
3.9.
Verzoekster voert aan dat de rechter en de vertegenwoordiger van de gemeente Utrecht, mr. R. Wiersma, elkaar kenden. Er werd herhaaldelijk instemmend geknikt, waardoor de indruk van voorkennis en een vertrouwensrelatie tussen hen bij verzoekster is ontstaan. Verzoekster had het gevoel dat zij op achterstand stond, niet gehoord werd en dat zij door de rechter werd afgekapt. Dit roept volgens verzoekster twijfel op over de onpartijdigheid van de rechter.
3.10.
De rechter heeft hierover opgemerkt dat hij de gemachtigde van het college van B&W alleen in die rol kent. Een verschil in bejegening tussen verzoekster en de gemachtigde van het college heeft de rechter niet herkend.
3.11.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter de regie voert over de zitting. Doel is om binnen het kader van de bestreden beslissing de benodigde informatie voor een beslissing te vergaren. De rechter heeft een grote vrijheid in het voeren van deze regie. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat verzoekster is afgekapt, dat zij haar verhaal niet heeft kunnen doen of dat er sprake is geweest van een verschil in bejegening tussen haar en de gemachtigde van het college van B&W. Het gevoel van verzoekster vindt dus geen ondersteuning in het proces-verbaal. Van een indruk van partijdigheid is dan ook, naar het oordeel van de wrakingskamer, niet gebleken.
Onvoldoende (door)vragen door de rechter
3.12.
Verzoekster voert aan dat de rechter op de zitting haar inhoudelijke en juridische verweren niet (dan wel onvoldoende) heeft behandeld, dat haar communicatieproblemen met de gemeente niet zijn besproken, dat zij onjuiste stellingen van het college van B&W niet heeft kunnen weerleggen, dat er geen aandacht is besteed aan de identiteitsverwisselingen tussen haarzelf en de vennootschappen waarvan zij bestuurder is en dat haar zwaarwegende belang onvoldoende is meegewogen. Deze vijf redenen voor de wraking behandelt de wrakingskamer hierna tezamen.
3.13.
De rechter stelt dat partijen al voorafgaand aan de zitting hun standpunten schriftelijk uitgebreid naar voren hebben gebracht. Ter zitting hebben zij hun stellingen nogmaals toegelicht en hebben verzoekster en de vertegenwoordigster van de gemeente op elkaar gereageerd. Omdat de standpunten van partijen voor de rechter duidelijk waren, zag hij geen reden om aanvullende vragen te stellen. Ook de onderwerpen die geen deel uitmaken van de besluiten waartegen verzoekster bezwaar heeft gemaakt, heeft de rechter verder onbesproken gelaten, zoals de aan haar opgelegde communicatiebeperking met de gemeente. De rechter heeft daarbij aangegeven dat hij begrijpt dat het voor verzoekster vervelend is dat de wijze van communiceren die de gemeente heeft bepaald niet verder is besproken, maar hij heeft ook aangegeven dat het voor de beoordeling van haar verzoek geen relevant punt is. Een belangenafweging vindt pas in de, nog te nemen, beslissing plaats, aldus de rechter.
3.14.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Ook hier is de onder 3.11 beschreven regierol van de rechter het uitgangspunt. Het is aan de rechter om te bepalen welke informatie hij noodzakelijk acht voor het nemen van een beslissing. De afweging van belangen kan eerst blijken uit de nog te nemen beslissing. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat verzoekster onderwerpen niet aan de orde heeft kunnen stellen of is afgekapt. Er is sprake geweest van hoor en wederhoor. Dat sommige punten minder zijn besproken dan verzoekster wenselijk acht, brengt nog niet met zich mee dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde indruk van partijdigheid.
Het niet toelaten van stukken
3.15.
De beslissing van de rechter om de op zondag 9 februari 2025 - de dag voor de zitting - aan de rechtbank toegezonden stukken niet toe te laten is een procesbeslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een dergelijke rechterlijke beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking, zelfs als de motivering ervan onjuist of onbegrijpelijk is. Wraking is namelijk geen verkapt rechtsmiddel. Dit kan alleen anders zijn als de motivering van de beslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen) niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de motivering heeft gegeven (ECLI:NL:HR:2018:1413). Dit is naar het oordeel van de wrakingskamer hier niet het geval. De rechter heeft de stukken niet toegelaten omdat zij (veel) te laat zijn ingediend. Uit deze motivering blijkt geen schijn van vooringenomenheid.
De conclusie van de beoordeling
3.16.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het wrakingsverzoek ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkt en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer UTR 24/8364 GEMWT moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is genomen door mr. D. Wachter, voorzitter, en mr. M.M. Janssen en mr. L.C. Michon als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.