ECLI:NL:RBMNE:2024:7634

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/3592
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor verstoren van diersoorten in het kader van de Wet natuurbescherming

In deze zaak heeft [eiseres] B.V. een aanvraag ingediend bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht voor een ontheffing van de verboden om bepaalde diersoorten te verstoren of te doden, op basis van de Wet natuurbescherming. Het college heeft de aanvraag op 28 september 2023 buiten behandeling gesteld, omdat [eiseres] niet voldoende gegevens had aangeleverd. Na een beslissing op bezwaar op 16 april 2024, waarin de buitenbehandelingstelling werd gehandhaafd, heeft [eiseres] beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en geconcludeerd dat de aanvraag tot een 'positieve weigering' had moeten leiden. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de aanvraag was ingediend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet natuurbescherming nog van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het project waarvoor de ontheffing was aangevraagd, geen overtredingen van de flora- en faunawetgeving met zich meebracht, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 13 augustus 2024.

De rechtbank heeft het besluit van 16 april 2024 vernietigd en het college opgedragen het door [eiseres] betaalde griffierecht te vergoeden, evenals de proceskosten die zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder en is openbaar uitgesproken op 2 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht

(gemachtigde: mr. B. van der Woude).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de ontheffing die [eiseres] aan het college heeft gevraagd van de verboden om bepaalde diersoorten te verstoren of te doden, op grond van de Wet natuurbescherming. Met het besluit van 28 september 2023 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat [eiseres] niet voldoende gegevens en onderzoeken bij de aanvraag zou hebben gevoegd. Met de beslissing op bezwaar van 16 april 2024 heeft het college de buitenbehandelingstelling gehandhaafd. [eiseres] heeft daartegen beroep ingesteld.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag van [eiseres] ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld en dat de aanvraag tot een ‘positieve weigering’ had moeten leiden. De rechtbank voorziet zelf in deze beslissing. Deze uitkomst is zo duidelijk, dat het beroep niet op een zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de ontheffing is ingediend, is in deze zaak de Wnb met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 2.9, eerste lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
4. Het project waarvoor de ontheffing is aangevraagd, ziet op de uitbreiding van het vakantiepark van [eiseres] in [plaats] met 31 nieuwe vakantiewoningen. De uitbreiding is gepland in een gebied aan de rand van het park, waar beschermde diersoorten leven. Voor een beschrijving van het project en een weergave van het geschil met het college verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 13 augustus 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:4910), die ging over een handhavingsbesluit van het college bij dit project.
5. Uit de uitspraak van 13 augustus 2024 volgt dat het project niet leidt tot overtredingen van de verboden om zonder omgevingsvergunning hazelwormen opzettelijk te doden of te vangen of om hun vaste voortplantings- of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen en te vernielen en ook niet tot overtreding van de verboden om zonder omgevingsvergunning zandhagedissen opzettelijk te doden, vangen of te verstoren of om hun vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen of vernielen. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
6. [eiseres] heeft ook na de uitspraak van 13 augustus 2024 nog procesbelang bij een uitspraak over de rechtmatigheid van de buitenbehandelingstelling van haar aanvraag, omdat tot op zekere hoogte aannemelijk is dat zij schade heeft geleden door de vertraging die is ontstaan bij de uitvoering van het project.
7. De omgevingsvergunningplicht voor de flora- en fauna-activiteiten in de zin van de Omgevingswet waarover de rechtbank in de uitspraak van 13 augustus 2024 heeft geoordeeld, verschilt niet van de ontheffingsplicht in de zin van artikel 3.5 en artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming die in deze zaak speelt. In de uitspraak van 13 augustus 2024 is geoordeeld over hetzelfde project. Uit die uitspraak volgt dan ook dat geen ontheffing vereist is en dat het college de aanvraag van [eiseres] om die reden ‘positief’ had moeten weigeren. Daarvoor waren geen aanvullende gegevens nodig, zodat het college de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld toen de gevraagde gegevens niet verstrekt werden.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de beslissing op bezwaar van 16 april 2024 vernietigen, omdat die in strijd is met artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal zelf in de te nemen beslissing op bezwaar voorzien, door het besluit van 28 september 2023 te herroepen en de aanvraag van [eiseres] te weigeren vanwege het ontbreken van een ontheffingsplicht.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het door [eiseres] betaalde griffierecht vergoeden en krijgt zij een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 16 april 2024;
  • herroept het besluit van 28 september 2023, weigert de gevraagde ontheffing en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 16 april 2024;
  • draagt het college op het voor het beroep betaalde griffierecht van € 371,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 875,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.