ECLI:NL:RBMNE:2025:101

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
UTR 23/3475 en 23/3476
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de tegemoetkoming op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen in de kindregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 15 januari 2025, worden de beroepen van eisers tegen de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) beoordeeld. Eisers, kinderen van een gedupeerde ouder in de kinderopvangtoeslagaffaire, hebben een tegemoetkoming van € 10.000,- ontvangen, maar zijn van mening dat dit bedrag te laag is en dat er rekening gehouden moet worden met hun individuele schade. De rechtbank stelt vast dat de Wht dwingendrechtelijk is en dat de forfaitaire tegemoetkoming van € 10.000,- niet kan worden aangepast op basis van individuele omstandigheden. De rechtbank wijst erop dat de wetgever met de kindregeling een eerste tegemoetkoming heeft willen bieden, zonder onderscheid te maken in de geleden schade van de kinderen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst de verzoeken om schadevergoeding af, omdat er geen sprake is van onrechtmatige besluiten of handelingen. De uitspraak benadrukt dat de kindregeling bedoeld is als steun voor kinderen en niet als compensatie voor geleden schade. De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen terecht de tegemoetkoming heeft toegekend en dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3475 en 23/3476

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen,

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij op grond van artikel 2.12 van de Wet herstel toeslagen (de kindregeling) hebben ontvangen.
Met het besluit van 30 november 2022 en het besluit van 31 mei 2023 heeft Dienst Toeslagen eisers beiden ambtshalve een tegemoetkoming van € 10.000,- toegekend op grond van de kindregeling. Met de bestreden besluiten van 31 mei 2023 op de bezwaren van eisers is Dienst Toeslagen bij die besluiten gebleven.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en Dienst Toeslagen heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
Dienst Toeslagen heeft op 16 april 2024 in beide zaken een nadere reactie gegeven.
Eisers hebben hun beroepsgronden aangevuld op 14 november 2024.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van Dienst Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de tegemoetkomingen van elk € 10.000 die op basis van de kindregeling aan eisers zijn toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is er gebeurd?
3. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van Dienst Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart. Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor de kinderen van gedupeerde ouders een kindregeling is opgezet. Deze is opgenomen in Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht.
4. Eisers zijn de kinderen van een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Daarom hebben eisers, naast een brief met erkenning hiervan, ook beiden een tegemoetkoming ontvangen van € 10.000,- op basis van de kindregeling.
Geen afwijking van de forfaitaire tegemoetkoming
5. De rechtbank stelt allereerst vast tussen partijen niet in geschil is dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht volgt dat de forfaitaire tegemoetkoming in geval van eisers € 10.000 bedraagt.
6. Eisers zijn het niet eens met de tegemoetkoming van € 10.000,- die zij hebben ontvangen. Deze tegemoetkoming is voor hen in ieder geval te laag. Dienst Toeslagen zou moeten afwijken van het vaste bedrag dat is genoemd in de wet. Enerzijds omdat niet alle kinderen hetzelfde hebben meegemaakt en over een kam kunnen worden geschoren. Elk kind heeft namelijk zijn eigen schade en daarom kan er niet worden volstaan met de in de wet genoemde vaste bedragen. Anderzijds omdat bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS), waarbij de aanvraag enkel door de gedupeerde ouder kan worden ingediend en niet door het kind zelf, ook slechts forfaitaire bedragen voor immateriële schade worden toegekend. Dit kan volgens eisers nooit de bedoeling zijn geweest van de wetgever.
7. De rechtbank heeft beoordeeld of er ruimte is om af te wijken van de wettelijke bepalingen van de Wht. De rechtbank overweegt in dit kader dat artikel 2.12 van de Wht dwingendrechtelijk is geformuleerd. De tekst van de bepaling waarin aan kinderen in verschillende leeftijdscategorieën de bijbehorende forfaitaire bedragen worden toegekend, laat geen ruimte om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. De Wht is een wet in formele zin. Bij een wet in formele zin kan alleen in uitzonderlijke gevallen en als het - kort gezegd- gaat om een omstandigheid of gevolg die de wetgever niet heeft voorzien bij de totstandkoming van de wet, worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen. [1]
8. De rechtbank stelt vast dat in de Memorie van Toelichting van de Wht [2] is opgenomen:

Het kabinet wil kinderen perspectief en toekomst teruggeven. Er is daarom voor gekozen om een vaste financiële tegemoetkoming toe te kennen en om geen onderscheid te maken in geleden leed. Uitgangspunt van de kindregeling is namelijk de situatie van kinderen op dit moment. In samenspraak met de kinderen is een indeling per leeftijdsfase gemaakt omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren hiermee samenhangen. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen, hebben recht op de kindregeling en krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur van het leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. De vergoeding is bedoeld als steun in de rug en als basis voor herstel.”

