4.3.2De bewijsmiddelen
Bewijsmiddel ten aanzien van feit 1:
1) Uit het
proces-verbaal aangiftevan 16 juli 2023 volgt dat [slachtoffer ] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 16 juli 2023 bevond ik mij op de Anthony Fokkerweg te Lelystad in de richting van de Larserdreef. Ik reed in mijn personenauto voorzien van kenteken [kenteken] . Ik bevond mij samen met mijn twee kinderen van 3 en 6 jaar oud in de auto. Ik zag in de verte een witte Volkswagen Caddy een andere auto inhalen. Ik zag dat de Volkswagen Caddy mij naderde. Ik zag dat er op de baan van de Volkswagen Caddy geen ander voertuig voor hem reed. Ik zag dat de Volkswagen Caddy mij op hoge snelheid naderde. Ik zag dat de Volkswagen Caddy mijn weghelft opstuurde toen hij op ongeveer 100 meter van mij verwijderd was. Ik zag dat de Volkswagen Caddy op mijn rijstrook bleef rijden en mij nog steeds met hoge snelheid naderde. Ik zag dat de Volkswagen Caddy zo dichtbij kwam dat ik ben gaan claxonneren, hard moest remmen en als laatste redmiddel heb ik de berm ingestuurd. Ik moest echt de berm insturen om een frontale aanrijding met de Volkswagen Caddy te voorkomen. Ik heb op deze wijze de berm ingestuurd omdat ik op dat moment vreesde voor het leven van mijn kinderen en dat van mij!.
Bewijsmiddel ten aanzien van feit 2:
2) Uit het
proces-verbaal aangiftevan 16 juli 2023 volgt dat [verbalisant 1] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 16 juli 2023 zat ik in mijn dienstauto op de kruising van de Larserweg / Anthony Fokkerweg. Ik stond daar om het verkeer, komende vanuit de richting van de Rijksweg A6, om te leiden. Ik deed dit, omdat collega's van mij achter een voertuig aan reden die niet wilde stoppen. Toen ik daar stond met mijn voertuig en in het voertuig zat, zag ik dat de verdachte mijn richting op reed. Ik zag dat hij ook door de middenberm reed. Ik zag een grote stofwolk achter het voertuig omstuiven. Ook reed hij met zeer hoge snelheid mijn kant op. Ik zag dat hij recht op mij afreed. Hierop heb ik snel mijn voertuig verplaatst. Ik deed dit, om een aanrijding met het voertuig van de verdachte te voorkomen. Ik zag toen dat het voertuig op slechts enkele centimeters mijn voertuig passeerde. Ik ben er van overtuigd dat het verplaatsen van mijn voertuig heeft voorkomen dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden. Ook ben ik er van overtuigd dat een aanrijding op deze snelheid, waarmee de verdachte mijn richting op reed, een dodelijke afloop zou hebben of ernstig letsel zou hebben veroorzaakt.
Bewijsmiddel ten aanzien van feit 4 subsidiair:
3) Uit het
proces-verbaal aangiftevan 17 juli 2023 volgt dat [aangever] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard:
Op 16 juli 2023 reden wij in onze Renault Captur . Wij reden op de Larserweg in Lelystad en ter hoogte van de afslag Aviodrome werden we door de politie gewezen dat we rechtsaf moesten slaan. Ik reed een korte tijd op deze weg en ik reed plus minus 80 a 85 kilometer per uur. Ineens kijk ik in mijn achteruitkijkspiegel en op dat moment worden we ook van achteren aangereden. Dat gaf een harde klap. Gelijk raakte de auto ons nog een keer. Ik hoorde van mijn vrouw dat ze bij de eerste klap met haar hoofd tegen de hoofdsteun aangeslagen was en bij de tweede klap met haar gezicht op het dashboard klapte.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, 2, 3 en 4 subsidiair voorts:
4) Verklaring van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 2 februari 2024:
Ik heb op 16 juli 2023 de Volkswagen Caddy bestuurd en daarmee op verschillende wegen in de omgeving van Lelystad gereden.. Ik had doodsangsten omdat ik dacht dat ik achterna gezeten werd. Ik was erg in de war.
