In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 5 februari 2025, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de Dienst Toeslagen op haar bezwaar van 15 mei 2022 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.C. Scheermeijer, stelt dat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank op 8 maart 2024 waarin verweerder was opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen. De rechtbank constateert dat de termijn op 19 april 2024 is verstreken en dat verweerder tot op heden geen besluit heeft genomen. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep gegrond.
De rechtbank legt verweerder op om alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen, maar in dit geval is de wettelijke beslistermijn te kort. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat in soortgelijke zaken een termijn van twintig weken na verzending van de uitspraak realistisch is. Tevens wordt er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres vraagt om betaling van de verbeurde dwangsom, maar de rechtbank kan verweerder niet verplichten tot uitbetaling, aangezien dit een feitelijke handeling is en geen besluit in de zin van de Awb. Eiseres krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 51,- in de zaak UTR 24/6038 wordt vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.