Zoals eerder aangegeven wil het kabinet met de kindregeling kinderen een steun in de rug geven voor een nieuwe start. De kindregeling is niet bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een tegemoetkoming. De compensatie die de aanvrager (rechtbank: kinderopvangtoeslag of dienst partner) ontvangt is ter compensatie bedoeld voor het hele gezin. Als de verstrekte tegemoetkoming niet dekkend is voor de werkelijke geleden schade kan de aanvrager, namens het gezin, een aanvraag doen bij de Belastingdienst toeslagen” [3] .
9. De rechtbank overweegt dat de kindregeling dus niet is bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een eerste tegemoetkoming, ongeacht het leed dat is geleden. Daarmee is duidelijk dat de wetgever ook gevallen als die van eisers voor ogen heeft gehad bij het maken van de wet. Op basis van de verhalen van kinderen van gedupeerden, met daarbij een dialoog, reflectie en analyse, is de kindregeling tot stand gekomen. [4] Dit betekent dat de rechtbank niet toekomst aan de vraag of toepassing van artikel 2.12 van de Wht in dit geval zozeer in strijd komt het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel, dat de toepassing van dit artikel achterwege moet worden gelaten.
10. Nu de wetgever rekening heeft gehouden met een situatie zoals die van eisers, en uitdrukkelijk de keuze heeft gemaakt om bij de kindregeling niet de daadwerkelijke (immateriële) schade te betrekken, is voor een afwijking van deze wettelijke bepaling geen plaats.
11. Voor de overige geleden schade van de kinderen van een gedupeerde ouder geldt dat via die ouder een aanvraag om aanvullende schadevergoeding kan worden ingediend bij de CWS. Als gevolg van het wettelijk systeem kan alleen de aanvrager van kinderopvangtoeslag dit doen, niet eisers zelf. Als eisers menen dat zij als gevolg van die procedure een te lage vergoeding zullen krijgen en dat er daar niet uit mag worden gegaan van forfaitaire bedragen, is het aan eisers om die argumenten in een procedure tegen een beslissing over de werkelijke schade aan te voeren. Deze uitspraak kan daar niet over gaan. Daarnaast bestaat ook nog de mogelijkheid om een vordering bij de civiele rechter in te stellen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
De hardheidsclausule
12. Volgens eisers zou Dienst Toeslagen ook van de hoogte van de tegemoetkoming moeten afwijken door toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht. Daarin wordt namelijk artikel 2.10 genoemd als artikel waarvan kan worden afgeweken als de toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eisers voeren aan dat artikel 2.10 van de Wht vervolgens verwijst naar artikel 2.12 van de Wht en dat daarom de hardheidsclausule ook op artikel 2.12 van de Wht ziet.
13. De rechtbank stelt vast dat in artikel 2.10. van de Wht wordt bepaald wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en artikel 2.12. van de Wht bepaalt de hoogte van de uit te keren bedragen.
14. In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken, maar in dit artikel wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 van de Wht betekent niet dat de hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om ook van artikel 2.12. van de Wht af te wijken. De hardheidsclausule geeft een mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de regels over wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming, maar niet van de regels over de hoogte daarvan. De hardheidsclausule biedt daarom geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek persoonlijk dossier
15. Eisers stellen verder dat de persoonsdossiers van hun ouders tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in hun zaken behoren en deze stukken daarom aan hen overlegd hadden moeten worden door Dienst Toeslagen.
16. Hoewel eisers niet aanvoeren dat en welke rechtsregel geschonden is en wat hiervan het gevolg zou moeten zijn, zal de rechtbank hier toch op reageren. De rechtbank overweegt dat het in deze zaak niet gaat om de werkelijke schade die eisers hebben geleden en wat er in de betreffende jaren precies is gebeurd ten aanzien van de kinderopvangtoeslag aangevraagd door de ouder in kwestie. Bij de kindregeling gaat het om een ambtshalve toekenning van een forfaitaire tegemoetkoming, omdat eisers kinderen zijn van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle op deze zaak betrekking hebbende stukken door Dienst Toeslagen aangeleverd. De persoonsdossiers van de ouders vallen daar niet onder.
Schadevergoeding vanwege discriminatie
17. Eisers voeren tot slot aan dat zij een schadevergoeding moeten krijgen omdat er sprake is geweest van discriminatie. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat omdat de gedupeerde ouder is opgenomen in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) er sprake is geweest van etnisch profileren en institutioneel racisme. Daarnaast is, door de opname in de FSV, hun privacy geschonden. Voor de berekening van deze schade moet worden aangesloten bij het strafrechtelijke kader van € 130,- per dag, vanaf het moment dat de eerste neerwaartse correctie aan de orde was totdat volledig tot herstel is gekomen.
18. De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding af. Ten eerste omdat er in deze procedures geen sprake is van onrechtmatige besluiten, onrechtmatige handelingen of het niet tijdig nemen van besluiten, zoals is vereist in artikel 8:88 van de Awb. Deze zaken gaan niet over de eventuele opname in de FSV. Daarnaast zijn de verzoeken op geen enkele manier onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat Dienst Toeslagen terecht aan eisers een tegemoetkoming van € 10.000,- heeft toegekend. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond; en
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
2.Kamerstukken II 2021/22, 36 161, nr. 3, p. 30 en 31.
3.De Commissie Werkelijke schade.
4.Kamerstukken II 2021/22, 36 161, nr. 3, p. 25