4) Uit het
proces-verbaal van bevindingenvan 16 juli 2023 volgt dat verbalisant [verbalisant 2] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft gerelateerd:
Op 16 juli 2023 reed ik op de Rijksweg A6 in een onopvallend video-surveillance voertuig. Ik zag in mijn ooghoeken en spiegel een voertuig van achter mij komen op de hoofdrijbaan. Hij viel mij op omdat hij beduidend sneller reed dan het overig verkeer. Toen hij mij passeerde zag ik ook dat hij op de vluchtstrook van de hoofdrijbaan reed en met een verhoogde snelheid, bij schatting op dat moment 140 km/u, het overig verkeer rechts inhaalde. De maximum toegestane snelheid op de Rijksweg A6 is middels Bord A1 beperkt tot 100 km/u. Ik zag dat het voertuig een wit, gele Volkswagen Caddy betrof voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik zag dat de Caddy met onverminderde snelheid weer invoegde op rijstrook 2 van de RW A6 om vervolgens enkele honderden meters verderop weer over een afstand van ongeveer 450 meter al het verkeer rechts in te halen. Ook hier met een geschatte snelheid van 140 km/u. Ik reed met het voertuig mee en zag dat hij de snelheid verhoogde naar ongeveer 155 km/u en doorreed over de Rijksweg A6 en enkele honderden meters verderop wederom meerdere voertuigen rechts inhaalde over de vluchtstrook. Dit deed hij met een geschatte snelheid van 150 km/h. Op de rijksweg A6 ter hoogte van hmp 56,6 Rechts zag ik dat de Caddy wederom over de vluchtstrook diverse voertuigen rechts inhaalde. Ik zag dat hij dit deed met een snelheid van ongeveer 120 km/u. Ik zag dat de Caddy de snelheid verhoogde, naar kennelijk zijn maximum snelheid, en zag dat ik geruime afstand met een afgelezen snelheid van 159 km/u achter hem aanreed. Ik zie dat hij vervolgens meermalen diverse voertuigen rechts over de vluchtstrook inhaalt. Ik zag dat de Caddy onderaan de afrit, wederom nadat hij al het verkeer rechts over de vluchtstrook had ingehaald, linksaf sloeg en de N302, Larserweg, op reed in de richting van Harderwijk. Hierbij is de snelheid van 100 km/u beperkt naar 80 km/u. Ik zag dat de Caddy zijn weg vervolgde over de N302 en zijn snelheid verhoogde naar ongeveer 140 km/u. Ik zag dat de Caddy het rode licht op de kruising met de Eendenweg negeerde met een gereden snelheid van 120 km/u. Ik zag dat de Caddy bij de kruising van de N302 met de Vogelweg ook onder dit rode licht doorreed. Ik zag dat hij dit deed met een geschatte snelheid van 140 km/u. De Caddy kwam aan bij de kruising van de N302 met de N305. Ik zag dat het verkeerslicht rood licht uitstraalde en dat het kruisende verkeer reeds volop in beweging was en over het kruisingsvlak reed. Ik zag dat de Caddy de snelheid uit remde tot een geschatte snelheid van ongeveer 80 km/u en met deze snelheid onder het rode licht door het kruisingsvlak op reed. Hierbij passeerde de Caddy ook nog eens de haaientanden op het wegdek welke aangeven dat hij voorrang moet verlenen. Ik gaf aan het OC door dat we onderaan de karekietweg links waren gegaan om vervolgens weer rechtsaf te slaan de N302 op, wederom terug reden in de richting van Lelystad. Hierbij negeerde de Caddy het rode verkeerslicht met een geschatte snelheid van 60 km/u. Ik zag dat de Caddy door de middenberm heen reed om vervolgens tegen het verkeer in te gaan rijden. Ik reed