In deze zaak heeft [eiseres] B.V. een aanvraag ingediend bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht voor een ontheffing van de verboden om bepaalde diersoorten te verstoren of te doden, op basis van de Wet natuurbescherming. Het college heeft de aanvraag op 28 september 2023 buiten behandeling gesteld, omdat [eiseres] niet voldoende gegevens had aangeleverd. Na een beslissing op bezwaar op 16 april 2024, waarin de buitenbehandelingstelling werd gehandhaafd, heeft [eiseres] beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en geconcludeerd dat de aanvraag tot een 'positieve weigering' had moeten leiden. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de aanvraag was ingediend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet natuurbescherming nog van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het project waarvoor de ontheffing was aangevraagd, geen overtredingen van de flora- en faunawetgeving met zich meebracht, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 13 augustus 2024.
De rechtbank heeft het besluit van 16 april 2024 vernietigd en het college opgedragen het door [eiseres] betaalde griffierecht te vergoeden, evenals de proceskosten die zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder en is openbaar uitgesproken op 2 december 2024.