ECLI:NL:RBMNE:2024:7595

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
24/251
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om kwijtschelding van een bedrag van € 3.638,96

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een bedrag van € 3.638,96. Met het besluit van 5 april 2023 heeft het Uwv aan eiser laten weten dat hij niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van het bedrag. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bezwaar is ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 augustus 2024 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiser aanwezig was en het Uwv zich schriftelijk had afgemeld. De rechtbank heeft onmiddellijk uitspraak gedaan na de zitting.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiser het kwijt te schelden bedrag niet meer hoeft terug te betalen. Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat is verleend op basis van zijn financiële situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen voldoende procesbelang is, omdat het verzoek om kwijtschelding niet meer relevant is. Eiser heeft wel schadevergoeding aangevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat het onaannemelijk is dat hij schade heeft geleden door het afgewezen verzoek om kwijtschelding. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat eiser geen proceskosten vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/251

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

30 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een bedrag van € 3.638,96.
2. Met het besluit van 5 april 2023 heeft het Uwv aan eiser laten weten dat hij niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van het bedrag van € 3.638,96.
3. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 4 december 2023 is het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
5. Het Uwv heeft op 22 mei 2024 per e-mail aan de rechtbank een afschrift
afschrift toegezonden van een gewijzigde beslissing op bezwaar van 10 mei 2024 naar aanleiding van het hoger beroep van eiser tegen de terugvordering van € 3.578,67. In deze beslissing is door het Uwv alsnog besloten om af te zien van terugvordering van een bedrag van € 3.578,67 en de invorderingskosten. Eiser hoeft hierdoor het kwijt te schelden bedrag niet meer terug te betalen.
6. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. Het Uwv heeft zich op 29 augustus schriftelijk afgemeld voor de zitting.
7. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

8. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Het Uwv hoeft geen proceskosten.

Beoordeling door de rechtbank

9. Eiser heeft verzocht om vrijgesteld te worden van het griffierecht, omdat hij het griffierecht niet kan betalen. De rechtbank verleent verzoeker vrijstelling van het betalen van het griffierecht op basis van de door eiser overgelegde gegevens over zijn inkomen.
10. De rechtbank zal eerst ambtshalve de vraag beantwoorden of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit.
11. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt als uitgangspunt dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat eiser met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat eiser feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Wat wel procesbelang op kan leveren is een mogelijk verzoek om schadevergoeding waarvoor een beoordeling in dit beroep van belang is, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [1]
12. Naar het oordeel van de rechtbank is het belang bij het beroep van eiser komen te vervallen, omdat eiser het kwijt te schelden bedrag van € 3.638,96 niet meer hoeft terug te betalen. Eiser heeft nog aangevoerd dat zijn procesbelang in een schadevergoeding is gelegen. Hij wijst er in dit kader op dat hij door het handelen van het Uwv ernstig teruggeworpen werd in zijn re-integratie, waardoor alles veel langer dan nodig duurt en hij daarom schade heeft opgelopen.
13. De rechtbank begrijpt het verhaal van eiser, maar vindt het onaannemelijk dat eiser schade heeft geleden door het afgewezen verzoek om kwijtschelding. Dit is ook door eiser erkend. In zijn brief van 15 augustus schrijft hij dat de schade die hij stelt geleden te hebben, niet het directe gevolg is van het afgewezen kwijtscheldingsverzoek. Wat eiser heeft aangevoerd over het onzorgvuldige handelen van het Uwv en de gevolgen daarvan, ziet op de periode rond de terugvordering in 2021 en ziet niet op het afgewezen kwijtscheldingsverzoek uit 2023.
14. Een eventuele vaststelling door de rechtbank in deze zaak dat het verzoek om kwijtschelding onrechtmatig zou zijn afgewezen, helpt eiser dus niet in zijn wens om een vergoeding van zijn schade te krijgen. Het is daarom onaannemelijk dat eiser schade heeft ondervonden door het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
16. Eiser is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024 door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de CRvB van 5 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:46.