achter de Caddy met ongeveer gelijkblijvende afstand en zag dat ik met ongeveer 150 km/u reed. Ik zag dat de Caddy onnodig slingerend rijgedrag liet zien rondom de middenstreep van de rijbaan, af en toe onnodig over een pechhaven reed en dergelijke. Gekomen ter hoogte van de Anthony Fokkerweg zag ik dat de Caddy plots remde, zijn snelheid verlaagde. Op dat punt stond nog een opvallend politievoertuig. Ik zag dat de Caddy het rode verkeerslicht negeerde op de kruising van de N302 met de Anthony Fokkerweg en hierbij linksaf sloeg de Anthony Fokkerweg in. Ik zag het opvallende politievoertuig net een aanrijding met de Caddy kon voorkomen door snel weg te rijden. Ik zag dat de Caddy op het fietspad naast de Anthony Fokkerweg reed. Ik zag dat de Caddy met hoge snelheid door de berm vanaf het fietspad de weg weer op reed. Ik zag dat de Caddy een voor hem rijdend voertuig links inhaalde. Dit betrof een grijze Nissan Qashqai voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik zag dat hij dicht langs het voertuig reed en halverwege naar rechts stuurde waardoor het voertuig in de linkerflank raakte en ik zag direct dat er onderdelen van dit voertuig af sprongen. Ik zag dat er, tegemoet komend, een donker gekleurde SUV, Lynk&Co, kwam. Ik zag dat de Caddy, zonder aanwijsbare reden op de helft voor tegemoet komend verkeer ging rijden en frontaal op voornoemd voertuig afreed. Ik schat met een geschatte snelheid van ruim 100 km/u. Ik zag dat de Caddy vlak voor dit voertuig, ik schat op ongeveer 10 meter, nog kort naar links stuurde alvorens direct naar rechts te sturen om uit te wijken naar de rechter rijstrook. Ik zag dat de Lync&Co fors remde en moest uitwijken de berm in om een aanrijding te voorkomen. Ik zag dat de Caddy, kennelijk met opzet, het voertuig wat voor hem reed in de kofferbak reed en hierbij opzettelijk een aanrijding veroorzaakte. Ik zag dat de Caddy wederom aan de achterzijde tegen het voertuig aanreed en direct naar links stuurde de middenberm door. Op dat moment hoorde ik van het OC dat ik toestemming kreeg voor het uitvoeren van een geforceerde stop.
4.3.3De bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte reed op 16 juli 2023 in een Volkswagen Caddy op de A6. Aldaar viel zijn rijgedrag op, omdat hij harder reed dan de overige voertuigen en aanzienlijk harder dan de maximum toegestane snelheid. Verscheidene politieagenten, waaronder verbalisant [verbalisant 2] , hebben in hun politievoertuigen de achtervolging ingezet. Tijdens de rit reed verdachte met hoge snelheid onder meer tegen het verkeer in, op de vluchtstrook, op een fietspad en door rood licht. Daarbij heeft hij andere weggebruikers aan de rechterkant ingehaald en is hij tegen meerdere auto’s gebotst. Door dit rijgedrag heeft hij schade aan andere voertuigen en letsel bij tenminste één andere weggebruiker veroorzaakt. Meer aanrijdingen konden slechts worden voorkomen door uitwijkmanoeuvres van medeweggebruikers. Drie andere weggebruikers hebben als slachtoffer van het rijgedrag van verdachte aangifte gedaan, waarop hierna onder feit 1, 2 en 4 zal worden ingegaan.
De rechtbank is ambtshalve bekend met het feit dat de wegen waarover verbalisant [verbalisant 2] verdachte heeft gevolgd, met uitzondering van de Karekietweg, gelegen zijn binnen de gemeente Lelystad.
