Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het vonnis in het incident van 22 februari 2023 en de daarin genoemde processtukken, waarbij [gedaagde sub 2] is toegestaan zich aan de zijde van [gedaagde sub 1] te voegen;
- de conclusie van antwoord in conventie van [gedaagde sub 2] na voeging met producties 1 tot en met 16;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] tevens akte eisvermeerdering in conventie met producties 5 tot en met 24;
- de akte houdende vermeerdering en wijziging van eis in reconventie van [gedaagde sub 1] met producties 18 tot en met 24;
- de akte reactie vermeerdering en wijziging van eis in reconventie, tevens akte uitlaten producties, tevens akte overlegging producties 25 tot en met 27 van [eiseres] ;
- de email van 17 oktober 2023 van mr. Le Grand met productie 25;
- de mondelinge behandeling van 27 oktober 2023, waarvan aantekeningen zijn gemaakt en waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en voorgedragen.
2.Kern van het geschil en het oordeel
3.3. Waar het in deze zaak om gaat
€ 5.813.115,- ter compensatie van de misgelopen NOW 7. [eiseres] heeft bij deze uitgifte gebruik gemaakt van haar voorkeursrecht en het aankoopbedrag met het uitstaande bedrag onder de Vendor Loan verrekend.
primair:
4.De beoordeling
- In artikel 1.1 van de vaststellingsovereenkomst is uitdrukkelijk bepaald dat [bedrijf 1] (en niet de andere aandeelhouders) ten aanzien van de misgelopen NOW aan [gedaagde sub 1] een additionele financiering zal verstrekken.
- In artikel 17.8 van de SHA is overeengekomen dat in het geval [gedaagde sub 1] coronasteun zou mislopen vanwege strategische overwegingen van [bedrijf 1] , waardoor een liquiditeitstekort zou ontstaan, [bedrijf 1] de misgelopen NOW-gelden kan compenseren met een lening. Dat (ook) op de andere aandeelhouders een dergelijke compensatieverplichting kan rusten, blijkt hier niet uit. Dat in de vaststellingsovereenkomst is gekozen voor kapitaal via aandelenuitgiftes in plaats van een lening maakt dit niet anders, omdat partijen dit zelf (nader) hebben afgesproken.
- In de vaststellingsovereenkomst is niet opgenomen dat de compensatieverplichting van [bedrijf 1] zou wijzigen op het moment dat [eiseres] en/of andere aandeelhouders zouden deelnemen aan de uitgiftes. Als dat was beoogd, had vermelding daarvan wel voor de hand gelegen, omdat in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk twee andere omstandigheden zijn opgenomen waardoor de financieringsplicht van [bedrijf 1] kon wijzigen. Zo is in artikel 1.4 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat de December Lening (vermeerderd met de contractuele rente) zal worden verrekend met de aandelenuitgifte, waardoor de storting op basis van artikel 1.1a van de vaststellingsovereenkomst € 4.100.000,- minus
- Partijen hebben de vaststellingsovereenkomst destijds gesloten, omdat de (internationale) strategische keuzes van [bedrijf 1] (en niet van de andere aandeelhouders) aan de aanvraag van de NOW-gelden in de weg stond. [bedrijf 1] vergoedt daarmee het gedeelte van het financieringstekort dat met de NOW-gelden opgevangen had kunnen worden. Het ligt daarom niet voor de hand dat de andere aandeelhouders (waaronder [eiseres] ) hiervoor ook verantwoordelijk zijn, als zij hun voorkeursrecht uitoefenen. In dat verband is ook relevant dat [bedrijf 1] voor de inbreng van € 8 miljoen kapitaal een tegenprestatie ontvangt van [gedaagde sub 1] , namelijk een vermeerdering van haar aandelen, terwijl [gedaagde sub 1] voor de ontvangst van NOW-gelden geen tegenprestatie verschuldigd zou zijn geweest. In zoverre is de ‘compensatie’ die [bedrijf 1] biedt dus al beperkt(er), wat een contra-indicatie is voor de uitleg dat de andere aandeelhouders ook aan deze € 8 miljoen ‘compensatie’ moeten bijdragen.
