ECLI:NL:RBMNE:2024:887

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2826
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van overlijdensuitkering met bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen

In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen bevoegd was om de overlijdensuitkering van eiser te verrekenen met zijn bijstandsuitkering. Eiser ontving bijstand en woonde samen met zijn vader tot diens overlijden in 2022. Na het overlijden heeft het college de bijstandsuitkering van eiser gewijzigd naar de norm van een alleenstaande en aangegeven dat hij mogelijk in aanmerking kwam voor een overlijdensuitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SvB). Eiser ontving op 7 oktober 2022 een overlijdensuitkering van € 1.387,31, welke door het college is verrekend met zijn bijstandsuitkering van oktober 2022. Eiser maakte bezwaar tegen deze verrekening, maar het college handhaafde zijn besluit.

De rechtbank heeft op 29 januari 2024 de zaak behandeld en geoordeeld dat het college bevoegd was om de overlijdensuitkering te verrekenen. De rechtbank overwoog dat de overlijdensuitkering als inkomen moet worden aangemerkt en dat het college een belangenafweging heeft gemaakt. Eiser had geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het college. De rechtbank concludeerde dat de verrekening geen onevenredige nadelige gevolgen voor eiser had, aangezien hij ook een energietoeslag had ontvangen en het bedrag dat verrekend werd lager was dan de ontvangen overlijdensuitkering.

De rechtbank vond het wel onzorgvuldig dat het college eiser zo snel na het overlijden van zijn vader op de hoogte had gebracht van de wijziging van zijn bijstandsuitkering, wat eiser als pijnlijk ervoer. Desondanks werd het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Brouwer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen, het college

(gemachtigde: N.V. Volchenko).

Inleiding

1. Eiser ontvangt bijstand. Hij woonde samen met zijn vader tot diens overlijden op [overlijdensdatum] 2022.
1.1.
Met het besluit van 16 juni 2022 heeft het college eisers uitkering gewijzigd naar de norm van een alleenstaande met ingang van 12 juni 2022. In dit besluit maakt het college er melding van dat eiser mogelijk in aanmerking komt voor een overlijdensuitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SvB) en dat deze uitkering een middel is, die op eisers bijstandsuitkering in mindering zal moeten worden gebracht. Het college geeft in dit besluit ook aan dat eiser bij de SvB dient te informeren of hij voor zo’n uitkering in aanmerking komt en als dit zo is, dient hij deze aan te vragen. In de brief van 26 september 2022 verzoekt het college eiser nogmaals om haar te informeren over zijn aanvraag bij de SvB.
1.2.
Eiser heeft op 7 oktober 2022 deze eenmalige overlijdensuitkering van € 1.387,31 uitbetaald gekregen.
1.3.
Met het besluit van 26 oktober 2022 heeft het college de overlijdensuitkering verrekend met de bijstand van oktober 2022. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2. Met het bestreden besluit van 2 mei 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

4. Het gaat in deze procedure om de vraag of het college bevoegd was om de overlijdensuitkering te verrekenen met de bijstand van eiser en of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank beoordeelt deze vragen aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Het college heeft de overlijdensuitkering met de bijstand mogen verrekenen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Was het college bevoegd om de overlijdensuitkering te verrekenen?
6. Het college heeft de overlijdensuitkering aangemerkt als middel in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). Eiser kon immers per 7 oktober 2022, de datum van de uitbetaling van de overlijdensuitkering, daadwerkelijk over dit bedrag beschikken. De term beschikken moet volgens vaste rechtspraak zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid van een belanghebbende om het middel feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. [1] Dat eiser ervoor heeft gekozen om een deel van de overlijdensuitkering te besteden aan de aanschaf van een schutting en niet aan zijn levensonderhoud maakt dit volgens het college niet anders. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de overlijdensuitkering is bedoeld om een plotselinge terugval van inkomen te compenseren als gevolg van het wegvallen van inkomsten. Gevolg hiervan is dat de overlijdensuitkering als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Pw, moet worden aangemerkt.
7. Eiser heeft tegen dit standpunt van het college geen beroepsgronden gericht.
8. Omdat eiser inkomen heeft ontvangen over een periode waarin hij bijstand had, was het college in beginsel bevoegd om die inkomsten te verrekenen met de bijstandsuitkering. [2] Dit betreft een discretionaire bevoegdheid, waarbij het college een belangenafweging moet maken en de evenredigheid in acht moet nemen.
Veroorzaakt de verrekening onevenredig nadelige gevolgen voor eiser?
9. Eiser voert aan dat het college bij de verrekening gebruik maakt van een zogenaamde discretionaire bevoegdheid, maar dat beleid met betrekking tot de uitoefening van die bevoegdheid ontbreekt.
10. De rechtbank overweegt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet verplicht is om beleidsregels op te stellen ter invulling van een discretionaire bevoegdheid. Wel is het college gehouden om bij de uitvoering van een discretionaire bevoegdheid een belangenafweging te maken. Dit heeft het college in het bestreden besluit ook gedaan. Het college heeft bij de belangenafweging de financiële omstandigheden van eiser betrokken. Het college heeft er ter zitting op gewezen dat het bedrag dat eiser in oktober 2022 als overlijdensuitkering (€ 1.387,31) uitbetaald heeft gekregen hoger was dan het bedrag dat is verrekend. Het college heeft immers een bedrag ter hoogte van eisers bijstandsuitkering verrekend zodat eiser in oktober 2022 een bedrag ter hoogte van de overlijdensuitkering overhield. Verder heeft het college er op gewezen dat eiser in de maand oktober 2022 ook een energietoeslag van € 500,- heeft ontvangen. Het college heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat de verrekening van de in oktober 2022 ontvangen overlijdensuitkering met de bijstand van oktober 2022 geen onevenredige financiële gevolgen voor eiser had. Eiser heeft ter zitting weliswaar gesteld dat hij in die periode veel kosten had, maar eiser heeft deze stelling niet onderbouwd. Aldus is niet gebleken dat de voor eiser financieel nadelige gevolgen van de verrekening onevenredig zijn in verhouding tot het te dienen doel, te weten de goede besteding van gemeenschapsgeld aan personen die het nodig hebben en er recht op hebben. De bijstand is een vangnet en de overlijdensuitkering is in die zin een aan de bijstand voorliggende voorziening. Daarbij komt dat eiser wist dat de overlijdensuitkering met zijn bijstand verrekend zou worden zodat hij daar rekening mee kon houden. Het college heeft dit immers in het besluit van 16 juni 2022 en de brief van 26 september 2022 al aan eiser laten weten. Dat de overlijdensuitkering niet vatbaar is voor beslag maakt niet dat het college om die reden deze uitkering niet kon verrekenen met de bijstand. Ook verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college niet tot verrekening had mogen overgaan.
11. De rechtbank hecht er wel aan om op te merken dat zij het onzorgvuldig vindt dat het college daags na het overlijden van eisers vader, eiser met het besluit van 16 juni 2022 al op de hoogte heeft gebracht van de wijziging van de hoogte van zijn bijstandsuitkering. Het feit dat eiser op deze manier geen rouwperiode werd gegund en hij evenmin werd gecondoleerd met zijn verlies, heeft eiser begrijpelijkerwijs als zeer pijnlijk ervaren. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college alsnog haar condoleances uitgesproken en heeft zij verklaard dat zij het feit dat er op deze manier helemaal geen rouwperiode wordt gegund, zal terugkoppelen aan haar collega’s.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bv de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:70.
2.Artikel 58, vierde lid, Pw.