Bewijsoverwegingen feit 1 primair (poging doodslag)
Eén van die slachtoffers is [slachtoffer ] . Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met hoge snelheid in tegengestelde richting op de rijbaan van [slachtoffer ] is gaan rijden. Hij is daar blijven rijden en heeft de tegemoetkomende auto van [slachtoffer ] tot op korte afstand genaderd. Zonder een uitwijkmanoeuvre van [slachtoffer ] had dit geresulteerd in een frontale botsing.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de primair ten laste gelegde poging doodslag, omdat voorwaardelijk opzet op de dood ontbreekt. Verdachte zou de kans op een dodelijke aanrijding niet hebben aanvaard. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een contra-indicatie voor het opzettelijk veroorzaken van een (fatale) botsing, aangezien verdachte zijn manoeuvre heeft afgebroken door kort naar links en daarna naar rechts uit te wijken. Hij wilde hiermee een botsing met zijn tegenligger juist voorkomen. De raadsman verwijst hierbij naar het Porsche-arrest.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Van ‘vol opzet’ zou in dit geval sprake zijn indien de verdachte met het spookrijden het doel had de betrokken weggebruikers van het leven te beroven. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Dan ligt vervolgens de vraag naar ‘voorwaardelijke opzet’ voor: heeft de verdachte zich, door aldus te gaan spookrijden, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij frontaal op zijn medeweggebruiker zou botsen en de inzittenden zouden komen te overlijden? De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels de kans op de dood bij een frontale aanrijding, waarbij beide voertuigen met aanzienlijke snelheid op elkaar af rijden, aanmerkelijk is. Rest de vraag of de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
Sommige gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Over zeer gevaarlijke gedragingen in het verkeer heeft de Hoge Raad overwogen dat deze onder omstandigheden een poging doodslag kunnen opleveren, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat de verdachte in een dergelijk geval ook op de koop toe moet nemen dat niet alleen een ander, maar ook hij zelf het leven zal verliezen door zijn gedraging. Met andere woorden; hoewel spookrijden heel erg gevaarlijk is, is dit gegeven alleen onvoldoende om te zeggen dat iemand die spookrijdt bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij door zijn gedraging een ander doodt. Of dit het geval is, zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm en de omstandigheden van het geval.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van het verkeersgedrag van verdachte moet worden vastgesteld dat hij het mogelijk fatale gevolg van zijn handelen bewust op de koop toe heeft genomen. Hoewel verdachte in zijn verklaringen – ook ter zitting – aangeeft zich niets te herinneren van deze manoeuvre, weet verdachte nog wel dat hij op de vlucht was, naar eigen zeggen voor “de Russen”. Verdachte handelde in die zin doelgericht en wilde kennelijk koste wat het kost ontkomen aan zijn (vermeende) achtervolgers, ongeacht het risico van zijn rijgedrag voor de overige weggebruikers en voor hemzelf. Dit doelgerichte destructieve gedrag blijkt, behalve uit de manier waarop hij [slachtoffer ] met hoge snelheid tegemoet reed, ook uit zijn overige gedragingen tijdens de rit, waarbij hij meermaals tegen andere voertuigen is aangereden. De rechtbank overweegt daarbij dat er geen objectief vast te stellen reden was voor verdachte om op de weghelft van zijn tegenligger te gaan rijden, zoals bijvoorbeeld een inhaalmanoeuvre, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat er verder niemand op de weghelft van verdachte reed toen hij naar de weghelft van [slachtoffer ] stuurde. Daar komt bij dat de uitwijkmanoeuvre die verdachte maakte toen hij het voertuig van [slachtoffer ] op zeer korte afstand naderde, gering was en lang niet afdoende om een aanrijding te voorkomen als [slachtoffer ] niet ook was uitgeweken. Deze uitwijkmanoeuvre kan dan ook niet gelden als contra-indicatie voor de aanvaarding van de aanmerkelijke kans, nu die aanvaarding zich gezien wat er daarvoor gebeurde, al had gerealiseerd.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank oordeelt dat ten aanzien van feit 1 het primair ten laste gelegde, te weten poging doodslag, wettig en overtuigend is bewezen.
