ECLI:NL:RBMNE:2024:7639

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
C/16/566880
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 8 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak van de Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (GI) betreffende de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de uithuisplaatsing verlengd met zes maanden, tot 15 februari 2025, omdat er zorgen zijn over de hulpverlening en de thuissituatie van de ouders. De GI heeft aangegeven dat de gemeente Lelystad voornemens is het contract met de huidige hulpaanbieder niet te verlengen, wat de continuïteit van de zorg voor de kinderen in gevaar kan brengen. De kinderrechter heeft de gemeente opgeroepen om mee te denken over de voortzetting van de hulpverlening, ook als het contract niet wordt verlengd.

De procedure begon met een eerdere beschikking op 15 februari 2024, waarin de kinderen onder toezicht werden gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2024 waren de ouders en hun advocaten aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de GI. De kinderrechter heeft de mening van [minderjarige 1] gevraagd, maar deze heeft besloten geen gebruik te maken van de mogelijkheid om te spreken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de kinderen sinds januari 2024 in een jeugdhulpaanbieder verblijven.

De kinderrechter concludeert dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor het welzijn van de kinderen, die beide de diagnose autismespectrumstoornis hebben en specialistische hulp nodig hebben. De ouders hebben aangegeven dat zij hulp en begeleiding nodig hebben om de zorg voor de kinderen te kunnen hernemen. De kinderrechter benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en de betrokken hulpverlening, en roept de gemeente op om de continuïteit van de zorg voor de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Almere
Zaaknummer: C/16/566880 / JL RK 23-888
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd in Lelystad,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. E.E. Tiebie.
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Tamboenan.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 15 februari 2024 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 15 februari 2025. De kinderrechter heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 15 augustus 2024 en het overige gedeelte van het verzoek van de GI aangehouden.
1.2.
Daarna heeft de kinderrechter op 30 juli 2024 een brief van de GI ontvangen.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
8 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
- de heer [A] namens de GI.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. De GI en de ouders zijn het er over eens dat het niet in het belang van [minderjarige 1] is om een gesprek te voeren met de kinderrechter. Dit is gelet op alle omstandigheden te belastend voor haar. [minderjarige 1] heeft dan ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een gesprek met de kinderrechter te voeren of een brief aan de kinderrechter te sturen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 29 januari 2024 bij [instelling] , een accommodatie van de jeugdhulpaanbieder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 februari 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 15 februari 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 15 februari 2024 een machtiging verleend [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 15 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar. Bij beschikking van 15 februari 2024 heeft de kinderrechter dat verzoek voor de duur van een halfjaar toegewezen en het overige gedeelte aangehouden. Ook verzoekt de GI de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:265c van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daarover als volgt.
4.2.
Door de GI is tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat er op dit moment nog veel onduidelijk is over de draagkracht van beide ouders en op welke termijn zij de zorg voor de kinderen weer (gedeeltelijk) zelf zouden kunnen dragen. Met beide ouders wordt gewerkt aan uitbreiding van de omgang, maar dat moet rustig worden opgebouwd. Uitbreiding bij de vader wordt bemoeilijkt omdat hij zijn woning kwijt is geraakt en nu tijdelijk ergens verblijft waar het niet helemaal veilig is voor de kinderen. De moeder is verder weg gaan wonen en werkt veel doordeweeks waardoor de omgang moeilijker te realiseren is en de GI nog niet genoeg zicht heeft op haar thuissituatie. De komende periode moet volgens de GI worden gebruikt om beide thuissituaties in kaart te brengen en te kijken welke verdere uitbreiding of gedeeltelijke thuisplaatsing mogelijk is. De ouders geven allebei aan dat zij daarbij hulp en begeleiding nodig hebben en zijn daarom blij met de betrokkenheid van de GI en [instelling] . Beide ouders kunnen dan ook instemmen met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing mits er inderdaad wordt gekeken en toegewerkt naar uitbreiding van de zorg voor de kinderen.
4.3.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is. Beide kinderen hebben de diagnose autismespectrumstoornis (ASS) en specialistische hulp nodig. Die hulp wordt hen geboden bij [instelling] en sinds hun plaatsing daar hebben ze allebei een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Toch zijn er ook nog veel zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Beide kinderen hebben veel last van de huidige situatie rondom de uithuisplaatsing en de strijd tussen de ouders. Ze ervaren daar stress van en dat uit zich in veel jonger gedrag, slecht slapen en emotionele uitbarstingen. De hoop is dat de kinderen op den duur afwisselend bij de ouders kunnen wonen, maar daarvoor is nog veel hulp en ondersteuning nodig. Om de omgang met de vader uit te kunnen breiden en te kijken wat er nodig is voor een structurele thuisplaatsing, is het noodzakelijk dat de vader eigen woonruimte krijgt. Door de vader is urgentie aangevraagd en de kinderrechter hoopt dat hij gelet op de huidige situatie zo snel mogelijk in aanmerking komt voor een woning. Ook zal er meer zicht moeten komen op de thuissituatie van de moeder om daar, net als bij de vader, te kunnen beoordelen wat nodig is om de omgang uit te breiden en naar een (gedeeltelijke) thuisplaatsing te kunnen werken.
4.4.
Verder is het, ook voor de kinderen, heel belangrijk dat de ouders gaan werken aan hun onderlinge verhouding en communicatie. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling allebei verklaard dat zelf ook belangrijk te vinden en bereid te zijn een vorm van ouderschapsbemiddeling te volgen. De GI heeft aangegeven dat met de ouders te zullen oppakken.
4.5.
Tenslotte merkt de kinderrechter nog het volgende op. De kinderrechter vindt het voor deze kwetsbare kinderen heel erg belangrijk dat [instelling] betrokken blijft, ook na een eventuele thuisplaatsing. Voorlopig zullen de kinderen nog bij [instelling] wonen, maar de hoop is dat er met een zorgvuldige opbouw gewerkt kan worden naar een thuisplaatsing waarbij beide ouders een gedeelte van de zorg dragen. Gelet op de kindeigenproblematiek zullen de ouders echter ook tijdens de overgangsperiode en na de thuisplaatsing veel ondersteuning nodig hebben. [instelling] is daarvoor de aangewezen instantie omdat zij al lang betrokken zijn, goed samenwerken met de ouders en de kinderen goed kennen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de gemeente voornemens is het contract met [instelling] in 2025 niet te verlengen. De kinderrechter roept de gemeente op om, ook als het contract onverhoopt niet verlengd wordt, mee te denken over een manier om de hulp van [instelling] voor deze kinderen te kunnen voortzetten.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 15 februari 2025;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024 door
mr. L.P. de Haas, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L. de Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 4 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.