7.2Vervolgens is van belang om vast te stellen dat in het onderhavige geval geen sprake is van ‘het zo snel mogelijk afronden’. De vraag is vervolgens waardoor dit komt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat en waarom verweerder in dossiers over aanvragen om en bezwaren tegen integrale herbeoordelingen de wettelijke beslistermijnen niet haalt; daarover heeft verweerder zowel in de verweerschriften als tijdens MK-zittingen in den lande uitgebreid een toelichting gegeven. Wat betreft de CWS dossiers ontbreekt die toelichting vooralsnog.
8. Gelet op het ambtshalve bekend zijn met de aanwezige problematiek bij verweerder in de
afhandeling van de hersteloperatie en de op dit moment onbekende aanleiding wat betreft de vertraagde afhandeling van aanvragen en bezwaren bij de CWS, ziet de rechtbank aanleiding om vooralsnog geen nadere termijn te bepalen en aan te sluiten bij de termijnen genoemd in de Afdelingsuitspraak. Mede omdat eiseres niet gebaat is bij een voor verweerder te krappe besluitvormingstermijn maar wel bij een uitspraak van de rechtbank. Mocht de rechtbank signaleren of signalen ontvangen dat ook in deze zaakstroom een permanente vertraging in de afhandeling ontstaat, dan zal zij doen wat nodig is meer om meer inzicht te verkrijgen in die problematiek, bijvoorbeeld door middel van het houden van een meervoudige kamer zitting.
9. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift
heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat
verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 50,- per dag dat de termijn overschreden worden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verwijst voor de onderbouwing hiervan naar de uitspraak van 25 oktober 2024.
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.