Bewijsoverwegingen feit 2 primair (poging zware mishandeling)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen ook het onder 2 primair ten laste gelegde - kort gezegd, poging zware mishandeling - wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte reed met zeer hoge snelheid op de kruising bij de Anthony Fokkerweg af. Op die kruising stond een opvallend politievoertuig op zodanige wijze geparkeerd dat tegemoetkomend verkeer niet kon passeren, teneinde te voorkomen dat andere voertuigen de weg zouden oprijden waar verdachte op dat moment reed. Aangeefster, verbalisant [verbalisant 1] , zat op dat moment in het politievoertuig. Zij zag dat verdachte met hoge snelheid recht op haar afreed, waarop zij haar voertuig snel verplaatste. Na deze verplaatsing passeerde verdachte het politievoertuig op korte afstand achterlangs.
Ook hier heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij verbalisant [verbalisant 1] . Hij wilde vluchten voor zijn achtervolgers en het was juist niet zijn bedoeling om tot stilstand te komen door een aanrijding. Bovendien ontbreekt de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, nu slechts gevaar heeft bestaan dat de achterzijde van het voertuig zou zijn geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat door de wijze waarop verdachte op het politievoertuig is afgereden, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 1] ontstond. Verdachte reed met hoge snelheid (schatting 140 per uur) en maakte een U-bocht, precies op de plek waar [verbalisant 1] stond. Om die U-bocht te kunnen maken moest verdachte weliswaar remmen, maar hij had in die bocht nog steeds een aanzienlijke snelheid, zo volgt ook uit de verklaring van [verbalisant 1] en uit de ter terechtzitting getoonde beelden van het incident. Als [verbalisant 1] niet was weggereden had verdachte met die aanzienlijke snelheid de zij-/achterflank van het politievoertuig van [verbalisant 1] geraakt. Naar algemene ervaringsregels is de kans op zwaar lichamelijk letsel voor een inzittende, indien een auto met aanzienlijke snelheid op een stilstaand voertuig botst, aanmerkelijk en daarmee gegeven.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook hier naar de uiterlijke verschijningsvorm van het verkeersgedrag van verdachte niet anders kan worden geconcludeerd dan dat hij het gevolg van zijn handelen bewust op de koop toe heeft genomen. Ook ten aanzien van deze manoeuvre kon verdachte zich niets herinneren behalve dat hij op de vlucht was. Ook hier was hij doelgericht en wilde hij koste wat het kost ontkomen aan zijn (vermeende) achtervolgers ongeacht het mogelijke gevolg van zijn rijgedrag voor [verbalisant 1] en voor hemzelf.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank oordeelt dat ten aanzien van feit 2 het primair ten laste gelegde, te weten poging zware mishandeling, wettig en overtuigend is bewezen.
Bewijsoverwegingen feit 3 (overtreding artikel 5a Wegenverkeerswet)
Op grond van de onder 4.3.2. genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het feit door verdachte is begaan. Door de verdediging is ten aanzien van dit feit geen verweer gevoerd en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit.
Voor de bewezenverklaring van dit feit dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of aan het bestanddeel ‘opzet’ is voldaan. Op grond van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) dient het opzet gericht te zijn op de gedragingen waardoor de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden. Het opzet hoeft niet gericht te zijn op het mogelijk gevolg van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Dat laatste hoeft immers alleen objectief vast te worden gesteld. Op grond van de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , en het feit dat verdachte deze verkeersregels schond om van zijn achtervolgers af te komen, acht de rechtbank opzet op de gedragingen en daardoor schending van de verkeersregels wettig en overtuigend bewezen.
Het vorenstaande maakt dat de rechtbank het aan verdachte tenlastegelegde feit 3 wettig en overtuigend bewezen acht, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Bewijsoverwegingen feit 4 subsidiair (overtreding artikel 5 WVW)
Door de verdediging is ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit geen verweer gevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat – op grond van de onder 4.3.2. genoemde bewijsmiddelen het aan verdachte tenlastegelegde feit 4 subsidiair wettig en overtuigend is bewezen.