ECLI:NL:RBMNE:2025:1063

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/6038 en UTR 24/6068
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 5 februari 2025, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de Dienst Toeslagen op haar bezwaar van 15 mei 2022 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.C. Scheermeijer, stelt dat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank op 8 maart 2024 waarin verweerder was opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen. De rechtbank constateert dat de termijn op 19 april 2024 is verstreken en dat verweerder tot op heden geen besluit heeft genomen. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep gegrond.

De rechtbank legt verweerder op om alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen, maar in dit geval is de wettelijke beslistermijn te kort. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat in soortgelijke zaken een termijn van twintig weken na verzending van de uitspraak realistisch is. Tevens wordt er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres vraagt om betaling van de verbeurde dwangsom, maar de rechtbank kan verweerder niet verplichten tot uitbetaling, aangezien dit een feitelijke handeling is en geen besluit in de zin van de Awb. Eiseres krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 51,- in de zaak UTR 24/6038 wordt vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6038

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] ( België ), eiseres

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 15 mei 2022 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC-I A en UHT-DC5 A).
Bij uitspraak van 8 maart 2024 heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen het niet tijdig beslissen van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar te nemen.
Op 26 september 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 maart 2024 (UTR 23/1608 en UTR 23/1612) een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een rechterlijke dwangsom.
2. De rechtbank stelt vast dat deze termijn op 19 april 2024 is verstreken. Tot op heden heeft verweerder niet beslist op het bezwaar van eiseres.
3. Het beroep is daarom gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de rechtbank op 25 oktober 2024 [3] uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij tweede en volgende beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van twintig weken na de datum waarop de uitspraak naar partijen is verzonden realistisch is. Deze termijn sluit aan bij de gemiddelde doorlooptijd van 549 dagen die de bezwaarprocedure op dit moment bedraagt en de termijn die de rechtbank Rotterdam heeft bepaald in haar uitspraak van 15 juli 2024 [4] .
6. In de uitspraak van 25 oktober 2024 heeft de rechtbank verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 50,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijn niet haalt met een maximum van € 15.000,-.
Eiseres vraagt om betaling van een verbeurde dwangsom
7. Eiseres vraagt de rechtbank om te bepalen dat verweerder de dwangsom moet uitbetalen,
omdat dat nog steeds niet is gebeurd. De rechtbank overweegt dat zij binnen haar bevoegdheden in dit beroep geen mogelijkheden heeft om verweerder te verplichten tot uitbetaling van de toegekende dwangsom. Het uitbetalen van een toegekende dwangsom is namelijk een feitelijke handeling en niet een besluit in de zin van de Awb. Als verweerder de dwangsom niet betaalt, zal eiser zich moeten wenden tot de civiele rechter.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in de zaak UTR 24/6038 vergoeden. In de zaak UTR 24/6068 is geen griffierecht geheven.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twintig weken na de datum waarop deze uitspraak naar partijen is verzonden een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- in de zaak UTR 24/6038 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.