ECLI:NL:RBMNE:2025:1060

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/3864
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 5 februari 2025, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Dienst Toeslagen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een beschikking betreffende aanvullende werkelijke schadevergoeding, maar stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 8 juni 2022. De rechtbank had eerder, op 17 november 2023, een beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken een besluit op bezwaar te nemen. Echter, op het moment van deze uitspraak had verweerder nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit op 29 december 2023 is verstreken en dat verweerder in gebreke is gebleven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en verplicht verweerder om alsnog binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. De rechtbank stelt dat, gezien de omvang van de hersteloperatie toeslagen, verweerder in beginsel twaalf weken na het indienen van het verweerschrift een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Kartal),
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 8 juni 2022 tegen de beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade.
Bij uitspraak van 17 november 2023 heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen het niet tijdig beslissen van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar te nemen.
Op 17 juni 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] De rechtbank heeft in de uitspraak van 17 november 2023 (UTR 23/581) een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een rechterlijke dwangsom.
2. De rechtbank stelt vast dat deze termijn op 29 december 2023 is verstreken. Tot op heden heeft verweerder niet beslist op het bezwaar van eiseres.
3. Het beroep is daarom gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een
bijzonder geval. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [3] Verweerder moet daarom in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een besluit op het bezwaar over de werkelijke schade bekend maken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak.
6. De rechtbank overweegt dat in haar vorige uitspraak eenzelfde lijn is gevolgd, en
dat dat niet heeft geleid tot besluitvorming van verweerder. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of bij tweede beroepen niet tijdig beslissen in werkelijke schade zaken nog steeds aansluiting kan worden gezocht bij de Afdelingsuitspraak van 23 augustus 2023 of dat er aanleiding is een nadere termijn te bepalen.
7.1
Daarvoor is allereerst het volgende van belang. De rechtbank in Rotterdam heeft in een uitspraak [4] over een eerste beroep niet tijdig beslissen op een aanvraag bij de CWS verweerder gevraagd om (onder andere) de gang van zaken bij aanvragen werkelijke schade nader toe te lichten. Deze toelichting heeft die rechtbank aan haar uitspraak gehecht. Ondanks dat de toelichting zag op de aanvraagsituatie, leidt deze rechtbank daaruit wel af dat wanneer er beroep wegens niet tijdig beslissen wordt ingesteld in een zaak van de CWS, er voor wordt gekozen de zaak zo snel mogelijk af te ronden.
7.2
Vervolgens is van belang om vast te stellen dat in het onderhavige geval geen sprake is van ‘het zo snel mogelijk afronden’. De vraag is vervolgens waardoor dit komt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat en waarom verweerder in dossiers over aanvragen om en bezwaren tegen integrale herbeoordelingen de wettelijke beslistermijnen niet haalt; daarover heeft verweerder zowel in de verweerschriften als tijdens MK-zittingen in den lande uitgebreid een toelichting gegeven. Wat betreft de CWS dossiers ontbreekt die toelichting vooralsnog.
8. Gelet op het ambtshalve bekend zijn met de aanwezige problematiek bij verweerder in de
afhandeling van de hersteloperatie en de op dit moment onbekende aanleiding wat betreft de vertraagde afhandeling van aanvragen en bezwaren bij de CWS, ziet de rechtbank aanleiding om vooralsnog geen nadere termijn te bepalen en aan te sluiten bij de termijnen genoemd in de Afdelingsuitspraak. Mede omdat eiseres niet gebaat is bij een voor verweerder te krappe besluitvormingstermijn maar wel bij een uitspraak van de rechtbank. Mocht de rechtbank signaleren of signalen ontvangen dat ook in deze zaakstroom een permanente vertraging in de afhandeling ontstaat, dan zal zij doen wat nodig is meer om meer inzicht te verkrijgen in die problematiek, bijvoorbeeld door middel van het houden van een meervoudige kamer zitting.
9. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift
heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat
verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 50,- per dag dat de termijn overschreden worden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verwijst voor de onderbouwing hiervan naar de uitspraak van 25 oktober 2024. [5]
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
-draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de datum waarop deze uitspraak naar partijen is verzonden een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Uitspraak van 12 augustus 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:7458.