- De bedoeling van de vaststellingsovereenkomst was om [gedaagde sub 1] van voldoende liquiditeit te voorzien. [gedaagde sub 1] had voldoende ‘vers geld’ nodig. Dat kan worden teruggelezen in de aan de vaststellingsovereenkomst voorafgaande
- Het voorkeursrecht van andere aandeelhouders staat daarom los van de zelfstandige verplichting van [bedrijf 1] om het liquiditeitstekort als gevolg van het mislopen van de NOW-gelden te compenseren. De vaststellingsovereenkomst bepaalt nergens dat de uitoefening van dit voorkeursrecht gevolgen heeft voor de onderliggende plicht van [bedrijf 1] . Het voorkeursrecht is een wettelijk recht en als [bedrijf 1] had beoogd dat het voorkeursrecht in mindering zou strekken op haar plicht om € 8 miljoen bij te storten aan kapitaal, dan had het op haar weg gelegen om dat uitdrukkelijk in de vaststellingsovereenkomst te bepalen, mede gezien haar (maatschappelijke) positie, juridische en financiële kennis en de juridische bijstand die zij had bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst.
(voor de latere bijstelling) € 7,8 miljoen moest financieren in verband met de misgelopen
NOW-gelden en dat – na vermindering met de Decemberlening – nog “
6,2 miljoen vers geld”moest binnenkomen. Als de bijstorting door andere aandeelhouders in mindering zouden strekken op de compensatieverplichting van [bedrijf 1] , en [eiseres] zijn deel zou mogen verrekenen met de Vendor Loan, zou er dus per saldo minder dan € 6,2 miljoen binnenkomen. Bovendien zouden de andere aandeelhouders dan feitelijk de rekening van de misgelopen NOW-gelden deels in plaats van [bedrijf 1] opvangen, terwijl [bedrijf 1] debet was aan het mislopen daarvan. Uit de enkele omstandigheid dat wordt gesproken over “
circa 721k” en “
c. 700K vendor loan verrekening” door [B] kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden afgeleid dat de bijdragen van aandeelhouders invloed zou hebben op het bedrag dat [bedrijf 1] moest compenseren. Uit de tekst blijkt namelijk dat het slechts ging om een (globale) inschatting en zonder dat dit in verband werd gebracht met de compensatieverplichting van [bedrijf 1] . De genoemde inschatting komt ook niet terug in de vaststellingsovereenkomst. [B] heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling bevestigt dat het ging om een globale inschatting en (te) snelle rekensom van zijn kant, omdat het werkelijk te verrekenen bedrag door [eiseres] hoger moet zijn.
NOW 7 aandelenuitgifte mei 2022 € 5.813.120,00
€ 1.883.750,00
€ 8 miljoen heeft voldaan. Dit betekent ook dat [eiseres] haar stortingsplicht in verband met de Extra Aandelenuitgifte en de Extra November Aandelenuitgifte mag verrekenen met het uitstaande bedrag onder de Vendor Loan (artikel 1.4 van de vaststellingsovereenkomst). [gedaagden sub 1 en sub 2] heeft ten onrechte die mogelijkheid niet geboden.
defaultbij het bankenconsortium kunnen voorkomen), terwijl het enige verschil zou zijn – zo begrijpt de rechtbank – dat het verruimde recht op verrekening dan niet zou gelden voor [eiseres] . Hiervoor zijn onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld door [gedaagden sub 1 en sub 2] mede gezien dat [eiseres] slechts 9,02% van de aandelen hield en via haar voorkeursrecht alleen voor dat deel een beroep op verrekening kon doen. Het overige deel van het opgevraagde kapitaal door [gedaagde sub 1] zou haar bij de aandelenuitgiftes dus wel ten goede zijn gekomen.
in contanten” moet worden betaald. Zij kan dus haar stortingsplicht met betrekking tot de Extra Aandelenuitgifte en de Extra November Aandelenuitgifte niet verrekenen met het uitstaande bedrag onder de Vendor Loan, terwijl zij daar wel recht op heeft, aldus [eiseres] . [gedaagden sub 1 en sub 2] heeft dit betwist.
€ 10.617,50(2,5 punten × tarief VIII € 4.247,-)