1.4.Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft op basis van de stukken uitspraak gedaan.
Beoordeling van het geschil
2. Tussen partijen is de bij bezwaar verlaagde WOZ-waarde van de woning niet meer in geschil.
3. Eiser stelt dat (i) de motivering van de verlaging van de WOZ-waarde tekortschiet; (ii) verweerder ten onrechte de WOZ-waarden van de voorgaande jaren niet heeft verlaagd en (iii) de belangen van eiser onvoldoende zijn meegewogen.
4. Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder, waarbij het bezwaar van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning per waardepeildatum 1 januari 2023 gegrond is verklaard en een nieuwe, lagere waarde is vastgesteld.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de waarde tussen partijen niet langer in geschil is. Volgens vaste bestuursrechtelijke jurisprudentie moet in dat geval ambtshalve worden beoordeeld of er niet alleen in formele zin (is eiser gerechtigd tegen de verlaagde WOZ-beschikking in de bestreden uitspraak een rechtsmiddel in te stellen) maar ook in materiële zin (heeft eiser procesbelang, dat wil zeggen belang bij een rechterlijke uitspraak over de door hem bestreden uitspraak) sprake is van ontvankelijkheid. Uit de genoemde bestuursrechtelijke jurisprudentie volgt dat (voldoende) procesbelang ontbreekt als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft, niet daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem geen feitelijke, maar hooguit theoretische dan wel principiële betekenis kan hebben. Eiser heeft dus geen belang als het instellen van een rechtsmiddel hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit. Als dat procesbelang ontbreekt, dan volgt in bestuursrechtelijke procedures niet-ontvankelijkheid.
7. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard, de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2023 vastgesteld op € 612.000,- en de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verlaagd. Eiser betwist deze vastgestelde waarde niet langer. Het bespreken van de onder (i) genoemde beroepsgronden kan dus voor eiser dan ook niet meer tot een gegrond beroep leiden. Hoewel het begrijpelijk is dat eiser, geconfronteerd met onjuiste objectgegevens van zijn woning, een heldere uitleg verlangt van de heffingsambtenaar, is het voor een geslaagd beroep bij de bestuursrechter wel noodzakelijk dat de materiele uitkomst van de zaak -de waarde van de woning per de waardepeildatum 1 januari 2023- in voor eiser gunstige zin verandert. Nu eiser heeft medegedeeld dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, kan een bespreking van de in de ogen van eiser gebrekkige motivering van de uitspraak op bezwaar als bedoeld onder (i) niet leiden tot een andere, voor eiser gunstigere, uitkomst.
8. Dat betekent dat er in deze procedure -die immers ziet op de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2023- geen procesbelang meer is. Indien het procesbelang ontbreekt, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Voorgaande belastingjaren
9. De tweede beroepsgrond (ii) betreft de vraag of verweerder in de uitspraak op bezwaar terecht heeft geoordeeld de WOZ-waarden van vorige belastingjaren niet ambtshalve te verlagen.
10. Artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit bepaalt het volgende: indien de economische waarde onherroepelijk is komen vast te staan maar binnen vijf jaren na het nemen van de beschikking ter zake blijkt dat die waarde tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert de heffingsambtenaar, ingeval de waarde had behoren te worden vastgesteld op een bedrag dat ten minste 20%, met een minimum van € 5000,- lager is dan de te hoog vastgestelde waarde, zo spoedig mogelijk bij beschikking de te hoog vastgestelde waarde.
11. Uit de toelichting bij het Uitvoeringsbesluit blijkt dat de beschikkingen op basis van artikel 2 van dat Uitvoeringsbesluit niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. Het betreft hier namelijk een ambtshalve herziening ten gunste van een belanghebbende die de hem toekomende termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen ongebruikt heeft laten verstrijken, zodat de beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.
12. Deze toelichting bij het Uitvoeringsbesluit stemt overeen met de tekst van het Uitvoeringsbesluit en met het wettelijk systeem. In artikel 30 van de Wet WOZ zijn de regels van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) inzake bezwaar en beroep van toepassing verklaard voor de Wet WOZ. In artikel 26 van de AWR is bepaald dat beroep bij de belastingrechter openstaat in bepaalde, in artikel 26, eerste lid, van de AWR omschreven gevallen, het zogenoemde gesloten stelsel van rechtsbescherming. Een op grond van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit ambtshalve genomen beschikking hoort niet tot die gevallen. Het gesloten stelsel van rechtsbescherming brengt met zich mee dat daartegen geen bezwaar en beroep openstaat. Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:429. 13. Kortom, een weigering om ambtshalve de WOZ-waarden over voorgaande jaren aan te passen, is geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Uit verweerders bevoegdheid om in de door eiser genoemde gevallen tot ambtshalve vermindering over te gaan, kan niet worden geconcludeerd dat de rechtbank aan de niet-ontvankelijkheid van het beroep voorbij kan gaan en zij bevoegd is om de rechtmatigheid van de ambtshalve beoordeling te toetsen. Dat betekent dat ook de onder (ii) genoemde beroepsgronden, gericht tegen de weigering om ambtshalve de beschikkingen over voorgaande jaren te verminderen, niet kunnen worden besproken. Ook ten aanzien van deze beroepsgrond volgt dus niet-ontvankelijkheid.
14. Ook de onder (iii) genoemde beroepsgronden kunnen niet leiden tot een gegrond beroep. De onder (iii) genoemde beroepsgronden zien ofwel op de waardebepaling voor het belastingjaar 2024, ofwel op de weigering van verweerder om de waardebepaling van de eerdere belastingjaren ambtshalve te herzien. Zoals hierboven reeds overwogen kunnen deze beroepsgronden -om verschillende redenen- niet leiden tot een gegrond beroep. De rechtbank begrijpt dat dit frustrerend voor eiser kan zijn, zeker nu vermoedelijk onjuiste objectgegevens hebben geleid tot te hoge waarden in het verleden. Echter, het stelsel van bezwaar en beroep kan geen andere uitkomst geven dan hierboven reeds beschreven.